Jansenisme en de publieke debatcultuur
Dezer Dagen
Er is niet
alleen Napoleon, Hitler,
Churchill of Philippe Pétain
Over historische panorama's
Jean-Christian Petitfils, Louis XV. Editions Perrin 2014. pp 874 + indices, bibliografie. Prijs: 32,70 €
Laat hen maar
schrijven en praatten, uitleggen en divageren over monsieur Napoleon, laat hen
maar verwijzen naar Adolf Hitler en Winston Churchill, de geschiedenis is
rijker dan dat en overigens, hoe kan men het handelen van Philippe Pétain in
1917 verbinden aan zijn rol in de collaboratie? Geschiedenis maakt geen
sprongen, leerde ik in het eerste jaar op college, toen nog de 6de klasse
Latijn. Later gaf men er een meer rationele ordening aan en verviel het beeld
van de gradus ad Parnassum.
Natuurlijk verdienen de zeer bekende historische figuren de
nodige aandacht en het argument dat men met nieuwe inzichten moet komen, zouden academici en
uitgevers best eens onderzoeken. Meer nog horen ze zich af te vragen hoe men
het voor velen onbekende gebied open kan stellen, de achttiende eeuw
bijvoorbeeld, met figuren als de Regent, Philippe van Orléans - jawel er zijn
er nog geweest van die naam - en Hercules de Fleury, kardinaal en eerste
minister van Louis XV tussen 1726 en 1743, want hij stierf op 20 januari van
dat jaar, bijna 90 jaar oud. Vandaag wellicht niet zo indrukwekkend, maar toch,
al met al een zeer hoge leeftijd.
Over Louis XV is in het dagelijkse gebeuren van quizzen en
ander gepraat minder te horen dan over Louix XIV, Napoleon of Churchill, maar
toch was hij een belangrijk figuur in de geschiedenis van Frankrijk. Ook zijn
eerste minister André-Hercule de Fleury, bisschop van Fréjus en mentor van de
jonge Louis XV, die als een kind van staat werd opgevoed. Het boek van
Jean-Christian Petitfils, Louis XV viel mij dus niet zomaar in handen, want ik
wilde meer weten over de periode waarin de Franse Verlichting tot volle bloei
kwam. Wat dan wel? Een biografie wordt maar interessant als men goed meekrijgt
hoe de leefwereld van de betrokkene eruit ziet en bij een vorst is dat een
subtiele en delicate kwestie. Moeten we al zijn maîtresses bij naam kennen of
alle decreten, oekazes en zeges? Sommige maîtresses blijken belangrijk, zoals
het belangrijk blijkt te weten wie in Vincennes of de Bastille wordt
opgesloten. Maar toch, Louis XV bracht Vrede in Frankrijk en daarmee ook over
Europa en dat blijkt totaal over het hoofd gezien. Maar ondanks meer dan 100
jaar uitgereikte Nobelprijzen, blijken we echte vredebrengers zoals Hercule de
Fleury, bisschop van Fréjus, vervolgens kardinaal en 17 jaar lang eerste
minister, gewoon over het hoofd te zien.
De opvolging in Oostenrijk door Maria-Theresia zorgde in het
Heilig Roomsche Keizerrijk voor problemen, want gold niet dat alleen mannelijke
nakomelingen de kroon van Rooms Koning en Keizer konden ervan? Habsburg had
belangrijke bezittingen in het keizerrijk, maar onder andere Hongarije viel
buiten die constructie en daar werd de aartshertogin wel koningin, maar een
oorlog van 8 jaar om de opvolging van Karel VI zorgde voor wat reuring en
strategische dwalingen en er werden wel
carrières gemaakt en gekraakt. Hoe het nadien verder ging met het bewind van
Louis XV kan ik opzoeken, maar dat gedurende bijna 20 jaar veel gedaan werd om
oorlog te voorkomen heeft de Fransen mee de ruimte gegeven om demografisch te
groeien en economisch een ongekende groei te kennen.
Het punt is hoeveel een regering ertoe kan bijdragen dat het
goed gaat in het land. Velen menen dat een regering namelijk vooral de goede
gang van zaken verstoort, terwijl dat alleen zou zijn als ze meer lasten oplegt
aan de burgers, niet voor stabiliteit en rechtszekerheid zorgt en dus ook
voortdurend voor oorlog voert in de wijde omgeving, zoals onder Louis XIV al te
vaak het geval was. Jean-Christian Petitfils bezorgt ons met zijn boek argumenten
voor een andere lezing van de geschiedenis en het blijkt belangrijk te
begrijpen dat zijn opzet erin bestaat Louis te begrijpen in zijn tijd,
omstandigheden en omgeving, zonder iemand proberen beter te maken dan die is,
de koning niet en zijn mede-/tegenstanders niet.
De auteur laat overigens ook zien hoezeer lang voor 1914 in
Frankrijk een nationalisme opgeld maakte door de vorst die mee de schitterende
Achttiende eeuw mogelijk maakte en dus niet maakte, niet gehaat dan wel
verafschuwd dient te worden, zoals Ernest Lavisse het in zijn pogingen de
moraal van Fransen onder de Derde Republiek op te krikken. De gevolgen daarvan
voor onze kijk op figuren als Voltaire, d'Holbach en Diderot, maar ook Madame de
Châtelet, kan men niet zomaar uitspellen. Overigens komt dan ook de bedenking
opzetten dat ook deze mensen in een ontvankelijk milieu hun gedachten
uitwerkten. Ook aan het hof waren er die interesse hadden voor wetenschappen,
literatuur, filosofie. Naast het hof, met de klassieke noblesse de l'épée, was
er natuurlijk ook de al even bekende noblesse de robe, waarnaast de leden van
het Parlement van Parijs, een justitiële instelling, een eigensoortige elite
gingen vormen de zich overigens met de andere twee ging vermengen. Om het beeld
helemaal onoverzichtelijk te maken, zo lijkt het wel, ontstond in de moderne
tijd nog een vierde tak binnen de aristocratie, die van de geldzaken, van de
pachters en van toezichters op belastingen van allerlei aard. Tot slot zal men
ook niet uit het oog verliezen dat in die periode fabrikanten, ondernemers en
handelaars het steeds beter stelden. Heb ik mij vaak afgevraagd hoe het kon dat
d'Holbach Denis Diderot kon ontmoeten en met hem jarenlang kon werken, op voet
van gelijkheid lijkt het, dan ligt dat aan het feit dat de adel niet enkel
hautain superieur neerkeek op het volk, maar dat de ene elite de andere vond in
dezelfde scholen en universiteiten.
Want vergissen we ons niet, dit Frankrijk ten tijde van
Louis XV en het Oostenrijk van Karel VI van Oostenrijk en diens dochter, het
Pruisen van Frederik II de Grote en Walpole in Engeland waren in wenteling van
dingen terecht gekomen die niemand echt goed door kon hebben, maar die wij
blijkbaar ook maar fragmentarisch opmerken, via allerlei deelonderzoeken.
Ere wie ere toekomt, zonder de gesprekken met Chris
Vandenbroecke, die in 1982 een boek schreef, sociale geschiedenis van het
Vlaamse Volk en in 1995 met "hoe rijk was arm Vlaanderen" zijn
publicaties in het publieke debat over
de ontwikkelingen in Vlaanderen verder zette, had ik bepaalde inzichten nooit
verworven. Vandenbroecke werd ook veel gevraagd om te spreken over zijn boek
over demografie, vrijen en trouwen. Dat heeft ook voor gevolg dat ik het wel
moet betreuren dat men zijn visie op Vlaanderen en Europa in de 18de eeuw zeer
schematisch blijft voorstellen.. Hij ontwikkelde met name een beeld van het
Ancien Régime dat veel rijker is dan wat we doorgaans gepresenteerd krijgen,
waarbij hij aan de hand van demografische gegevens, economische data en
doorgedreven verwerking van het statistisch materiaal liet zien hoe het
Vlaanderen tijdens de 18de eeuw voor de wind ging.
Onder meer Rolf Falter heeft in zijn boek "België,
geschiedenis van een land zonder geschiedenis" die achttiende eeuw
feestelijk aan zich laten voorbij gaan. Als we goed kijken, dan zien we dat
kunsthistorici er hun duimen en vingers aan aflikken, maar dat historici die
zich met de periode inlaten, met de gebeurtenissen en evoluties in die tijd weinig aan weten te vangen, hoewel het een
tijd van verandering was, zoals zowel Jean-Christian Petitfils als dus ook
wijlen Chris Vandenbroecke wel weet, respectievelijk wist. Het punt blijkt dat
men van geschiedenis niet kan beweren dat het geen wetenschap is, maar dat men
vervolgens ziet dat men met de natte vinger helden overdreven inschat.
Want natuurlijk kan men zich verlaten op Ernest Lavisse en
anderen die een geschiedenis schreven zonder daarom aan historiografie te doen.
Chris Vandenbroecke schreef overigens "Hoe rijk was arm Vlaanderen"
om aan te geven dat men niet zomaar kan beweren dat Vlaanderen in de moderne
tijd, na de scheiding van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden het beste
achter zich had. Het beeld van de Ongelukseeuw, de zeventiende eeuw dus en de
achttiende eeuw? Niets over te melden.
We willen het boek van Petitfils over Louis XV nog
uitgebreider onder de loep nemen, maar het leek me net zo nuttig er toch al
even melding van te maken. Het maakt immers duidelijk dat we een heel eind
komen als men de beschikbare historiografie bij elkaar legt en nagaat wat men
al weet om vervolgens er nieuwe bevindingen, zowel op grond van secundaire
lectuur als van primaire lectuur, van bronnen dus, die doorgaans, maar niet
altijd gekend zijn en dan ook goed geduid zijn geworden, geanalyseerd op het
niveau van betrouwbaarheid of betrokkenheid, ingesteldheid en doel. Dat
betekent dat recentere en mindere recente geschiedenis in grote lijnen en
feiten, data bekend is, zodat het debat in vele gevallen over heel concrete
interpretaties kan gaan. Dit boek legt uit dat de faam van Louis XV, of het
gebrek eraan niet verdiend is. Maar zelfs dat is geen nieuw inzicht, wel krijgt
het in de publieke opinie weinig aandacht, geobsedeerd als we zijn door de
echte grote namen.
Wat wellicht de meest verrassende evolutie zou geweest zijn
in het Frankrijk van Louis XV was de wijze waarop het Jansenisme in de ontwikkelingen een
hefboom bleek voor de ontwikkeling van de publieke opinie. Bevreemdender
vaststelling kan men zich nauwelijks indenken, want staat het Jansenisme niet
voor een zeer strakke visie op de genade en dus de eigen werkzaamheid bij het
verwerven van een in plaats in de hemel? En toch, de discussie over de bul
Unigenitus en de dus de keuze van kardinaal de Fleury voor het promoten van die
ultramontaanse benadering, maakte onder meer bij het Parlement van Parijs veel
los. De koning, bij monde van Fleury zou het Gallicanisme laten varen en met
enige zin voor populisme, onder meer een blad, dat de visie van de
jansenistische gezinde coterieën uitdraagt. Zegt Jean-Christian Petitfils: het
conflict laat zien dat er in Frankrijk iets ontstaat als de publieke opinie.
Maar ook dat die publieke opinie op het beleid gaat wegen, wat voordien niet
het geval zou zijn geweest.
Kan het dan zo zijn dat de Franse samenleving tijdens de
18de eeuw diepgaande veranderingen onderging, op gang bracht ook, dan zal men
ook daarin een aanleiding vinden om al te strakke inzichten over de Verlichting
te vermijden. Dat wil zeggen, het modernisme vond in een zeer hardnekkig
gevoerd conflict rond het Jansenisme de voedingsbodem om de politieke en
maatschappelijke verhoudingen sterk te wijzigen. Het feit dat we die visie niet
zo heel vaak horen, maar dat de auteur er goede argumenten voor aandraagt,
onder meer feitelijke gegevens, laat zien dat we van een degelijke biografie
als lezer veel kunnen opsteken.
Evengoed kan het dan zo uitpakken dat de overdreven aandacht
voor enkele figuren, zoals Napoleon, Churchill of Philippe Pétain het zicht op
de geschiedenis eerder belemmert dan verheldert. Natuurlijk is er het werk van
John Lukacs over de plaats van de biografie van Hitler in de geschiedenis en in
de historiografie om aan te geven dat er wel een en ander over die figuren te
vertellen valt. Maar laten we onze blik toch niet vernauwen tot de iconen van
de twintigste eeuw.
Zowel Jean-Christian Petitfils als Chris Vandenbroecke laten
zien dat een historicus te werk moet gaan met grote aandacht voor details en
een veelheid van data, die men dan in een zinvol geheel moet zien te kaderen.
De historicus als een seismograaf en in die zin kan het mogelijk blijken zinvol
over de dingen die op ons afkomen iets te zeggen. Zinvol? Wellicht valt dat nog
het moeilijkst concreet te maken, maar als het Jansenisme een aspect van de
moderniteit op gang kan brengen, c.q. de mogelijkheid van een publieke cultuur,
een publieke (debat-)cultuur, dan blijkt dat evoluties soms wel zeer bijzondere
wortels kunnen hebben.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten