Daisne of het leven van een vrijgelovig man
Recensie
Beknopt inzicht in
het Vlaamse
cultuurleven:
Johan Vanhecke als biograaf,
Daisne als voor- en onderwerp.
Johan Vanhecke; Johan Daisne. Tussen Magie en werkelijkheid (1912 - 1978).
Uitgeverij Houtekiet 2014. 736 pp. Prijs: 44,99 €
Schoon ik een gezond
voorbehoud jegens de biografie koester omdat het licht een hagiografie wordt,
zal ik toch het genre blijven verdedigen, vooral als er tussen de biograaf en
de gebiografeerde voldoende afstand is, hoewel bewondering van de biograaf voor
het voorwerp van zijn onderzoek echt niet uit den boze is. Overigens zal men
opmerken dat er op mijn blog aardig wat biografieën aan de orde kwamen, over
John Adams en Louis XV, over Nederlandse en Vlaamse auteurs, maar ook over de
betekenis van de biografie zelf en over hoe men figuren als Hitler in een
biografie behandelen kan.
Neutraliteit is niet per se
een garantie voor kwaliteit, maar men kan wel proberen het voorwerp van de
biografie zo goed mogelijk te situeren. Welke criteria hanteert een mens nu bij
het recenseren van een biografie? Beknoptheid is er zelden bij, obsessie met
het onderwerp en niets dan aandacht voor de persoon, niet wenselijk, maar hoe
moet het dan? Een goede biografie, denk ik, brengt ons bij mensen die iets
betekend hebben, door hun werk, hun leven en hun aanzetten...
Het valt me op dat ook mij de
neiging bekruipt, zoals in mijn brief over de recensie van Marc Cloostermans de
aandacht tot de auteur zelf te beperken en het werk van de biograaf helemaal te
verdringen. Toch komt me dat onrechtmatig voor, want wil men weten of een
biografie de moeite van het aanschaffen en het lezen waard is, dan is precies
de prestatie van de biograaf van belang. Bovendien had Johan Vanhecke echt wel
een pak bronnen, waar hij zo te zien drastische keuzes heeft moeten maken en
veel weglaten. Het mag dus geen verbazing wekken dat we met het resultaat
kunnen leven, zonder een kritische analyse van het gebruik van de bronnen in rekening
te kunnen brengen.
Belangrijker immers is dat we
met dit boek zowel dichter bij het persoonlijke leven van de auteur komen en
tevens de plaats van diens werken in het literaire gebeuren kunnen inschatten.
Daarmee is de biografie van een vergelijkbare documentaire waarde als die over
Elsschot, over Karel van de Woestijne of Gerard Walschap, die ik alle heb
behandeld. Men kan ook tegenwerpen dat ik aan de biografie van W.F. Hermans
geen aandacht heb besteed, wat klopt, maar ik vond aan de hand van recensies en
interviews dat het boek vanzelf goed uit de verf kwam, maar ook dat zozeer op
de voortreffelijkheid van de auteur en op zijn rol als polemist werd gefocust
dat het wellicht - een mens kan zich vergissen - te veel gericht is op de
eigendunk van de auteur. Nu zijn auteurs notoir ijdel, maar W.F. Hermans bleek,
uit de verhalen in de media, wel uitzonderlijk met dat euvel behept... zegt een
lezer in hart en nieren van Harry Mulisch. Toch denk ik dat het fout ware de
ene auteur wel van belang te achten en de andere zomaar af te schrijven, omdat
men er minder affiniteit mee heeft. Daarom denk ik dat de idee van de grote
drie van engdenkende lijstenmakerij blijk geeft. Hella Haasse, om maar iemand
te noemen, blijft dan achterwege.
Walschap is zo een voorbeeld
van een auteur die een mooie biografie kreeg, maar zijn biografie kreeg niet de
aandacht die het werkstuk zelf verdiende. In dit geval blijkt overigens hoe
biografen elkaars onderwerpen niet terzijde kunnen schuiven, omdat er nu
eenmaal de gemeenschappelijke werksfeer, c.q. de literatuur, het decor vormt, zodat
we de grote namen wel vanzelf tegenkomen. Het neemt niet weg dat de focus op
deze of gene wel andere coterieën in de republiek der letteren én in de
samenleving laat zien.
De biografie vangt aan bij de
familie Thierry en het is wellicht een van enige aspecten die me ergeren, het
is niet anders. Nu goed, de Thierry's behoren niet tot de stedelijke elite van
Gent, maar het zijn geen ongeschoolde arbeiders en moeder Thiery heeft ook een
eigen naam. Augusta de Taeye, die dankzij de inspanningen van haar vader,
oudere zussen en broers wel zal kunnen studeren en in een kring terecht komen
die al bij al toch wel elitair mag heten, intellectueel: de Flinken, les courageuses, een feministische kring
die persoonlijke ontvoogding hoog in het vaandel voeren. De Thiery's? een arme
timmerman, wat kan, maar een timmerman in een stad die snel groeit en waar
gebouwd wordt - volgens Henri Pirenne en volgens al wie de geschiedenis kent veel
gebouwd - zal wel geleidelijk vooruit boeren. Nog eens, het blijft een spijtige
zaak dat literatuurkenners wel eens de sociaal-economische betekenis van
beroepen niet goed inzien en van de topos van de armmoedige afkomst te veel fus
maken. Hoeveel verdient de onderwijzer Leo-Michel Thiery wanneer hij de hoogste
klas van zijn volksschool heeft? Geen idee zo te zien. Behalve het feit dat de
verdiensten regelmatig zijn en dat de onderwijzer ook in een milieu kan leven
waar het om meer gaat dan geld verdienen alleen, kan men niet beweren dat deze
mensen rijk zijn, maar van bittere armoede is geen sprake.
Overigens is de tegenstelling
tussen die initiële aanwijzing en de rest van het boek wel opvallend. Meer nog,
de ouders van Herman Thiery zijn dan wel socialistisch, vader Thiery heeft ook
iets met anarchisme en zal naarmate de jaren vorderen, zoals Johan Vanhecke
meegeeft, het socialisme van de machtspartij ernstig van kritiek dienen, omdat
hij het marxisme niet zo bij tijd meer vindt. De verbondenheid van de familie
Thiery met de socialistische bestuurders in Gent mag ons niet ontgaan, de goede
contacten met de families die uit "les courageuses" voortkwamen
evenmin en ook was Herman Thiery lid van de loge. Een van zijn proefstukken
wordt overigens expliciet vermeld in deze biografie, wat naar mijn aanvoelen
niet zo frequent voorvalt.
Zegt dus de man die in de
jaren 1930 naar Rusland gaat, erover schrijft en zelfs zijn thesis realiseert
over de volkshuishouding in de USSR. In het werk van Johan Daisne is de kijk op
het socialisme een thema en de fascinatie voor enerzijds de Amerikaanse
verovering van de Far West een ander thema. De biograaf weet dit op een
boeiende wijze in kaart te brengen, maar toch, als we het plaatje goed
bekijken, laat het zien hoe romantische oordelen in het leven van de auteur -
zoals Vanhecke die presenteert - wel degelijk hun rol spelen.
Vanaf de eerste hoofdstukken
tot het einde vormt de kring van Daisne een interessante dwarsdoorsnede van
mensen die in het Vlaanderen van de twintigste eeuw een grote invloed hebben
uitgeoefend, al kennen we er velen niet meer van. De biograaf weet enkelen te
situeren, sommigen hebben nog altijd naam en faam maar blijven vaak slechts
echo's, die slechts enkelen detecteren. Zelfs van Herman Teirlinck zal men nog
wel eens spreken, maar diens veelzijdige rol in het maatschappelijke leven, zal
ons doorgaans onbekend blijven. En ook van Herman Thiery weten we minder, nu,
over zijn rol in de Vlaamse en internationale filmwereld, over zijn
activiteiten in de bibliotheek waarover ik wel eens laatdunkend heb horen
spreken, maar die naar mijn indruk wel degelijk blijk moet hebben gegeven voor
een grote aandacht voor zowel de creatieve geesten als voor wie zich aan de
bibliotheek kwam laven, terwijl hij het boekenbestand tijdens zijn loopbaan in
de bibliotheek liet verveelvuldigen.
In dit boek komt doorheen de
hoofdstukken en bladzijden ook de kwesties aan de orde die men vandaag wel eens
nogal onbenoemd laat: hoe het literaire leven zich afspeelde in Vlaanderen en
vastgesteld moet worden dat Daisne zich daar als bibliothecaris en als lid van
de Koninklijke Academie een goed beeld van kon vormen, maar hij stond met een
aantal confraters wel in de vuurlinie toen een nieuwe generatie de gevestigde
waarden ging aanvallen in tijdschriften. Uit het artikel van Marc Cloostermans
en andere commentaren leert men niet veel over wat Johan Vanhecke aan de orde
bracht. Het is zo dat de werken van Daisne niet meer in de handel verkrijgbaar
zijn, maar laat duidelijk zijn dat de generatie die de Daisnes van deze wereld
aanpakte, later zoete broodjes bakte maar na 1990 zette men de canonisatie naar
eigen hand zette, zonder boe of ba, zonder een jota argumentatie. Daarbij valt
op dat veel meer schrijvers die tegen Daisne vochten vergeten zijn geraakt -
bij oudere lezers - dan de Daeles en andere Weverberghs. Maar uiteindelijk
blijkt uit de biografie dat de contacten tussen de generaties boven de polemiek
heen wel genuanceerder lagen.
De biograaf laat zien dat
Daisne in zijn tijd, de jaren van grote productiviteit en vlotte inspiratie wel
degelijk in taal, in inventies en uitwerking best ook modern mocht heden zonder
tendentieus te zijn, modes te volgen. Ik heb altijd genoten van de taal van
Daisne omdat er een naklank in zat van Louis Couperus, maar toch, Johan
Vanhecke laat zien dat de auteur niet voor niets uit een onderwijzersgezin komt
waar fraaie taal aan de orde was. Hier heeft de biograaf wellicht een kans
laten liggen om iets van de netwerken in Vlaanderen voor WO I en later bloot te
leggen. Auguste de Taeye, die in Brugge naar de Rijksnormaalschool ging en daar
de moeder van Hubert Lampo leerde kennen was ook de school waar de ouders van
Marcel Minnaert, die als 23 jarige doctoreerde in de biologie bij prof. dr.
Julius Mcleod, directeur en docente waren en die het Nederlands, de
standaardtaal met grote zorg bejegenden. Voor zover ik mij de eerste lectuur
van de Trap van Steen en Wolken herinner was het muziek van de tekst die me
aansprak, dus verre van houterige zinsconstructies, geen stroeve taal. Dat is
een leeservaring, die me opviel bij meerdere mensen van die generatie, dat
sommige mensen echt wel meer taalvirtuositeit aan de dag legden dan wij ons
vandaag kunnen of willen herinneren. Er was natuurlijk ook vele lege en formele
taal die nergens elegantie betrachtte.
De inventies van Daisne
krijgen in dit boek grote aandacht, zonder dat de uitwerking verder overdreven
aandacht krijgt, maar men kan leven met de keuze omdat de biografie opnieuw
nieuwsgierig maakt en vind ik het ergens, dan zal ik De Man die zijn haar kort liep knippen - mijn broer had het in een
pocketversie met een witte bovenrand en blauwachtige foto, maar de strijd om de
boeken werd hier vaak stil, verbeten en zonder ophef gevoerd.
De inventies zijn bij Daisne
bijna altijd geput in het gewone, dagelijkse bestaan, dat vervolgens
getransponeerd wordt en waarbij ergens iets gaat zweven, of moeten we zeggen,
losgezongen raakt van diezelfde realiteit die evenwel de realiteit blijft
raken. In die zin verschilt Daisne wellicht in hoge mate van Louis Paul Boon en
Hugo Claus, met wie de Gentse Stadsbibliothecaris overigens lang op goede voet
stond, al waren er wel eens misverstanden. Wie niet ijdel is, denk ik overigens
te mogen afleiden uit de peripetieën in de wereld van uitgevers,
krantenrecensenten en collega-schrijvers hoort er ook niet bij.
Vrijgelovig noemde Daisne zich
en wilde zich niet committeren aan enige kerk, maar hij was lid van de jury
voor de Arkprijs en ging mee spelevaren op de Leie met de Oost-Vlaamse
katholieke schrijvers. Was het verhaal van de ezel van Buridan, of kon hij
gewoon niet aanbidden onder voorwaarde de andere te verbranden? Daisne lezen we
dan, moet wel een actief pluralist geweest zijn, die vond dat het om de mensen
ging en niet om verdinging van filosofische inzichten. Hij kan ook, wellicht
als christen humanist gezocht hebben in een irenisch beschouwen van de
tendensstrijd. Daisne kwam dan ook meer op voor de reputatie van zijn zwaar
belaagde vrienden-auteurs, al kon hij ook boos zijn op de aanvallen op zijn
werk.
Was Daisne, die zich met de
Russische en Slavische literatuur had ingelaten, die Moskou en Petrograd, Praag
en Polen had bezocht in tempore suspectu, vind ik het dan weer wel getuigen van
een vrijmoedige geest en openheid en ook hier schuwde de man de contradictie
niet. Dat wil zeggen, hij had evengoed achting voor andere literaturen en
culturen. Nu kende ik Pierre Benoit helemaal niet, maar tegelijk laat dit zien
dat men de man noch de auteur zomaar burgerlijk mag noemen. Door toedoen van
zijn moeder kende hij Top Naeff en ook het werk van Tine van Berken, eerder
literatuur voor meisjes... maar wel ook weer uitblinkend in taal en stouter -
als ik het wel heb - dan we van meisjesboeken voor en na WO I zouden
verwachten. Edoch, in tijden van illusielose liefde en seksuele banaliteit kan
er niets nog echt stout heten.
Dat Johan Vanhecke een kroniek
geschreven zou hebben, hoeft men niet als een euvel te beschouwen. Integendeel,
deze kroniek van het literaire en culturele leven in Vlaanderen, verlicht op
vele kruisingen het pad van de zoekende bij het beklimmen van de Parnassus. Tot
mijn spijt bemerk ik dat ik deze biografie niet anders dan polemisch kan
recenseren, omdat de recensie van Marc Cloostermans ertoe dwingt al die - oude
- beschuldigingen te onderzoeken, vaststellend dat Cloostermans werkelijk geen
benul lijkt te hebben dat lezers van de Standaard wel een boontje kunnen hebben
voor Lampo, Daisne en Roelandts, maar evenzeer dat ze van sommige werken van
Boon of Claus, de Pink Poets of Giliams kunnen genieten. Oh, Elseneur? Ik denk
dat qua schriftuur Maurice Gilliams werkelijk het uiterste van het vertelbare
heeft bereikt en ook werk van Ivo Michiels kan men best eens herlezen en heroverwegen.
De polemiek over de vermeend proletarische achtergronden van de ouders Thiery,
terwijl de zoon in feite door en door burgerlijk was en geen avonturen zou
gezocht hebben, het blijft vreemd hiermee weer eens een oordeel te hebben
aangetroffen dat Boon en Claus zwaar overschat en andere auteurs ten onrechte
naar de vergetelheid wil sturen.
Als deze biografie een kroniek
van veertig, vijftig jaar literair leven in Vlaanderen moet heten, dan is deze
kroniek zeer welkom en zelfs noodzakelijk, want er loopt veel schoon volk.
Mocht men echt nog geloven dat elke schrijver een randfiguur hoort te zijn die
voortdurend zou moeten sabbelen en scharrelen, dan zou dat een verenging van de
literatuur inhouden. Over het Platonisme bij Daisne hoop ik mij wel nog eens te
buigen, omdat het een denken weergeeft, dat nu haast walgend wordt afgewezen,
terwijl anno 1942 in deze termen denkend de samenleving zich voor Daisne wel
zeer duister moet toegeschenen hebben. Ik bedoel dit, dat Daisne na WO II
inderdaad afstand genomen heeft van zijn eerdere fascinatie voor communistisch
Rusland en dat terwijl anderen net dan op de totalitaire verleiding ingingen.
Als Daisne het existentialisme afwees, dan lijkt dat voor Cloostermans een
gotspe. Dat roept vragen op en draagt ertoe bij dat ik deze recensie niet
zonder woede kan schrijven en toch probeer de nodige ijver aan de dag te leggen
de biografie en de biograaf te belichten zodat van Daisne een passend portret
wordt geschapen.
En nog eens, wie het woord
provincialisme in de mond neemt, kan misschien beter twee keer nadenken, want
de boeken van Daisne vonden wel eens hun weg in het buitenland, terwijl
"Un soir, un train" als film in het buitenland, ook buiten Frankrijk
dus wel degelijk gesmaakt werd. Blind blijven voor het eigen invers
provincialisme, dat wil zeggen de eigen klei minachtend denken dat men Faulkner
moet gelezen hebben of ... ja wat dan: Thomas Mann, die was te hypocriet en
uiteraard te burgerlijk; Knut Hamsun, die onder anderen Walschap inspireerde
voor "Houtekiet" was wellicht te zeer een collaborateur in Noorwegen
met de Duitsers; Sandor Marai... de cataloog is eindeloos en rijk. Maar dan
hoeft men toch Herman Teirlinck nog niet af te doen als hofnar, met zijn
mijolclub... of dat er een dichter figureert, Basiel de Craene die als pastoor
van den lande toch maar mooi dichters van allerlei gezindte kon verzamelen voor
poëziedagen, in Ooidonck en later in Merendree. Zelfs edellieden uit het Brugse
vonden de Nederlandse literatuur best interessant en een gravin richtte ook
literaire dagen in. Dus had het ook over Manteau mogen, moeten gaan in deze recensie, want belangrijker figuur bestond er in de literaire loopbaan niet, maar het zou een verhaal op zich worden.
Dank dus voor Johan Vanhecke
die uit de overvloed aan materiaal zoveel wist aan te brengen, dat het
schrijversleven uit de vergetelheid liet opschijnen. Net als bij Elsschot
speelt het dagelijkse leven in zijn oeuvre en het autobiografische een grote
rol. Maar Daisne volgde andere sporen. Over Daisne en de vrouwen in zijn leven
valt dan nog veel te zeggen, dat u best zelf kan nalezen, want het is een fijne
soap, met een constante die dezer dagen wat benauwend overkomt: hij zocht
zuiverheid en vond alleen vrouwen die zelf ook hun keuzes konden maken.
Maagdelijkheid zoeken? Misschien zit het eerder in het aanvoelen dan in het
vlies. Het en het andere, lieve, zegde Ra Sedgwick terwijl ze een net geschoten
vogel plukte.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten