Venusberg
Ars
Poetica Minor
't zot geweld
deze keer had de ochtendstond
goud uitgestrooid
waarbij het licht speelde in
de takken op zoek naar blaadjes
de lucht klaar en fris over
ons heen gespannen
als een heilig vlies dat
beschermen moet
tegen het zot geweld wellicht
dat ons bezoeken wil in
allerlei gezichten, mensen
dat ons wel eens denken doet
over
vragen hoe het is en hoe het
kan zijn
nog nasoezend op m'n bed
loop ik over een pad tussen
weiden
dreven en in de verte het
vermoeden van een erf
koel nog en toch zonovergoten
nasoezend weet ik wanneer het
was
hoe het was en hoe gelukkig we
waren
te wandelen langs de lange
dreven
wijl anderen nog slapen
gepland was het niet geweest
we hadden elkaar verkend
bekend en bemind en de
ochtend
had ons verleid te wandelen
veel konden we niet zeggen
we voelden dat de wereld niet
meer
was wat we gedacht hadden
maar de liefde overweldigend
liet zich ternauwernood
uitspreken
en toch, de gevoelens waren
helder
nu, elk jaar weer is de lente
daar
herinnert ze me aan het licht
van toen
aan haar lippen, heur haar en
boezem
de beminnelijke labia minora
en het gevoel
zo dicht bij het vrouwelijke
te komen
dat het afscheid telkens een
losscheuren was
vaak nog hebben we elkaar
ontmoet
maar onze wegen waren
gescheiden
en als het ervan komt
dan laten we de kans niet
onbenut
want liefde die je kan geven,
zeg je,
moet je niet voor jezelf
hou'n.
b
Art
De legende van Tannhauser en de
fantasieën rond de hofhouding
van Venus... schiderlij
van John Collier (1901)
|
Reacties
Een reactie posten