Wie weet hoe het moet?
Kritiek
Wat te doen?
over paternalisme en autonomie
De krant openslaan? Vlamingen
eten slecht. Is er volgens specialisten nog iets dat we goed kunnen? Lezen
lijkt ook al niet te lukken en als het op minne- en zinnestrelen aankomt, zal
het ook wel niet meevallen, als we sommige seksdeskundigen mogen geloven.
Worden we dan geen 80 en is onze levensverwachting voor sommigen dan weer geen
last? Er is vooral reden om ongerust te worden, want in plaats van het
bevorderen van de autonomie van mensen, legt men steeds meer mensen druk op te
leven zoals het hoort volgens bepaalde inzichten - die over tien jaar misschien
weerlegd worden. Het heeft te maken met te veel en te gedetailleerde normering.
Teveel lieden die zich als autoriteiten aandienen?
Welke invalshoek moeten we nu
kiezen? Ik denk dat we eerst nog eens moeten verwijzen naar het
Verlichtingsdenken, waar men geleidelijk tot het inzicht kwam dat de koning
noch de aartsbisschop zonder meer kunnen zeggen hoe het moet. Het goede leven
kunnen we zelf het beste vormgeven, maar de afgelopen decennia heeft men het
omgekeerde gedaan. Het spijt me, maar ik moet opnieuw verwijzen naar Richard
Sennett en diens denken over respect, over de ambachtsman ook, omdat hij noch
ik menen dat we zonder gedegen informatie onze weg zouden kunnen vinden. Maar
die informatie kan ook niet van dien aard zijn dat het leidt tot een stringent
beleid. Autonomie van de persoon betekent dat men ervan afziet dat mensen
volledig in een dwangbuis worden gehesen.
Natuurlijk betekent
verlichtingsdenken ook rationeel omgaan met de dingen die zijn, maar wat betekent
dat dan? Men lijkt ervan uit te gaan dat een rationele benadering van een
kwestie vanzelfsprekend leiden moet tot een oplossing, want 2 + 2 = 4 toch. Sam
IJsseling legt uit in zijn gesprekken met Ger Groot dat deze waarheid
onweerlegbaar is, maar dat het leven zelden een kwestie is van een eenvoudige
optelsommen. Soms lijkt het er meer op dat men functies moet analyseren, dat
men integralen moet inbrengen, dat men een bepaald bereik moet aangeven, soms een
oneindigheid, soms zeer precies, maar dat de oplossing zich dan beweegt tussen
een top en een dal van een sinusoïde, maar het kan ook uitlopen op een asymptoot,
een curve die uitloopt op een rechte die een bepaalde waarde benadert zonder er
tot in het oneindige mee samen te vallen.
Ik heb geen Johan Braeckman
noch een Maarten Boudry naar deze facetten van de rationele benadering van de
dingen horen verwijzen. Klaas Landsman heeft in 2005 een poging gewaagd de betekenis
van wiskunde voor de natuurkunde uit te leggen en hoe Newton aan de wiskunde
een nieuwe dimensie toevoegde, die het hem mogelijk maakte zijn nieuwe inzichten
van natuurkundige aard te beschrijven[i].
Ook Leibniz droeg daar het zijne toe bij en beiden kwamen dus op de idee van de
integralen, de infinitesimaalrekening zodat ze vlotter complexe getallen konden
formuleren.
Nog eens, toen mij duidelijk werd
dat men het rationele denken maar bleef herleiden tot simpele rekenkunde,
terwijl de iets hogere wiskunde wel degelijk toelaat complexe realiteiten te
beschrijven, vond ik het bizar dat men zo weinig inspanningen deed het
rationele denken een meer volwassen aanzien te geven. Nu, een van de redenen is
dat de hogere wiskunde, de natuurkunde die we kennen sinds Niels Bohr, Einstein
en Werner Heisenberg, die de onzekerheidsrelatie formuleerde, net zo complex
wordt dat maar weinig studenten in de alfawetenschappen er kaas van gegeten
hebben. Toegegeven, ook mijn kennis is beperkt, maar toch de interesse blijft
groot.
Ik denk dat het
betreurenswaardig moet heten dat filosofen vaak die analogie tussen wiskunde en
rationeel denken achterwege laten, wegens te complex. Maar ik las dus het
boekje van Ger Groot en Samuel IJsseling en stelde vast dat IJsseling een
filosofie brengt waarin de onzekerheid van het denken wel een plaats heeft. Het
zou voor het denken over democratie een goede zaak zijn als men die aspecten
beter in het oog hield, in plaats van
eenvoudige formules als het nec plus ultra voor te stellen.
Neem nu een kwestie als de al
dan niet mislukte integratie van mensen met een migratieachtergrond. Wie
gelooft vooraf te kunnen bepalen hoe hun integratie zal uitpakken, riskeert van
een koude kermis thuis te komen. Er zijn namelijk vele imponderabilia, aspecten
die men moeilijk (vooraf) kan afwegen, want hoe een persoon evolueert, ligt
niet a priori vast, hoezeer men ook gelooft aan de huiselijke omstandigheden
meent te kunnen aflezen hoe het leven worden zal. Als men die bepaald
deterministische visie had gehanteerd, hadden er veel mensen gedurende bijna
een eeuw van opvallende emancipatie van individuen uit minder bevoorrechte
kringen, niet boven zichzelf kunnen uitstijgen. Ook de integratie van de
migranten kan men dus nauwelijks zinvol beschrijven als een helder proces, want
wat moet het eindresultaat zijn? Men kan bezwaarlijk stellen dat dit betekent
dat die migrant dan doet wat andere Vlamingen doen, denkt wat andere Vlamingen
denken en voelt wat andere Vlamingen voelen, bij een goed biertje,
bijvoorbeeld. Men doet zo én de Vlamingen én de mensen met een migratieachtergrond
tekort.
Samuel IJsseling laat zien dat
het zonder meer overtrokken moet heten dat men tot eenduidige benaderingen kan
komen van mens en wereld. De verscheidenheid en deels ook onvoorspelbaarheid
van de dingen, hoeven geen bezwaar te vormen voor het goede samenleven. De
discussie over rechtvaardigheid die Ger Groot uitgebreid aanging met IJsseling,
was wonderlijk om lezen, omdat IJsseling zeer de nadruk legde op het feit dat
rechtvaardigheid niet universeel en voor eens en altijd vastgelegd kan worden.
Hoe kan het wel? In wezen komt hij dan uit bij een inzicht dat ook Hannah
Arendt nauw aan het hart ging, dat mensen zelf moeten en mogen oordelen,
gegeven de omstandigheden. In beide filosofische benaderingen komen verhalen op
de voorgrond, komen de gebeurtenissen des daags aan de orde, het straatrumoer
zo men wil.
Belangrijker nog is dat de
plaats van de waarheid in het bedrijven van filosofie verschuift: filosofen
kunnen de waarheid proberen te zoeken, maar voor IJsseling is dat wellicht een
moeilijk te handhaven opzet, maar natuurlijk dient men wel te kijken naar mens
en samenleving en dat het van gewicht is met grote zorg te kijken en niet door
een verzopen ideaal verblind te worden.
Voor de wetenschap heeft ook
dit inzicht betekenis, want als we gewoon de dagelijkse waarheden in de krant
bekijken, vooral die artikels die ons willen doen geloven dat we het beter moeten
doen, met eten, bewegen, genieten... dan stel ik toch maar vast dat deze
berichten vaak een zeer sterke neiging tot veralgemenen vertonen en bovendien
nalaten te vermelden waarom men iets heeft onderzocht. De Vlaamse overheid had
in 2007-2008 het plan opgevat om met zo nodig draconische maatregelen de
gezondheid van de burgers te verbeteren. Hoewel velen onder ons al langer de
kans hadden om gezond te leren eten, waarbij de een kiest voor een volgehouden
vegetarisch menu, de ander eerder voor een gevarieerd menu, met veel groenten,
afwisselend vlees en vis en dat in matige hoeveelheden, wordt ons verteld dat
zoveel Vlamingen zeer ongezond leven. Maar de vraag is of de overheid daar
inderdaad veel in vermag.
Omdat de gezondheidszorg
steeds zorgwekkender kostenplaatjes laten zien, voor ouderen, die steeds langer
leven - en gelukkig maar - ook steeds langer gezond en wel kunnen doorgaan,
maar eens wordt de balans negatief en zijn er vele zorgen nodig, wil men die
kosten onder controle houden. Maar veel van die aandoeningen, die opduiken bij
mensen ouder dan 75 kan men maar moeilijk echt voorkomen. Dat wil zeggen dat
dit wellicht wel mogelijk is, maar dat zou op het leven van gezonde vijftigers
en zestigers een grote claim leggen en waarvan de winst niet zomaar uit te
tellen valt, de financiële winst en winst inzake welbevinden al helemaal niet.
Twee vaststellingen dus:
experten komen tot hallucinante cijfers inzake wankele voedingspraktijken,
terwijl men kan vaststellen dat een deel van de samenleving al decennialang
bezig is met een redelijk gezond menu. De grote slemppartijen, met menu's die
zeven gangen telden, hoort men nog wel eens, maar die zeven gangen zijn vaak
hapjes. De tweede vaststelling is dat men niet zomaar mag veronderstellen dat
mensen het verkeerd doen. Verkeerd eten, verkeerd rijden, verkeerd omgaan met
elkaar. Jawel, er zijn problemen, maar de massaliteit van de aanpak doet
niemand recht.
In zekere zin biedt precies de
benadering van Samuel IJsseling een antwoord op die problematiek; die
benadering is wel enigszins anders maar toch vergelijkbaar met wat Richard
Sennett in de aanbieding had en het vormt
wel een mooi fundament om in het politieke denken meer ruimte te laten voor
zelfbeperking, vanwege het overheidsapparaat. Het taalgebruik van zowel
overheden als experten en commentatoren kan ertoe leiden dat men niet over het
leven van mensen spreekt, noch de idee onderschrijft dat het aan mensen zelf
is, volwassen mensen, om hun leven vorm te geven. Vandaag kan ik soms met
verwondering kijken naar het paradoxale gegeven dat men jongeren een kennis
toedicht die ze nog niet verworven kunnen hebben en volwassenen met behoorlijk
wat scholing onder de knie juist helemaal geen kennis meer toedichten wil.
Aangezien men bovendien merkt
dat experten op geen enkele manier in twijfel kunnen trekken wat ze presenteren
- anders waren ze hun autoriteit kwijt - zal men dus moeten aannemen dat deze
mensen waarheid brengen, de waarheid. Hier zou men niet enkel bescheidenheid
aan de dag mogen leggen, men zou ook een zekere twijfel over de omvang van het
probleem mee kunnen wegen, zodat men brave burgers niet onnodig en alweer
allerlei verwijten gaat maken. Het goede leven is niet de zorg van die experten
en ook het goede samenleven staat hen
zo te zien niet voor de geest.
Nog een laatste verwijzing
naar het boekje van Ger Groot en Samuel IJsseling, want hij zegt over de
universiteit behartigenswaardige dingen, die met de discussie over paternalisme
en autonomie wel heel wat in te brengen hebben. Samuel IJsseling houdt een
vurig pleidooi voor het behoud van het Nederlands als onderwijstaal, ook in de
filosofie, maar dat lijkt om redenen van steeds groter wordende eenvormigheid
en eentaligheid niet meer mogelijk. Het Engels is de lingua Franca, maar mag
men dan niet verwijzen naar Simon Stevin, naar Adriaan Koerbagh die elk op hun
manier voor het gebruik van het Nederlands als taal van wetenschap en kennis
hebben bepleit? Stevin zocht en vond voor de wiskunde bepaalde termen, Koerbagh
onthulde in zijn boeken de werkelijkheid achter gebruikelijke termen en joeg
daarmee de behoeders van de maatschappelijke orde tegen zich in het harnas.
IJsseling meent ook dat het zeer schadelijk zou zijn mocht het filosoferen in
het Nederlands ophouden. De taal structureert het denken en kleurt die ook.
Natuurlijk werd men aangeleerd over complexe zaken als God in een
onbegrijpelijk jargon te communiceren, maar uiteindelijk werden sluiers wel
opgelicht, om niet te zeggen verscheurd.
IJsseling laat toe de
samenleving, de verhoudingen tussen mensen op een complexere manier te
beschrijven. Men kan het postmodernisme noemen, maar ik denk dat zijn visie
daarom grondiger onderzoek verdient omdat zijn kritiek ten aanzien van een
filosofie die niet enkel academisch werd maar ook steeds formeler waardoor de wereld zoals die aan ons gegeven is,
steeds minder onder ogen kan zien, ook op haar validiteit onderzocht moet
worden. Zowel de aanpak, de methode als de resultaten blijken, zo meen ik te
lezen binnen het systeem valabel, maar dat systeem zegt nog weinig over de
wereld zoals die is. Hoewel IJsseling Arendt niet noemt, heb ik de indruk dat
hij haar liefde voor de wereld zoals die is, gegeven is, wel kan delen. Maar
zijn weg via de continentale filosofie kan daarvoor geen formulering vinden.
Maar het zou een mooi onderzoek vormen in 's mans kritiek op Heidegger en
Derrida een aanknopingspunt te vinden voor wat we zijn democratiekritiek kunnen
noemen.
De vraag is immers of een
democratie een volstrekte eenvormigheid en consensus kan of mag nastreven.
Terugdenkend aan wat Chantal Mouffe schreef, kan men maar beter accepteren dat
er geen consensus bestaat over alles en dat als we over een concrete kwestie
consensus bereiken, hoeft dat niet meteen te betekenen dat we het over alles
eens zijn. Dat moet immers wel leiden tot totalitarisme. Onenigheid is de norm
en discussie over plannen van aanpak, het blijft lastig, maar het is niet
anders. Iets anders is het als men tot een besluit gekomen is, wanneer men al
een en ander op de rails heeft staan, toch nog veranderen van mening. Maar
tegelijk kan men, in een open samenleving niet a priori consistentie
verwachten, want het kan voorvallen dat dingen die zich aandienen tot een ander
besluit aanzetten.
Met dat alles heb ik
geprobeerd aan te geven waarom we in een open samenleving niet zomaar altijd
alles met een algemeen en universeel principe kunnen regelen. Emotioneel kan ik
racisme niet begrijpen, maar zie ik wel
eens mensen die zozeer de indruk geven dat ze deze wereld niet meer begrijpen,
dat ze de aanwezigheid van mensen met andere achtergronden op het oog lastig
vinden, dan begrijp ik dat hun racistische uitspraken - in besloten kring -
wellicht andere grieven verbergen, maar tegelijk staat niet vast hoe die
persoon zal handelen. Niemand kan ontkennen dat er racisme bestaat, dat sommige
mensen die kunnen discrimineren, ook discrimineren. Maar wie kan dat? Juist,
slechts als iemand kan beslissen over iets dat de ander zou willen. Het spreken
over discriminatie is onvoorstelbaar verdinglijkt, alsof men de act van
discriminatie kan vatten, vastnemen. Het gaat om een terecht of niet terecht
ervaren van discriminatie, van niet de kans te krijgen die een persoon verhoopt
had. Men zal een weg zoeken die degene die beslist welwillender laat staan
tegenover degene die een bepaalde keuze verhoopt. Wie met "radicaal"
anderen geconfronteerd wordt, mentaal gehandicapten bijvoorbeeld en meent dat
dit vanzelf gaat, vergist zich, er is een frequenter contact nodig en een proces
van acceptatie. Men kan mensen met een migratieachtergrond niet zien als mensen
met een beperking, maar dat geldt voor degene die hen niet voor vol aanziet,
als voor degene die er een soort bon
sauvage van maakt. IJsseling en Levinas, dat ging niet goed, maar tegelijk,
als lezer van sporen, kan ik niet anders dan proberen te vatten waar het om
gaat.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten