De vele facetten van het boerenleven
Reflectie
Werken, arbeiden en handelen
boeren
sterven helaas uit
Zo menigeen had een schonen droom,
maar
de boer hij ploegde voort,
Thermophylae,
Troje, Salamis,
maar
de boer hij ploegde voort,
Het
jonge graan werd altijd groen,
De
sterren altijd licht,
Gods
woord streed in de wereld voort,
De
boer heeft het gehoord.
Uit "Ballade van den Boer" 1935
Uit:
negen balladen.
Werumeus Bunning
Toen ik die brief schreef over
het boerenleed, hoorde ik van iemand dat ik niet had mogen schrijven dat mijn
en zijn grootvader nooit gewerkt had. Nu, mijn vader had het mij wel eens
verteld en ook mijn moeder bevestigde dat, hoewel zij haar schoonvader ook niet
gekend heeft, dat mijn vader het wel eens herhaalde: mijn vader heeft nooit
gewerkt. Maar wat betekent dat dan?
Vele dingen, want het gaat
over de status van het werken, in de koestal, op het veld, in de schuur en op
de deel. Het gaat ook over de organisatie van de landbouw en van
landbouwbedrijven en hoe dat veranderde. Ook de internationale handel komt om
het hoekje kijken. Maar tot slot ook dit: wat doen we met ons leven? Nu was het
slagwoord van mijn vader zaliger: Immer Arbeiten! Voor er iemand in de kramp
schiet, mijn vader is nog geschoold met veel aandacht voor het Duits. In Nederland
merkt men dat nog veel sterker, omdat na WO I hier de status van het Duits toch
weg deemsterde, terwijl Nederland tot de vooravond van WO II geloofde goede
zaken te kunnen doen met de Duitsers, welk regime er ook aan de macht was. Mijn
vader kon het ook zeggen met gevoel voor sarcasme, want 10 maanden ongeveer
leefde hij als duikeling, onderduiker, om niet als slaaf weggevoerd te worden
naar de fabrieken van de Duitse oorlogsindustrie of erger, vrijwillige
arbeidsdienst te verrichten. Een aantal
van zijn (latere) vrienden werden wel weggevoerd en kregen na de oorlog een
statuut, de onderduikers, jonge mannen op wie ook hevig gejaagd werd, blijkbaar
niet.
We kennen het verhaal van de
dametjes van goeden huize die zich liefst zo bleek mogelijk hielden, want wie
door de zon getaande huid liet zien, dat was beslist iemand die zich inliet met
het zware werk, met het werken om te overleven en dat heurt niet, toen niet en
nu niet. Sinds goed vijftig, zestig jaar is het hebben van een bleke huid vaak
het gevolg van kantoorwerk en dus was men graag bereid zich zo volledig
mogelijk over te geven aan de zon, op zonovergoten stranden ver van huis, verre
van eenzaam natuurlijk. Of toch, misschien een beetje eenzaam ondanks de drukte
om ons heen?
Een van de opvallendste
aspecten van de bedrijfsvoering in de landbouw betreft de gedachte dat men iets
door te geven had, meer moest doen dan snel gewin nastreven, was er de zorg
voor gebouwen, de veestapel, de kwaliteit van het zaaigraan en het onderhouden
van het gezin. Een boer, een pachter of eigen geërfde op een groot hof zorgde
uiteraard voor de dagelijkse noden en behoeften, maar altijd speelde ook de
toekomst mee. Op kleine pachthoeven, eindeloos versnipperd, was het werk op de
hoeve alleen niet voldoende en diende men op een ander te gaan travakken,
wrochten, ploeteren om in de dagelijkse noden te voorzien.
Dat verschil kan men moeilijk
negeren, maar het oefent ook psychisch invloed uit, want de boer die rustig
alles op gang wil en kan houden, heeft een ander leven dan de kortzitter, de
kleine pachter die elke dag moet hopen dat er voldoende binnen komt. Nu,
tijdens de 18de eeuw konden die wel degelijk een goed inkomen opbouwen, met
dank aan de huisnijverheid, al wil men dat vandaag, ondanks de overtuigende
argumentatie en het uitgebreide bronnenonderzoek van wijlen Chris Vandenbroecke,
wil men die idee van een welvarend Vlaanderen niet erkennen, omdat het niet
past in de globale beeldvorming, waarin de relatieve welvaart toen afbreuk zou
doen aan de strijd, een eeuw later van de protosocialisten en
arbeidersbewegingen. Het valt me wel vaker op dat beeldvorming in deze
verschillende doelen kan dienen.
Problematisch blijft het na te
gaan hoe of die boeren met een paar paarden, een redelijke veestapel en dus met
huispersoneel en hoeveknechten op te voeren zonder te vergeten dat er ook
andere boeren waren, eerder landarbeiders, die hun kracht en energie
verhuurden. Maar daarnaast dus kon men bijverdienen met huisnijverheid en
bracht dat aardig wat geld in het laatje. Zoals Vandenbroecke schreef, was het
des te opvallender dat Vlaanderen niet direct de overgang kon maken van een
groene revolutie naar de industriële revolutie. De Napoleontische oorlogen
waren hier mede debet aan, de ontwikkeling van het steenkolenbekken in het Pays
Noir en elders in wat nu Wallonië heet, maar de grote problemen, de
hongersnoden en de armoedeval van Binnen-Vlaanderen rond het midden van de 19de
eeuw had meerdere oorzaken: industrialisering van de textielindustrie, de gevolgen van de demografische boom in de
achttiende eeuw lieten zich ook voelen en de toegenomen verwachtingen van de
kleine pachters die wisten dat ze wel iets mochten verwachten. De voorsteden
groeiden niet uit het niets, maar werden gevoed door handen die op het land
niet meer ingezet konden worden. Misschien komt ook daar de bizarre afkeer van
de stad voor het land en van het land voor de stad uit voort?
In die cultuur en omslagen van
niet enkel de conjunctuur, maar ook van de cultuur zelf, verschoof de aandacht
van werken om den brode naar werken voor een beter leven. In
"autobiografie van mijn vader" laat Gerard Walschap dit dan ook overtuigend
zien en wie de Vlaschaard leest, zal merken dat een van de punten die Streuvels
nogal bezig moet hebben gehouden de vraag was hoe hij het wachten van de boer
kon beschrijven. Wachten op de uitkom, het klaarleggen, laten leggen van de
kouter en vervolgens het zaaien om vervolgens te hopen op zon en regen, warmte
en groeikracht, maar ook het wachten tot men zelf, als zoon het heft in handen
kon krijgen.
Maar kende men de nukken van
de natuur, men wist ook, in principe dat het goed gaan zou, dat in ons klimaat
met enige zorg voor de gang van zaken de oogst weldadig zou zijn. De dagen van
werken wisselden af met dagen van rust, niet enkel op zondag, maar ook tijdens
de winter of tussen de onderscheiden oogstperiodes. Werken was belangrijk, maar
zoals men uit de bronnen kan afleiden was het evengoed van belang tijdig de riem
af te leggen, te feesten waarbij niet enkel god eerde maar ook de wijn en
zichzelf, het goede leven. Zorg om de dagelijkse noden, oplettend handelen in
geval van noodweer en dergelijke tekenden het leven van de gezeten boeren. Zoals
ik ook schreef, was mijn andere grootvader handelaar in granen, vooral gerst
voor bierbrouwerijen en vooral mouterijen. Men merkt de zeer expliciete
arbeidsspecialisatie, waardoor in de productie van goederen en genotsmiddelen
vele tussenschakels te vinden waren, maar waar we ons vandaag soms nauwelijks
bewust lijken, wisten mensen doorgaans waar de dagelijkse dingen vandaan kwamen.
Maar specialisatie zorgde en zorgt voor betere kwaliteit en de eindgebruiker
blijkt niet altijd nog een zekere band te hebben met de verschillende
producenten. Dezer dagen lijken de boeren volkomen te negeren schakels in onze
voedselproductie.
Maar gezeten boeren hadden een
eeuw geleden vaak een maatschappelijke rol en mijn grootvader was gedurende
enige tijd ook dijkgraaf en derhalve beheerder van een polder. Daarnaast was
hij ook lid en voorzitter van de kerkfabriek. Politiek was hij zo te zien niet
echt actief, maar ooit vertelde mijn vader over de schoolstrijd en dat zijn
grootvader, Ludovicus Haers als secretaris van de kerkfabriek betrokken was geraakt
in de schoolstrijd van 1879. Mensen namen toen graag verantwoordelijkheid op
voor de gemeenschap en hoewel het ons alles nu vreemd is geworden, betekende
dat veel aan inspanningen. Alleen het bijhouden van briefwisseling en
boekhoudingen vergde veel tijd en inspanningen. Een secretaris en voorzitter
van dergelijke instellingen als de polder of een kerkfabriek kwam er niet af
met een keer de vergadering leiden of notuleren.
Maar het was ook een
werkzaamheid die niet op onmiddellijke resultaten gericht was en had te maken
met bestendigen en duurzaamheid verlenen aan de instituties. Natuurlijk kan men
bij Karel van de Woestijne lezen hoe er ook toen wel eens in de publieke kassen
gegrabbeld werd, hoe mensen de zaak naar hun hand zetten. Laten we dus maar
vaststellen dat mensen altijd en altijd zullen zijn wie we zijn, tot het goede
en tot het kwade geneigd, soms hopend ergens tussenin het beste van beide
werelden te genieten. Maar werkzaamheden van velerlei aard verrichten we allen,
soms beroepsmatig, soms als hobby of om niet. maar we lijken ermee behept dat
alleen wie hard werkt het zout op de patatten verdient.
Om wat voor werk gaat het? Het
ene woord dekt niet alle activiteiten is volgens Hannah Arendt strikt genomen
alleen die activiteit die met ons dagelijks overleven te maken heeft, terwijl
arbeid op het maken van meer duurzame goederen die kunnen bijdragen aan de
voedselvoorziening, zoals ploegen, molens, maar ook huisvesting, kleding etc.
betrekking heeft.
Er is volgens haar nog een
derde niveau mogelijk, waar we ons begeven in de publieke ruimte, waar we ons
niet met onze eigen besognes alleen inlaten, maar ook die van derden gaan ons
dan aan. Juist in de ruimte tussen personen ontstaat het politieke, maar ook
het handelen dat er uiting aan geeft. Daarom is het van belang te overwegen dat
mensen in verschillen vormen van activiteit bezig zijn,werken om te overleven,
arbeiden zodat er duurzame producten gemaakt worden maar om het samenleven te organiseren
komt men in de publieke sfeer.
Laten we in overweging nemen
dat in lokale gemeenschappen mensen nog meer uitgenodigd worden om soms
publieke taken op zich te nemen, zoals bijvoorbeeld in een kerkraad,
Kerkfabriek zoals het eertijds heette en waar men de aardse goederen van de
kerk beheert. De vraag is dan wie dat doen kan: vrijgestelden, mensen die zich
er vrij voor kunnen en willen maken en die er ook met voldoening betrokken bij
zijn. Ook de bestuur van de polder is van belang want hoewel klimatologische
evoluties en zware stormen veel schade kunnen aanrichten, kan het zo zijn dat
veronachtzaming van het onderhoud pijnlijk lastig kan uitpakken. Het dagelijkse
leven wordt dan ook drukker dan we vandaag zouden denken.
Maar tot slot is er nog een
detail: werken en arbeiden, in het levensonderhoud voorzien en zorg opnemen
voor het gezin, de familie, maar ook de gemeenschap waarin men leeft, lijkt
routineus en saai. Het is een van de mythes die we graag hoog houden. Echter,
zoals we zagen kan werken vele vormen aannemen, maar de onderscheiden die men
maken kan, tussen werken voor eigen genoegdoening en om den brode, werken dan
wel arbeiden aan iets duurzaam zijn evenzeer van gewicht. Finaal geeft het aan
hoe rijk een menselijk bestaan kan zijn.
Juist, mijn grootvader werkte
niet direct meer op het land, molk geen koe meer en was wellicht doende met
nieuwe landbouwtechnieken, die tijdens zijn leven steeds meer en meer het leven
van boeren ging bepalen. Hij zal dus ook wel behoorlijk bezig geweest zijn,
maar binnen het boerenleven was het een zaak van organiseren en besturen, maar
ook in de polder, om bijvoorbeeld de opbrengsten van de collectiviteit te
verzekeren. Een polderbestuur dient immers ervoor te zorgen dat de polder zich
zoveel mogelijk autonoom kon bedruipen, wat gebeurde door de dijken te
verpachten aan boeren om er het veel te laten grazen, wat de stevigheid van de
dijken bevorderde, maar ook het snoeien van bomen zorgde voor inkomsten terwijl
ook visrechten op de waterlopen en kreken wel iets opbrachten. De boeren en
elke eigenaar in een polder betaalden ook een bijdrage per jaar naar gelang van
de oppervlakte. Dat vergde wel enige administratie.
En dan wordt duidelijk dat
mijn zinnetje wellicht niet enkel nuance vergde, maar vooral een beter begrip
en meer context vergde. Dat mijn grootvader zijn zonen wilde laten studeren en
dat twee kozen voor het boerenleven, twee voor universitaire studies en een
voor het priesterschap, geeft uitdrukking aan zijn tijd en leven. Zelf heb ik
hem niet gekend, maar dat lag nu net aan de geplogenheden dat men niet zomaar
trouwen kon, want men behoefde een hofstee of men moest naar de stad. Pas in
1914 trouwde mijn grootvader en in 1915 werd de oudste zoon geboren, die 92
jaar oud zou worden.
Natuurlijk waren er tijdens de
negentiende eeuw, toen de chemie een plaats kreeg en boerenorganisaties jonge
boeren in avondlessen op de hoogte brachten van de nieuwe technieken. Sommige
mensen vragen zich net niet af hoe of het boerenleven er toen uitzag, maar
laten we vaststellen dat niet elke landbouwer een gestampte boer was, beperkt
tot het eigen erf, de eigen belangen. Niemand zal dat zonder hypocrisie de boer
verwijten, denk ik. Maar dat zij tot de dag van heden mee aan de grondslag
liggen van de welvaart, meer dan men aannemelijk wil maken, want al gaat het om
de primaire sector, in de vele ontwikkelingen sinds het begin van de
landbouwtijd, waarbij men vaker dan nu voor correct wordt gehouden boeren
zorgden voor vernieuwingen en bijsturingen, zal men dus het werk van een
landbouwer niet zomaar als stompzinnig en routineus wegzetten. Want al ploegt
de boer verder, de ploeg is onherkenbaar en het paard is gewoon verdwenen, machines kwamen
en nu voeren ook boeren hun administratie per pc of labtop en zeer grote
bedrijven... zij ploegen en zaaien met autonome machines, op basis van gps en
bouwen superstallen. Dat moeten we misschien nog erger vinden dan ggo. Maar net
die laatste stelling raakt dan weer een van de oudste activiteiten van de boer,
het goede zaaigoed vinden, geschikte hengsten, stieren en beren. Want het ging
niet om dat ene big, kalf of veulen, maar om de voortzetting van foklijnen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten