Democratie als meerstemmig koor
Reflectie
Staat, samenleving en
middenveld
Hoe complexe besluitvorming
het algemeen belang dienen kan
Het is mij ook wel duidelijk dat ik bij deze reflectie het bredere spectrum dat Francis Fukuyama aanreikt opnieuw vereng tot een eurocentrisch en een Amerikaans verhaal, maar het mag duidelijk zijn, dat we voorlopig vooral daarmee te maken hebben. Hoe belangen behartigen en tegelijk erkennen dat beleid algemeen belang moet dienen? Maar ook moeten we nagaan waarom de democratie zo fragiel lijkt. Dit is slechts een aazet...
De
twee kloeke delen die Francis Fukuyama bij elkaar dacht en schreef, kan men
niet zomaar met een recensie afdoen, want het boek zet aan tot reflecteren. Het
is zelfs best denkbaar dat het werk, een opus magnum, zelf weer een hele
bibliotheek aan reflecties en kritieken met zich kan brengen. Maar te vrezen
valt dat het hier te lande wel eens tegenvallen kan, wat dat betreft: een
recensie zal wel volstaan, terwijl er ampel stof tot nadenken in te vinden
valt. Hoe kan Europa vermijden dat de besluitvorming helemaal in handen van
lobbyisten zou vallen? Kan men de staatsmacht niet beter duidelijker afleiden?
Wat doen we als men zegt dat de staat het probleem is, zoals Reagan, Tatcher en
Verhofstadt ooit luid riepen. Alleen de laatste lijkt enigszins op zijn stappen
te zijn terug gekeerd. Kortom, zelfs als men erin slagen zou dit boek goed te
recenseren, dan nog kan men verschillende inzichten verder onderzoeken. Een
eerdere poging faalde overigens wegens gebrek aan overzicht en samenhang.
Daarom
wil ik in dit stuk een thema waar ik me al eerder over uitliet opnieuw ter hand
nemen: de besluitvormingsprocessen in Europa en zeker in Vlaanderen zijn in
handen van actiegroepen, waarvan de leiders tot de hoger opgeleide middenklasse
behoren. Dat verstoort het vermogen om een grotere samenhang in het beleid tot
stand te brengen en tegelijk beter op concrete vraagstukken in te gaan. Zou het
kunnen dat actiegroepen en lobbyisten best nadenken over hun eigen ethos? En
hoe kan de vierde macht de dossiers belichten zodat de lezer in plaats van een
eenduidig frame aangereikt te krijgen
voor- en nadelen geserveerd weet en ermee zelf ook aan de slag gaan. Dat
betekent zelf een opinie te formuleren en daar eventueel actie aan te
verbinden.
"Hart
tegen Hard" laat begrijpen dat de actuele regeringen harteloos en kil de
problemen, of beter dus de zwakke burgers bejegenen. De ene partij legt de
nadruk op de continuïteit van beleid terwijl de andere de kracht van
verandering onderstreept. Beide benaderingen dienen een retorisch doel, maar
beletten de burger na te gaan of de politici doen wat ze beloofd hebben? Maar
wat hebben die dan beloofd? En hoe zouden ze dat realiseren? Uw dienaar zou
hier nu kunnen aanknopen met het klassieke discours over links tegen rechts,
progressief tegen conservatief, behoud en verandering, maar de uitgebreide
studie van Francis Fukuyama laat zien dat er ook andere benaderingen mogelijk
zijn. Of beter, hij laat zien dat zowel links als rechts er belang bij hebben
dat de regie van beslist beleid het best bij een autonome bureaucratie komt te
liggen, die weet hoe invulling te geven aan wat het parlement bedisseld heeft.
Het
probleem nu is dat we dat hele kluwen van instanties afdoen als "de
politiek" en dus geen noodzakelijke distincties maken tussen wat het
politieke is, waaraan het systeem van politieke verantwoording beantwoordt en
het staatsapparaat. Fukuyama richt zich daarbij vooral op de situatie in de VS
en licht toe hoe verschillende opvattingen over politiek en bestuur daarbij van
invloed zijn geweest.
Volgens
de auteur kwam er in Duitsland/Pruisen eerst
een autonome administratie tot stand, in functie van externe
bedreigingen, oorlogsdoeleinden dus, waarna pas later aan een democratische
verantwoording werd gewerkt. Het voordeel van deze evolutie bestaat hierin dat
men zo kan nagaan hoezeer de democratische politieke instellingen soms een goed
bestuur in de weg staan, omdat de politiek het staatsapparaat kan manipuleren.
Wil men de kwaliteit van de besluitvorming bekijken, dan moet zowel naar dat
proces kijken als naar de implementatie en hoe die in de samenleving blijkt te
functioneren, met al te veel of een verwaarloosbaar aantal neveneffecten. Opvallend
is het immers telkens weer dat men meent dat de kogel door de kerk is als een
wetsvoorstel of wetsontwerp wordt ingediend. Maar na de publicatie in het
staatsblad, dat al enige tijd in beslag neemt moet het apparaat het nieuwe in
het bestaande opnemen en zorgen dat de letter én de geest van de wet vorm
krijgen, zonder zich over de ideologische richting van de wet zelf in vraag te
stellen. Uiteraard is het wel zo dat de ambtenaren wel ook de ideologische
draagwijdte in rekening moeten brengen. Men begrijpt dat het makkelijker werkt
als de wetgeving spoort met de inzichten van de ambtenaren zelf en dat ziet men
ook in de opleidingen.
Maar
onder meer in de VSA werd tijdens de negentiende eeuw een model opgezet waarbij
het niet van belang leek of ambtenaren bekwaam zouden zijn, het Madinsoniaanse
model, wat dus ook niet getoetst werd in een examentraject, maar dat heeft
zwaar gewogen op de besluitvorming en de uitvoering. Het is dit aspect van het
Amerikaanse politieke systeem, deels vertaald in het spoil system, dat de
instabiliteit bevordert en de onafhankelijkheid van de ambtenaren ondergraaft.
Fukuyama wijst er overigens op dat deze populistische idee dat ambtenaren geen
bijzondere vaardigheden aan de dag dienen te leggen tijdens de negentiende
eeuw, toen het kiesrecht steeds meer mensen toeliet mee te stemmen ook voor een
populistisch cliëntelisme heeft gezorgd. Dat zou overigens ook in Griekenland
hebben gespeeld, maar daar werden nieuwe ambtenaren gewoon gevoegd bij het
bestaande kader
Pas
tijdens de progressieve era en vooral onder FDR zou het systeem ernstig
bijgesteld zijn en steeds meer diensten de mogelijkheid hebben geboden personeel
aan te werven zonder inspraak van congresleden en met een toetsing van de
kennis. Over de objectiviteit van examens zou men dan ook nog iets kunnen
zeggen, want het vermoeden bestaat dat niet iedereen even goed geïnformeerd aan
zo een examen deel kan nemen.
De
finaliteit van dit en nog wel meer mag men niet uit het oog verliezen: een goed
bestuur dat bij burgers legitiem overkomt en waarbij bepaalde spelers geen
onevenredig aandeel krijgen in de besluitvorming. Maar we lezen ook dat de
democratie een open einde heeft, dat er sprake is van voortdurende aanpassingen
en dat men er niet goed aan zou doen in het heden de finaliteit van het
bestuur, staatsbestuur te herkennen, want veel van wat nu is, bijvoorbeeld de
informatica en digitale communicatie ontstond ver buiten de leefwereld van de
politiek, de politici en soms kan men zich afvragen of die politici wel een
idee van hebben van wat er gaande is, want heeft men zo niet de kloof tussen
"gewone mensen" - doch doorgaans gedreven en onderlegde mensen - en
de ambtelijke gezagsdragers nodeloos uitgediept? In de VS lijkt het moeilijk
mensen te rekruteren voor ambten in het overheidsbestel, zij het dat men wel
eens graag een passage mag maken, om het netwerk uit te breiden. Maar werken in
overheidsdienst? Dat strekt niet tot aanbeveling, terwijl de staat nu net
behoefte heeft mensen met beroepstrots en gedrevenheid, vakbekwaamheid ook - al
zit dat laatste al in het eerste en het tweede - opdat de besluitvorming
adequaat uitgevoerd zou worden.
De
ontwikkelingen die Francis Fukuyama beschrijft zijn zelden lineair noch valt op
te maken of ze altijd op de beste manier ten goede komen aan het algemeen
belang. Of beter, hij laat zien dat sommige wetten die op zich goed mogen heten
zo uit de wetgevingsmachine komt, dat ze niet meer lijkt op het raspaard dat
men in gedachten had, maar eerder op een fabeldier dat men monsterlijk pleegt
te noemen. Toch is het van belang dat wetgeving niet voortdurend voorwerp is
van (heimelijke) tussenkomsten opdat burgers er het belang en de begrenzing van
zouden zien. Natuurlijk willen wij burgers profijt halen bij het
overheidsbeleid, maar hoe we dat concreet willen zien hangt van het
beleidsdomein af.
In
vele Westerse landen heeft men het onderwijs de laatste decennia stevig
hervormd, met het oog op meer en bredere toegankelijkheid, maar die
hervormingen kwamen nadat dit proces van democratisering al een feit geworden
was. Het gevolg is dat men heel wat sociaal kapitaal dreigt te verspelen en
vooral mensen kansen ontzegt, doordat men enkele facetten van het onderwijs,
zoals autonoom leren denken aan de wilgen heeft gehangen. Daarmee lijkt men ook
in hoge mate de samenleving als geheel kansen te ontnemen, op goed opgeleide
mensen in de vele sectoren van het economisch bestel. Het onderwijs diende
voorheen een zeer pragmatische doelstelling, voldoende personeel vinden voor de
overheid, maar ook burgers wilden hun zonen laten studeren en af en toe kwam
een van hen tot grote brille en anderen werden domweg ketters, of beter, ze
konden niet anders dan de studiestof afwijzen. Finaal deed zich een situatie
voor waarbij het onderwijs doelgericht was op een hoog niveau van kennis en
abstractie, dat dus niet voor iedereen bestemd was, maar er waren voor die
anderen andere mogelijkheden, via ambachten, handel, avonturen, waardoor ze
soms sneller tot de elite gingen behoren. Het huidige onderwijsbeleid ontbeert
die pragmatische kant, maar ook een ideologisch principiële cultuur van
optimaliseren van mogelijkheden. De oorzaak is niet enkel dat de inzichten
wijzigden, maar dat het rekruteringssysteem voor deskundigen steeds meer in
dezelfde opleidingsvijver ging vissen, waar er weinig ruimte bleek voor
kritiek, want de experten vonden zichzelf best kritisch waardoor men
voortdurend dezelfde mensen zichzelf gingen echoën. Alternatieve inzichten over
goed onderwijsbeleid en dus ook over wat kwaliteitsonderwijs moet heten,
verdwenen uit het beeld.
Men
kan tegelijk niet ontkennen dat bijvoorbeeld de inbreng van milieubewegingen
van belang is geweest voor het opnieuw zuiveren van beken en rivieren, zodat
ecosystemen zich konden herstellen. Dat dit kostelijke ondernemingen zijn, mag
gezegd, dat ze alleen spielereien zouden zijn voor verwende jongeren, klopt
niet. Wie naar onze openbare ordening kijkt, merkt dan weer dat we het moeilijk
hebben (gehad) de open ruimte vrij te houden. Maar tegelijk merkt men dat urbanisten
en planologen, om dat doel te bereiken vooral mikken op het nog verdichten van
de bevolking in steden... waarbij men, wat België en Vlaanderen betreft over
het hoofd ziet dat het versplinterde woningbezit die aanpak wel eens zou kunnen
doorkruisen. Want men kan niet zomaar grote woontorens bouwen op bestaande
percelen, terwijl men toch wel overtuigd wil zijn van de kwaliteit, c.q. de
gehorigheid van appartementen, flats dus. Ook het verregaand scheiden van
functies, wonen, industrie, distributie blijkt niet zomaar heilzaam. Hoe zal
men al die rechtmatige belangen tegen elkaar afwegen? Via het politieke debat.
In de VSA, weten we, heeft men de landbouw aan het begin van de twintigste eeuw
zo bevorderd dat binnen dertig jaar de grond helemaal los was komen te liggen,
zodat er zand- en modderstormen over de voormalige prairies gingen razen. De
landbouw werd zeer extensief maar met steeds zwaardere machines bedreven en de
bovenste grondlagen verloren door het breken van de toplaag hun vastigheid
verloren en daardoor kon de wind er vat op krijgen. Maar juist fenomenen als
dit, zoals ook Simon Shama betoogde, laten zien dat het niet betaamt hier de
overheid de zwarte piet toe te spelen,want het waren boeren en grote
producenten die de zaak op gang hadden getrokken met het oog op weergaloze
winsten.
Daarom
spreekt de benadering van Fukuyama mij wel aan, omdat het toelaat kwesties in
een ander perspectief te benaderen. Natuurlijk kunnen burgers zich verenigen om
bepaalde doelen te bereiken, maar als zij hun particuliere belangen ook nog
eens als publiek belang kunnen uitventen, zich zonder weerwoord ook mogen
verlaten op hun interpretatie van wetenschappelijk onderzoek, dan ontstaat er
volgens de auteur een ernstig probleem, want er mag dan wel pluralisme van
belangenbehartiging zijn, ze heffen elkaar niet op en meer nog, ze sturen het
beleid gezamenlijk ook nog eens naar een kant op, die van de betere
middenklasse. Misschien kan men zo tot een elitaire consensus komen, maar beter
ware het de afwegingen niet enkel in termen van de belangenbehartigers te
vertalen, maar in ambtelijk en autonoom beleid om te zetten. Dat wil zeggen dat
(hogere) ambtenaren de voorstellen tegen elkaar afzetten en nagaan hoe dat
ambtelijk in de uitvoering tot uitdrukking zou komen. De politiek, zij die
verantwoording verschuldigd zijn kunnen dan de deelbelangen in ogenschouw nemen
en tegelijk na afweging verantwoorden waarom ze voor deze of gene oplossing
hebben gekozen.
Fukuyama
merkt overigens regelmatig op dat het lastig is werkelijke verantwoording te
vinden voor het gevoerde beleid en ik kan hem daarin volgen. Wel laten de
afgelopen decennia zien dat bij verkiezingen soms onverwachte verschuivingen te zien waren, maar dat in wezen moet
opgemerkt dat wat er aan gedoe in de media aan bod komt, zowel vanuit het
Congres of uit de Wetstraat of het Binnenhof altijd weer nog iets anders is dan
wat mensen echt wel denken. Nood aan heldere communicatie? Proberen zich in de
kijker te werken? Het zal wel het geval zijn, maar het vertroebelt vooral het
beeld van wat er op het spel staat.
Men
zou dit boek als een vlijmscherpe kritiek op de democratie kunnen lezen, omdat
we telkens weer merken dat een brede basis, het electoraat een smalle top van
besluitvormers aanduidt, maar precies omdat de auteur stelt dat de
besluitvorming wel politiek moet zijn, de ambtenaren hebben een rol die dan wel
niet als robotten uit te voeren, vooral over de ruimte moeten beschikken om er
gepast uitvoering aan te geven. Maar de kiezers worden daarom niet het zwijgen
opgelegd. Het beeld dat we krijgen is behoorlijk subtiel en blijkt daarom ook
overtuigend. Maar dat betekent dat als er geen stevige middengroepen zijn, de
democratie moeilijk te realiseren valt en ook het staatsapparaat blijft dan
zwak, waardoor er geen middenklasse kan ontstaan. Men moet dus niet zomaar verkiezingen
instellen, maar een samenleving enige tijd de noodzakelijke ontwikkelingen
laten doormaken.
De
rol van het middenveld is dan niet per se deelbelangen te presenteren, maar mee
te denken met het beleid kan ook. Voor de media betekent dat ook dat ze niet
per se aan schreeuwers alleen aandacht moeten besteden, wil men een beetje zicht
krijgen op de verschillende stemmen in het kapittel. Democratie als meerstemmig
koor? Het vertelt niet het hele verhaal maar toch kan het dienen als metafoor.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten