La Belgique als kader
Kleinbeeld
Geen nationale feestdag zonder
Versmachte gevoelens
21
juli? De Belgische Nationale feestdag, waar men de afgelopen jaren ter linker
zijde graag veel fus maakt, omdat men zich niet wil aansluiten bij een Vlaamse
identiteit en zelfbewustzijn, binnen een Europees kader. Toen de puinhopen van
Paars duidelijk werden en toen men er niet omheen kon dat de samenhang van de
politieke wil iets van dit land te maken telkens weer uitliep op zeer scherpe
disputen over wat nu het beste zou wezen, op het vlak van overheidsoptreden.
Natuurlijk was er al langer een Europees kader, waar we liever niet aan denken
op 11 juli, 14 juli en 21 juli, terwijl 9 mei nog altijd niet in het
collectieve beleven is doorgedrongen. 9 mei is de dag van Europa, maar we
hebben er geen vlag voor, tenzij aan de openbare gebouwen, geen hymne, maar dat
is toch de koorzang "Aller Menschen werden Brüder" naar van
Beethoven? Bij de opwinding rond het ontwerp van Europese constitutie hebben
onder meer de Nederlandse kiezers die symbolen afgewezen. Maar zij hebben het
Wilhelmus, Oranje, blanje bleu en zoveel andere symbolen om hun identiteit aan
op te hangen. Wij in België? Weinig om trots op te wezen... zegt men, tenzij
het surrealisme.
Leopold
I kwam in België omdat men liever geen republiek wilde en hij kreeg een
belangrijke opdracht dit land dat doorheen de eeuwen niet echt verenigd was
geraakt - het Prins-bisdom Luik hoorde niet bij de Oostenrijkse Nederlanden aka
Les Etats Belgiques réunis in 1990, zodat wat na 1815 tot stand kwam voor
iedereen in de beleving nieuw was. De scheiding van 1830 was dan ook een
amputatie, maar goed, gedane zaken nemen geen keer en ook de Nederlanders vonden
het niet altijd goed samenwonen met de Belgen. Els Witte heeft een mooi boek geschreven
over het orangisme in België, Het
verloren Koninkrijk¸waarin zij uitlegt hoe na de Belgische revolutie - die
op stel en sprong tot stand kwam en tot een resultaat leidde - een beweging
bleef nagloeien, het orangisme dat de band met Nederland niet had willen
verbreken.
Gedane
zaken namen geen keer en dus diende men... de politiek van Willem I verder te
zetten, want het mag duidelijk zijn dat de Restauratie, de periode die men naar
believen - op grond van historische argumenten - kan laten eindigen in 1830
maar zeker tot 1848 duurde de opzet was van de leidende elites in Europa, de
verwezenlijkingen van de revolutie terug te draaien, maar dat lukt domweg niet.
De Restauratie is daarom wel een interessante poging oud en nieuw te verbinden,
maar de motoren van verandering, zowel technisch, economisch als ideëel en
zelfs de beeldcultuur nam nieuwe vormen aan. In die constellatie ontstond
België, maar ook, de mensen die er leefden zochten en vonden nieuwe economische
wegen. Men kan de voedselcrisis van 1845 -1848 met de mislukte aardappeloogst
niet negeren, maar tegelijk merkt men dat er heel wat andere evoluties aan de
orde waren, zoals de industriële ontwikkeling van Gent, naast de snelle opbouw
van de Waalse kolen- en staalindustrie, maar ook de gevolgen van de
demografische boom in Vlaanderen, waardoor er op het platteland veel mensen
waren die niet meer konden bijdragen aan de landbouwproductie terwijl ook de
huisnijverheid naar de verdoemenis was gegaan. Echter, na de crisis van 1845
-1848 zien we dat het land - tot 1913 - een economische en maatschappelijke
revolutie doormaakte, die niet alleen in termen van exploitatie van de arbeid
kan bekeken worden.
Over
de spoorwegen weten we dat de eerste spoorlijn op het continent werd aangelegd
tussen Brussel en Mechelen, maar rond 1870 kan men niet zomaar zeggen hoeveel
km spoorlijn er lag, maar indrukwekkend was het wel en de spoorlijnen
veranderden meer dan we ons vandaag kunnen inbeelden de organisatie en de
ruimtelijke structuur van de steden en ontsloten nog verder dan het al geval
was het platteland. In Antwerpen betekende de bouw van het kopstation de
ontwikkeling van een geheel nieuwe wijk, terwijl in Gent en Brugge de
spoorstations eerst nog relatief dicht bij de stedelijke centra lagen - maar
zowel het Zuid in Gent als de Vrijdagmarkt in Brugge - een deel van het Zand -
zorgden er nu net voor dat er nieuwe wijken ontstonden. Om het spoorverkeer
tussen Oostende en Brussel te versnellen, werd vervolgens besloten een
doorgangsstation te bouwen op de huidige locatie, waar vooral Sint-Michiels
maar vooral een deel van Sint-Andries dichter bij de stad deed aansluiten. Die
evoluties hadden niet op een dag plaats, maar tijdens de IJzeren Eeuw, de
negentiende dus - naar een programma met Hans Goedkoop op de Nederlandse
televisie - had die mobiele revolutie vele facetten en de ene evolutie greep in
op de andere.
Men
kan de IJzeren eeuw in België nog altijd niet onder ogen zien, want, zegt men,
het gaat om de sociale strijd, culminerend in de algemene stakingen om algemeen
stemrecht, vanaf 1886 tot 1913. Die stakingen die de democratie sterk
uitbreidden, want aan het eind van de periode konden alle mannen stemmen, maar
de verkiesbaarheid was nog wel gelimiteerd - voor de senaat. Deze strijd is
belangrijk, maar vertelt niet het hele verhaal. Men houdt eraan de evolutie
tijdens de 19de eeuw in Marxistische sjablonen te gieten, waarbij de uitbuiting
centraal staat en de strijd van den arbeider de rest gewoon in de schaduw duwt.
Maar zonder industrie, zonder ondernemers en kapitalisten geen arbeiders. De eisen van de arbeiders, zoals ook in de
film over Daens te zien waren en zijn, waren gefundeerd, maar men merkt dat het
miserabilisme een te eenzijdig portret schetst. Waren een aantal van die
bedrijven en conglomeraten in het Luikse, Charleroi en het Gentse groot en
stelden ze onvoorstelbaar veel mensen tewerk, dan was het niet zo dat dit alles
hen alleen maar tot masse uniforme massa zonder individuele specificaties, een
proletariaat reduceerde. Een fabriek is een organisatie waar inderdaad veel
routinewerk geleverd moet worden, maar tegelijk vergen bijvoorbeeld het gieten
van het staal of het afwerken van weefsels vaak nog specifieke vaardigheid die
meer op het werk van een manufactuur lijkt dan op die van een volkomen
getayloriseerde routine, want de menselijke inbreng was groter dan men vandaag
aanneemt. Het is Jacques van Doorn die mij dat nog eens inpeperde, als hij het
falen van de SPD in Duitsland uittekende, maar ook Guy van Schoenbeek wees er
in zijn boek over het socialisme in Gent op dat er tussen de ene groep
arbeiders en de andere grote verschillen voordeden, ook in termen van armoede.
De
meeste historische syntheses lijken zich tevreden te stellen met een vrij
algemeen kader, waardoor bijvoorbeeld het belang van vakkennis bij de
machinebouw, de drukkers en andere industrieën volkomen over het hoofd gezien
wordt. Er waren proletariërs, zoals ook Cyriel Buysse het schilderde in
"het recht van de sterkste" en ook bij "het gezin van
Paemel", maar het proletariaat, dat samenhokte in beluiken, waren vaak
precies de dropouts die niet in de fabrieken van Lousberghs of de Hemptinne
terecht konden. Uiteraard ziet men doorheen de negentiende momenten voorkomen,
waar situaties voorkomen waar onevenwicht tussen prijzen en productie uit
balans geraken, waardoor er fabrieksluitingen van doen zijn, wat men dus
economische crises noemt. Maar daarnaast groeide de economie snel en nam de levensverwachting
hand over hand toe. Wie kan Lieven Bauwens bij dat alles over het hoofd zien,
de man die het continentaal stelsel verschalkte en zo mee de Gentse industrie
een begin van machinale drijfkracht gaf?
Zou
het dan echt niet mogelijk wezen de baten van de industriële revolutie in
België, Nederland en Duitsland onder ogen te zien? De sociale strijd? Juist,
maar zowel in Nederland, België als in Duitsland ziet men dat de partijen die
zich die strijd aantrekken zeer bedreven zijn in de propaganda, maar waar de
Duitse SPD sterk ideologisch gekleurd is en veel energie steekt in
theorievorming, zal de Gentse variant er minder een zijn van intellectuelen
maar van de arbeiders zelf - al verandert de schijnbaar eeuwige strijd tegen de
katholieke politieke krachten dit op
nationaal vlak, omdat eerder sociaal en progressief bewogen liberalen de
partij, de POB/BWP waarbij dus niet socialisme de hoofdtoon vormt maar het feit
dat het om de arbeiders gaat centraal staat, gaan steunen. Dan neemt het
intellectuele gewicht wel toe, maar komt er ook wel ruimte voor vervreemding
tussen beweging, partij en arbeiders. Tegelijk zien we aan katholieke zijde
naast het gekende duel tussen Charles Woeste en Adolf Daens ook figuren
opduiken als de rode baron Arthur Verhaegen, naast de grondleggers van
Beweging.net, het ACW en de spaarkassen, mutualiteiten die van onderuit ontstonden
en in die zin gesteund werden door sommige kerkelijke leiders, omdat ze de
rooie rakkers concurrentie deden, met dezelfde wapens.
De
sociale strijd mag dus niet doen vergeten dat er in dit land tussen 1815 en
1914 een groot industrieel vermogen werd opgebouwd, waarbij ook "het
volk" niet enkel arbeid geleverd heeft, maar er ook vruchten van heeft
geplukt. Het is een gedachte die velen graag als onzin zullen afdoen, niet
begrijpende wat een geregeld inkomen voor mensen betekent. Armoede was er
ongetwijfeld, maar men doet onze voorzaten geen eer aan, als men hen voortdurend
in een slachtofferrol meent te mogen duwen. Sommigen gingen werken "op den
traveau" zoals Buysse het noemde, maar leerden wat er mogelijk was en
begonnen een winkeltje en bouwden door spaarzaam te leven een beter bestaan op.
Men weet dat in de late negentiende en twintigste eeuw bewegingen voor
geheelonthouding opdoken, ook bij ons en dat de overheid niet enkel absynthe
ging verbieden, maar ook sterke drank aan banden legde. Tot een drooglegging is
het niet gekomen, maar dat elke werkman dronk, zal men toch eens moeten
bewijzen. Dat is onmogelijk, maar toch, dat men hen als onbekwaam afschildert
het leven zelf enigszins in handen te nemen, blijft een bizarre voorstelling
van zaken.
Naast
de sociale strijd, die met goed gevolg is gestreden en een democratisering van
de samenleving versterkt heeft, was er ook die strijd voor het Nederlands in de
instituties van het land, maar belangrijker nog, voor de vernederlandsing van
de samenleving. Uiteraard ging de Vlaamse beweging over een billijk aandeel in
de regering van het land, maar evenzeer over de achting voor het Nederlands in
de samenleving en voor het gebruik in bestuurszaken, in het onderwijs en het recht.
Vergeten we niet dat men lange tijd de illusie kon koesteren dat mensen vanzelf
voor het Frans zouden kiezen omdat het de taal was van de macht, van de hoge
cultuur en met prestige omkleed was. Die evolutie was niet typisch Belgisch,
want al in de achttiende eeuw was het Frans in vele hoeken van Europa de
cultuurtaal geworden, waarbij opvalt dat Fritz, Frederik II de Grote wel
degelijk ook probeerde het Frans te hanteren, terwijl Napoleon er nooit echt in
geslaagd is zijn Corsicaanse idioom te doen vergeten. Men zal begrijpen dat het
prestige van het Frans in de negentiende eeuw ook bijvoorbeeld in Nederland van
betekenis was, al zal reeds Willem I aandacht besteden aan de volkstaal en zal
het hof in den Haag aan het einde van de eeuw al veel meer aandacht besteden
aan het spreken van de volkstaal. Echter, men vergeet dat Leopold II best
begreep dat een groot deel van zijn onderdanen Nederlands sprak, enfin, een of
ander Vlaams dialect en dat de vorming van een standaardtaal bevorderd werd
door de oprichting van een Koninklijke Academie, in 1886, toen de Koninklijke
Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde, bij koninklijk besluit.
Zou Leopold II dit ondertekend hebben als hij er veel op tegen had?
Het
was ook de tijd dat men naarstig verder werkte aan de oprichting van
standbeelden in onze dorpen en vooral steden, waar iconische figuren uit de
Nationale geschiedenis werden gepresenteerd als te overdenken en na te figuren,
zoals Jacob van Artevelde, Jan Breydel en Pieter de Coninck, Ambiorix en Simon
Stevin. Steden en dorpen droegen bij om de jonge staat iconografisch te
presenteren. De inhuldiging in Brugge vond plaats in aanwezigheid van Leopold
II, maar het viel in slechte aarde dat de Vlaamse burgers in Brugge geen
toegang kregen bij de officiële inhuldiging en bijgevolg stuurde Leopold II dan
maar zijn neef en aangewezen opvolger, Boudewijn, naar Brugge om in augustus van hetzelfde jaar de
feestelijkheden met de Vlaamse burgers in Brugge, de middenklasse dus, de nodige
luister bij te zetten[i]. Men
ook verwijzen naar Peter Benoît die er veel voor over had zijn nieuw opgerichte
conservatorium de titel Koninklijk Vlaams conservatorium mee te geven en ook
hier gaf Leopold II steun aan.
De
taalstrijd is na WO I zeer anti-Belgisch geworden, zodat we er moeite mee
hebben te begrijpen dat de ontwikkeling van een Belgisch patriottisch discours
in niet geringe mate heeft bijgedragen aan de iconografie van de Vlaamse
beweging. Hendrik leerde het Vlaamse volk lezen? Tja, hij was van oorsprong
Franstalige, maar zou met de Leeuw van Vlaanderen vooral aan een Belgisch
Nationalisme een impuls geven, zoals hij ook met zijn roman over de boerenkrijg
het nodige bijdroeg. De boerenkrijg was overigens ook niet uniek, want ook
elders in Europa ontstond er opstand tegen de conscriptie - voor de grote
legers van Napoleon - en de laïcisering van de samenleving, al sloot Napoleon
al in 1801 een herstel van de kerk, onder Gallicaanse patronage niet uit en dat
liep uit op een concordaat. Maar daarom kan men het werk van Conscience ook
best zien binnen een Europese evolutie, waar men romans schreef om het grote
verleden in het licht te stellen. Sir Walter Scott deed dit voor ... de
Schotten, of beter voor Groot-Brittannië, maar ook in Duitsland zag men die
evolutie. Wel moet opgemerkt worden dat naar verloop van tijd het
nationalistische discours verhevigde en dat gebeurde m.i. niet in dit land.
Waar Lavisse een uitgesproken nationalistisch geschiedbeeld aan de Fransen
aandroeg en dat ook werd opgelegd aan de scholen, daar ziet men bij ons, zeker
bij Pirenne een meer wetenschappelijke aandacht.
Kortom,
als WO I eindigt, moet er iets gebeurd zijn, dat België voorgoed de illusie van
eenheid ontnam. De Frontbeweging, over wie de kranten zegden, naar aanleiding
van het boek van Daniël Vanacker over die beweging dat het een
studentenbeweging was, maar een studentenbeweging. Natuurlijk waren soldaten,
zeker na de legerhervormingen van 1903 to 1913 die nog niet geheel doorgevoerd
werden, jong, maar anders dan voorheen deden er ook Vlaamse studenten mee aan
de oorlog omdat de persoonlijke dienstplicht was ingevoerd. Het leger werd
immers technischer en oorlogsvoering vergde meer technisch geschoolde mensen.
Dat studenten,seminaristen en jongens die net van de kweekscholen kwamen, de
onderwijzersopleidingen meer dan andere met de Vlaamse zaak bezig waren, mag
ook niet verbazen. Maar die geringschatting van de beweging blijft wonderlijk,
want zonder stevige overtuiging zou die beweging na de oorlog een stille dood gestorven
zijn. Daniël Vanacker illustreert ten volle hoe men na 1990 - het activisme
verscheen in 1991 maar droeg nog de stempel van een open interesse, nadien werd
het politiek niet correct waardering uit te drukken voor die beweging. Ook
Professor Lode Wils heeft er het zijne toe bijgedragen heeft. In een
krantenartikel in DS kan men overigens ook lezen dat Daniël Vanacker wel vond
dat het Belgische establishment schuld had aan de politisering van de Vlaamse
Beweging. Maar reeds Frans van Cauwelaert had heel wat inspanningen geleverd
voor de Vernederlandsing, net als Herman Teirlinck en talloze anderen. Maar de
Vlaamse Beweging werd noodgedwongen politiek, al ontbrak het velen vaak aan
strategisch inzicht en kan ressentiment een degelijke aanpak verhinderen.
Als
men vandaag, na de evolutie in de geesten na de ontgoochelende staatshervorming
Verhofstadt-Di Rupo, de Lambremont-akkoorden en bovendien de geëtaleerde
afschuw voor identiteit van onze artistieke en intellectuele elite, enfin, het
spraakmakende deel ervan, de relatie tussen het Officiële België, het
koningshuis, hoge ambtenaren nog altijd als een tegenstelling wil zien tussen Vlaanderen
en dat officiële België, dan ligt dat aan een polarisering aan beide zijden.
Zelf denk ik Vlaanderen, het officiële Vlaanderen meer België moet claimen,
zoals Frans Van Cauwelaert en later Manu Ruys dat zagen. Alleen al het
patrimonium van de Koninklijke musea voor kunst en Geschiedenis, van de
Koninklijke musea voor Schone kunsten, laat al zien hoe Franstalig België al te
zeer de Franse visie op de kunstgeschiedenis weerspiegelt en de eigen inbreng,
van de scholen van Tervuren en Sint-Martens-Latem... gewoon negeert.
België
is mij niet vreemd, ik draag een Belgische identiteitskaart. Als het om de
macht gaat in België kan ik bepaalde voorstellingen vanwege Franstaligen nog
begrijpen, maar ik kan niet begrijpen, niet aanvaarden dat Vlomse provincialen,
die zich intellectueel noemen, diezelfde argumenten overnemen. Als Europeaan en
als kunstliefhebber kan ik Félicien Rops, Maurice Maeterlinck, Eeckhout of
Suzanne Lilar, Jacqueline Harpman of Françoise Mallet Joris best waarderen,
maar ik zal "Vlomse Kunst", zoals van Ensor, Delvaux, Gustave van de
Woestijne of Jos Verdegem niet afwijzen. En over het literaire patrimonium
schreef ik al vaker.
Daarom
en omwille van het liberale karakter van de Belgische grondwet van 1830 kan ik
zo een 21 juli wel gedenken, maar een belgicisme dat de inbreng van Vlaanderen
wil negeren en ontkennen, daar heb ik geen uitstaans mee. Hangt een oude
officier van het Belgisch leger aan zijn kasteeltoren de tricolore, dan zal mij
dat niet ergeren, maar als een Vlaming duidelijk blijk geeft van minaching voor
de Vlaamse leeuw, dan heb ik het er moeilijker mee. Voor het overige ben ik
niet zo gehecht aan vlagvertoon. Maar goed, ik hoor dan ook graag de tonen van
Beethovens Negende symfonie. En alles bij elkaar, veel van de militairen die
men op deze dag kan zien defileren, moeten zich voelen als Zangra, die wachtte
op de vijand, tot hij kwam en Zangra te oud was om het zwaard nog te hanteren.
Toch denk ik dat een behoorlijk leger onderhouden een kerntaak is van de
overheid. Inderdaad liefst op Europese schaal. Mogelijke agressors zouden dan
wel maar nadenken voor ze een oorlog bij proxy beginnen.
Bart
Haers
[i]
http://lvb.net/item/4985. Het blijkt interessanter dan men op het eerste
gezicht zou denken, die geschiedenis met Leopold II en vervolgens zijn zoon
Boudewijn die de Nederlandstaligen een hart onder de riem kwam steken. Maar in
de collectieve voorstelling van zaken blijven de traditionele cultuurfondsen
vaak ten onrechte als onbelangrijk voorgesteld. In deze waren de liberale
studenten belangrijker dan de katholieke... In dit artikel zit een moeilijk element: kwam de prins alvorens duidelijk was geworden dat de Koning zelf in het Nederlands had willen spreken en dat de burgemeester toen, een zekere AmedéVisart de Bocarmé protest had aangetekend. Want de burgemeester wilde alleen de fine fleur van de Franstalige elite uitnodiging: de leliaerts vierden de helden van het volk. Nu goed, het Willemsfonds en aanverwanten hebben het nodige gedaan. Maar dat is al lang en breed in de plooien van de geschiedenis geraakt en vergeten.
Reacties
Een reactie posten