waarom Vlaamse satire achterwege blijft
Dezer
Dagen
Scherpe tong gezocht
Over het gebrek aan satire
Waar
blijft de Vlaamse Jon Stewart? Een instituut verplaats je niet zomaar en al bij
al kan men niet spreken van de persoon Jon Stewart als je zijn begeleidende
team beter bekijkt. Dat er hard gewerkt wordt, kan men niet negeren, dat het
soms raak is, evenmin, maar wat vertolkt deze man? De cynische rede of de
Kynische rede?
De
cynische rede gaat bij Sloterdijk samen met de machtspositie van de
machthebber, terwijl de kynische rede de vertaling vormt van het ongenoegen, de
afgunst en het ressentiment van onderen af. Let wel, de hondse houding van
klein pierke kan men niet per se reduceren tot ressentiment en afgunst, vaak is
het een waarlijk doorzien van de cynische houding van de machthebber.
Karel
Michiels mag dan in de krant De Standaard wel beweren dat Geert Hoste al
twintig jaar aan de weg timmert, zijn opmerking dat niet iedereen zijn
materiaal even goed vindt, mag dan een understatement zijn, de kern van het
probleem is dat Geert Hoste hoe dan ook intellectueel en mentaal tot de betere
middenklasse behoort en niet echt de vox populi kan vertalen of met zich meedraagt.
Ook Joost Vandecasteele is zich teveel van zichzelf bewust en van zijn
uitzonderingspositie om echt de stem des volks te laten weerklinken. Overigens,
wil het volk - als het al bestaat - wel naar het theater om zich te laten
bespotten, want dat is eigen aan het zelf-dementi van de middenklasse, de
bourgeoisie? En ook Jon Stewart is uiteindelijk een geslaagde ondernemer die
weet dat risico nemen en de machtigen schertsend onderuit halen zijn
handelsmerk is geworden. Het zou wel eens een teken aan de wand kunnen wezen
dat hij net nu de harp aan de wilgen hangt.
Welke
harp? Hij zong toch geen liedekens? Neen, maar zijn bespelen van de actualiteit
heeft wel wat gemeen met het spel van de barden en soms zelfs narren, die de
waarheid mogen vertellen. Het valt me op dat men meent dat de satiricus vooral
de machthebbers moet aanpakken, maar dat hij of zij ook de hegemonieën moet
aanpakken, maakt het spel al moeilijker. "Vuile Mong en zijn vieze gasten"
deden dat in de jaren zeventig niet zonder verdienste, al was de humor vaak
niet scherp genoeg om echt te overtuigen. Maar ik denk niet dat Karel Michiels
die stem nog kent. Het betaamt hier ook te verwijzen naar een reeks lezingen
voor het Collège de France die Michel Foucault in het collegejaar 1983-1984
hield over Parresia. Die gelijktijdig zal ik hier niet verder uitwerken, maar
het getuigt wel van een zekere sfeer dat twee wijsgeren nagenoeg tegelijk een
aanverwant onderwerp, waarbij de waarheid centraal staat aan de orde stellen.
En dan valt op dat beide onderkennen dat een bepaald soort uiten van de
waarheid straffeloos kan, zonder dat er voor de spreker iets aan vast hangt,
iets van afhangt.
Urbanus
heeft op dat vlak wel vaker de kat de bel aangebonden, met zijn schlemielige
liedjes over madammen met een bontjas en andere, waarbij het element zelfspot
niet onbelangrijk was en is, maar sinds hij zich outte als lid van de
burgerlijke of verburgerlijkte middenklasse die voor een rechts-conservatieve
partij stemde, de partij ook wel van op en afstandje steunen wil, lijkt zijn
positie verschoven naar de marge. Ook de Strangers maakten zich zogezegd salon
unfähig door te dicht aan te schurken bij het Vlaams Belang.
Nu
ene Donald Trump bij de strijd om de nominatie voor de verkiezingen van
november 2016 hoge ogen gooit, moet men bedenken dat de man met zijn soms grove
uitspraken blijkbaar wel de stem van de vervreemde lagere middenklasse heeft
getroffen, wat betekent dat in de VSA nog steeds de idee leeft dat men zich
verre moet houden van een reëel politiek discours. Obama deed het in 2008 door
vooral in informele uitspraken de hoop uit te drukken dat men Washington kan
veranderen en in meer dan een opzicht is hij daar ook wel in geslaagd, omdat
hij realisme voor lief neemt om enkele grootse ondernemingen doorgang te laten
vinden. Maar hij kon de transparantie niet versterken omdat ook de media in
feite een stel lobbyisten zijn gebleken. De journalistiek is uiteraard een
ernstig beroep, maar hun bezigheid is een instelling geworden, waarbij we weten
dat sommige journalisten graag aanhurken bij bepaalde partijen. We zagen de
afgelopen decennia wel vaker journalisten overstappen naar een partij, soms
vrij logisch, zoals Dirk Sterckx die naar de VLD verkaste of Ivo Belet die naar
de CD&V verkaste. De logica bleek vooral achteraf door hun optreden in hun
respectieve partijen. Anderen, zoals Siegfried maakten een overstap, die ook
ideologisch verrassend mocht heten, maar ook hij bleef vervolgens vrij
consistent. Maar geen van deze mensen vertolkte als journalist ideeën die ze
naderhand als politicus wel zouden te berde brengen. Het zegt veel over hun
professionalisme, maar tegelijk, zegt het ook veel over de aard van de
journalistiek: soms lijkt het werk van eunuchen.
Er
waren er, zoals Daniël Buyle, die deze aanpak niet konden smaken en voluit
gingen, maar ook het stigma van het journalistieke ostracisme opgeplakt kregen.
Harde interviews? Het lijkt leuk, maar als enkel de vorm hard is, niet de
inhoud - zoals bij Buyle wel het geval was - dan wordt het irritant: de interviewee
keer op keer onderbreken, nog voor die een zinsdeel heeft uitgesproken, lijkt
het werk van een harde tante maar brengt niemand iets bij. Maar durft men
politici wel echt op de rooster te leggen, als men weet dat er geen volgende
gelegenheid komt? Niet echt en dat blijkt uit het journalistieke werk. Meer
nog, als dan eens een paar knapen een machtspoliticus bij uitstek het vuur na
aan de schenen leggen in een boek "De Keizer van Oostende" , dan was
het kot te klein. Het gaat om een boek waarin de machtspoliticus Johan van de
Lanotte uitgekleed werd: belangenconflicten die hij straal negeerde maar of de
belastingbetaler of de consument ernstig benadelen konden, kregen hun plaats en
duiding, maar het publiek werd door het huis waar de auteurs, Wim van den Eynde
en Luc Pauwels professioneel werkten, hierover zelden echt geinformeerd, zelfs
niet toen een van zijn zeer gekoesterde projecten, Electrawings, ondanks evidente concurrentiële
voordelen door toedoen van de heer Van de Lanotte in het leven geroepen door
intern gedoe in faling ging. Het blijft opvallend dat niemand van links de
eigen minister echt op de rooster wilde leggen.
Of
moeten we hebben over Patrick Janssens, die zogenaamd onder druk van de straat
zijn kar keerde en het hele Oosterweelproject liet wegstemmen in een
referendum? Hij stond niet tegenover het volk, maar tegenover groepen in de
samenleving die zich zeer wel geinformeerd achten en op grond daarvan heel ver
durven te gaan. Zin voor zelfkritiek is hen ten enenmale vreemd, waarbij ze het
niet aan euvele moed ontbreekt hun particuliere belangen als algemeen belang te
verkopen. Het gevolg is dat de overheid steeds maar weer nieuwe procedures moet
starten, steeds weer nieuwe studies moet bestellen en heel wat geld kwijt is,
dat nergens anders toe leidt dan tot het voorbereiden van de werken. En deze
lieden menen dat ze de overheid zo kunnen vermoeien dat het project op enig
moment zal stilvallen. Nu, het zou van kynische lef getuigen de overheid
daarover aan te spreken, maar het is precies zuiver cynisme van deze kringen om
de overheid voortdurend aan te klagen voor allerlei problemen, waar Oosterweel
nu net een antwoord moet bieden.
Want
die mensen die zich tegen het project van Oosterweel verzetten of tegen een
nieuw kanaal van Zeebrugge naar Gent, zijn niet het volk, al slagen ze erin
volkse bewegingen op gang te brengen. Ze slagen erin zich voor te doen als het
volk dat spreekt, maar hebben eigen belangen, hoe nobel die ook mogen wezen,
maar weigeren de toets aan de inzichten van anderen, maken die verdacht.
Meestal volstaat dat om zich in de kijker te werken, maar kan men die vorm van
burgeractivisme wel anders dan cynisch noemen?
Mensen
als Joost Vandecasteele en andere comedians weten dit ook wel en toch laten ze
niet na hen hun steun te geven aan wat deze intellectuele hegemonie te
vertellen heeft. Men kan perfect vinden dat niemand van racisme blijk mag
geven, dat men niet mag discrimineren, maar als men mensen die dagelijks in
wijken met nieuwe medeburgers contacten hebben en daar niet altijd blij om
zijn, dan kan men hen bepreken tot Sint-juttemis, hun aanvoelen van de situatie
is wat het is en kan overigens wel evolueren. Men kan racisme abject vinden, maar me dunkt
dat wie machteloos is, zichzelf in vraag gesteld ziet, moet men ook met enige
lankmoedigheid tegemoet treden. Anderzijds, zal men openlijke blijken van
racisme en discriminatie grondig onderzoeken en geweld tegen burgers zal men
niet dulden. Wie het vanuit de salons van de macht niet kan opbrengen
lankmoedig te wezen, moet zichzelf toch maar eens in de spiegel aankijken.
Tot
slot nog deze gedachte die we ook aan Sloterdijk ontlenen: hij vindt dat
nationalisme ook een cynisch instrument kan blijken en daar valt wel eens iets
voor te zeggen. Maar als ik de evolutie zie sinds zowat 1980, 1990, dan blijkt
er in Vlaanderen een kring van gelijkgezinden te zijn opgestaan die de Vlaamse
Beweging, de strijd voor de Vernederlandsing van de samenleving en al wat er
uiting aan geeft, afwijzen. Deze mensen maken gretig gebruik van de ruimte die
de openbare omroep en andere nagenoeg geïnstitutionaliseerde bladen hen bieden
om hun afschuw uit te drukken voor Vlaanderen en al wat Vloms is. Die groep een
hegemonie te noemen, zoals Sloterdijk suggereert dat het is, zou in een aantal
opzichten wel opgaan, omdat het goed gevormde en hoog geschoolde mensen zijn.
Maar de kiezers van het Vlaams Belang, eertijds Vlaams Blok, hadden velerlei
redenen om die partij hun voorkeur te geven, maar waren vaak onverschillig als
het over de Vlaamse Beweging ging. Ook binnen de Vlaams-nationalistische
Volksunie kwamen stemmen op om de 'Vlaamse Zaak' niet meer prioritair voorop te
stellen, maar te kiezen voor een progressief discours. Hierop is de partij
gesplitst en bleef alleen N-VA over. Die partij wordt verweten zeer
conservatief te wezen, maar minstens op ethisch vlak is de partij best modern.
Maar goed, progressieven hebben het dan vooral over de heersende en naar hun
aanvoelen gruwelijke ongelijkheid in de samenleving. Natuurlijk is er sprake
van ongelijkheid, maar of succes of welstand altijd onrechtvaardig verworven
zou zijn, valt nog te bezien. Het discours van progressieve zijde mocht dan wel
bij tijd en wijle interessant klinken, geleidelijk werd duidelijk dat zij
cynisch de werkelijkheid reduceerden. Het onderwijsdebat vormt daar het beste
voorbeeld van, omdat men in wezen niet veel anders doet dan mensen de kansen
ontnemen het beste uit zichzelf te halen, of het nu met handvaardigheid te
maken heeft of door hogere wiskunde te studeren. Cynisch is het ook het op te
nemen voor de minderbedeelden en hen vervolgens dag na dag te laten weten dat ze
het zonder die welwillendheid niet zullen redden. De weldadigheid werd
afgeschaft, maar de huidige situatie biedt ook niet altijd soelaas. Natuurlijk
zal men mensen die het lastig hebben steunen... maar tegelijk zal men erkennen
dat men mensen op hun veerkracht kan aanspreken in plaats van hen voortdurend
te laten weten dat ze het zonder hulp niet zullen redden. Zo worden ze
afhankelijk van die hulp. Van ondersteuning is dan geen sprake meer en dat is
het spel, het cynische spel van de weldoeners die zich tegen ongelijkheid
verzetten. Zo kan er weinig ruimte zijn voor satire, ook al omdat er van zelfkritiek, laat staan zelfspot
sprake kan zijn. Het zelf-dementi laat zoveel frivoliteit niet toe.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten