Over discriminatie
Kritiek
Over het bestrijden van
Discriminatie
Waar ging men de mist in
Nog tijdens WO II begreep men
dat de behandeling van mensen die men mocht diskwalificeren als zodanig, omdat
ze joods waren, begon een belangwekkend debat over hoe men dit soort
ontsporingen zou kunnen vermijden en eventueel onmogelijk maken. Intussen bleef
een groot deel van de Amerikaanse samenleving verstoken van burgerrechten
omwille van hun huidskleur en werden vrouwen na de oorlog terug naar de haard
gedreven, hoewel die mee de oorlog hadden gewonnen.
In het handvest van de Verenigde
Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ontstond ook een
boeiende en vooral belangwekkende discussie over het belang van de negatieve,
die mensen moeten vrijwaren van inbreuken op hun fysieke en geestelijke
integriteit. Deze vrijheden van, zo meende onder meer Isaiah Berlin zouden
moeten volstaan, terwijl later een aantal mensen gingen pleiten voor positieve
rechten, dat wil zeggen dat mensen het recht hebben op goede gezondheidszorgen,
op onderwijs en op veilig onderdak. Het blijft van belang te onderkennen dat
deze positieve rechten ook van belang zijn, maar ze moeten wel omzichtig
uitgewerkt en gerealiseerd worden. Over onderwijs schreef ik al een en ander,
maar het kan moeilijk ontkend worden dat degene die onderwijs krijgt ook een
bijdrage te leveren heeft, in de vorm van inzet. Gaat het niet, dan moet er
andere richting gezocht worden. Oh ja, vrijwaring van kwelling, foltering is in
deze context van onderwijs van toepassing, mag ik hopen.
We moeten dit wel expliciet
stellen omdat dezer de neiging hardnekkig de kop opsteekt dat in de discussie
over xenofobie, Islamofobie en homofobie elke reflectie over de rechten van de
mens en het verbod op discriminatie al als een aanslag op dat verbod wordt
beschouwd en daar lopen de discussies vast. Maar wanneer kan men spreken van
discriminatie?
Anders gezegd, kan men, eens
een emancipatiebeweging bepaalde verbeteringen verworven heeft voor de groep,
nog wel te pas en te onpas over discriminatie spreken? Hoe zal men dat
juridisch hard maken? Of moeten we aanvaarden dat het probleem zich nooit zal
oplossen? Ooit had ik het erover dat wie met een fobie zwaait, tegen de eigen
groep, hekkens rond de wet blijkt te plaatsen en dat elke uitspraak over een
moslim, over de Islam als islamofoob wordt weggezet en de auteur ervan in de
ban van de weldenkende gemeenschap geslagen.
Overigens, is het niet zo dat men
ten aanzien van denigrerende uitspraken naar vrouwen toe, naar de vrouw toe,
geen fobietjes in de aanbieding heeft. Misogynie is vrouwenhaat en sommige
mannen zijn onverbeterlijk, maar die haat uit zich doorgaans eerder in negeren
dan in handtastelijkheden. Goed te keuren valt het niet, maar of het echt
maatschappelijk relevant is, valt nog te bezien. De vrouwen de toegang tot
onderwijs en de arbeidsmarkt ontzeggen is van een andere orde, maar we zien in
Europa dat vrouwen in België meer dan in Nederland aan de slag zijn omdat de
kinderopvang beter geregeld is. In Duitsland blijken goed opgeleide vrouwen
minder geneigd aan hun kinderwens tegemoet te komen, wat met zich zou kunnen
meebrengen dat jonge kinderen vooral in gezinnen geboren worden waar de
opleidingsgraad lager zou uitvallen. Inderdaad, een risico op het overweldigen
door demografische verschillen binnen de samenleving is niet denkbeeldig. Maar
waarom zouden die kinderen op school minder moeten presteren? Vooroordelen van
leerkrachten, zegt men dan. Zonder een goed zicht op de onderwijsevolutie in
Vlaanderen zal men dat soort verklaringen kunnen blijven debiteren, terwijl in
Vlaanderen reeds na WO I de emancipatie via onderwijs sterker werd en meer
mensen kon meenemen in nieuwe sociale ontwikkelingen. Het dwepen door
vooraanstaande figuren, zoals bijvoorbeeld Philippe Herreweghe, die 12 jaar op
Sint-Barbaracollege, Gents Jezuïtencollege, rond mocht lopen en een diploma
halen, geneeskunde ging studeren en vervolgens een zeer gewaardeerd musicus
werd, maar in een radioprogramma meende te mogen zeggen, dat hij en zijn
familie het niet zo breed hadden. Kan best, maar hij kreeg onvoorstelbaar veel
kansen, toch?
Natuurlijk moet men de
gevolgen van discriminatie niet onderschatten, maar het valt op dat men daarvan
een strijdmiddel heeft gemaakt, in zoverre dat mensen er niet meer in mee
willen gaan, het niet meer geloven. Glazen plafond? Het zal wel dat niet alle
vrouwen de top halen, maar in tussen blijken jongens in het lager en secundair
onderwijs het moeilijker hebben om tot hun recht te komen. Homo's klagen
terecht dat ze in sommige wijken van onze steden aangepakt worden, bedreigd en
geslagen worden. Daar moet men niet afdingen, want niemand, geen burger mag de
hand opheffen tegen andere burgers, om welke reden dan ook. Wat dan opvalt is men
tegelijk moet - zegt men - de dadergroep aangepakt worden, dezelfde die jonge
meisjes wel eens een ongemakkelijk gevoel bezorgen - wie gaat nu aan een vrouw
vragen hoeveel het kost? - wat die dadergroep dan weer het recht geeft te
klagen dat ze geviseerd worden.
Maar discriminatie staat niet
op zich, het gaat ook om het verheerlijken van het slachtofferschap[i],
wat sommige mensen dan een aura van respectabiliteit geeft. Wie dan nalaat te
klagen, mag niet klagen, moet de conclusie zijn, maar dan vergeet men dat we
als omstanders wel kunnen zien dat mensen redenen hebben om te klagen maar
liever de rug rechten.
In het geraas over
discriminatie, bij het voortdurend neerleggen van klachten over discriminatie
merkt men wel eens dat andere benaderingen erbij ingeschoten zijn. Boris
Cyrulnik, die als zoon van Oekraïense ouders, Joodse mensen de oorlog overleefde
door het optreden van allerlei mensen, waarover hij eerst het verhaal vertelde
dat men had meegegeven en later ontdekte dat het verhaal nog anders in elkaar
stak, zonder dat dit m.i. de waarde van het eerste verhaal teniet doet, maar
wel in een ander perspectief zet. Belangrijk dan die biografische verwarring,
die de man zelf heeft opgelost in een mooi werk, "Sauve-toi, la vie
t'appelle" door de verschillende versies met elkaar te confronteren, acht
ik zijn visie op weerbaarheid en veerkracht. Het past nu net niet in het
verhaal over slachtofferschap omdat Boris Cyrulnik meent dat men geen
slachtoffer kan blijven, noch van kleine grieven noch van grote misdaden.
Wil dat zeggen dat men geen
oog moet of mag hebben voor wie anderen discrimineert? Zeer zeker wel, moet men
mensen die er slachtoffer van zijn bijstaan, maar willen we hen zinvol
bijstaan, dan moet men proberen hun veerkracht aan te spreken, zodat mensen
zichzelf boven die vernederingen kunnen zetten en hun leven opnieuw vrij en
vrank kunnen aanvatten. Een nieuw begin, zegt Cyrulnik is wel degelijk
mogelijk, al kan het enige tijd duren voor men over diepgravende trauma's heen
is.
Waarom ik de visie van
Cyrulnik op het omgaan met trauma's inzet? Omdat het cultiveren van
slachtofferschap ertoe kan leiden dat men nooit iemand anders kan zijn dan dat
slachtoffer, dat slachtofferschap zelf. Komt mij eerlang zeggen dat ik
gemakkelijk praten heb in deze, dan weet ik inderdaad beter, maar net daarom
acht ik het raadzaam dat gedoe rond discriminatie en slachtofferschap terzijde
te schuiven. Maar eenvoudig is dat ook niet, want anderen aanzien iemand altijd
omwille van wat gebeurde en dus heeft men tijd nodig om zich aan dat beeld dat
anderen van iemand heeft en daaraan hechten te ontkomen.
Het ziet er immers naar uit
dat we geleidelijk aan allemaal op de een of de andere manier wel slachtoffer
mogen zijn of onszelf als zodanig presenteren. De een leed aan ADHD, de ander
kan niet goed mee op school, maar een gehandicapte, die echt lijdt aan Down of
andere multipele mentale aandoeningen, die kan er zich zelfs niet op laten
voorstaan slachtoffer te zijn.
Ik herinner me nog, dat rond
1982, 1983 de gesprekken over AIDS begonnen te gaan en dat tegelijk mensen
openlijker vertelden dat ze homo waren of lesbienne of bi... Er werd ook wel
duchtig geëxperimenteerd met identiteiten maar vooral met sexpartners. Maar we
wisten nog nauwelijks dat tien, vijftien jaar voordien mensen nog in de
psychiatrie kwamen omdat. Gelukkig - ? - was ik te lelijk om te helpen donderen
en ik hield ook wel meer van vrouwelijk schoon, maar er zijn toen wel enkele
mensen in mijn omgeving ziek geworden, hoewel de grotere uitbrak en - voor
zover ik het heb ervaren - tien jaar later, rond 1990 ravages aanrichtte.
Achteraf gezien, was dat een tragische samenloop van omstandigheden, want de
emancipatie van homo's ging gepaard met een aandoening die aan hun risicovolle
gedrag gelinkt kon worden. Michel Foucault stierf ook aan de ziekte. Maar of
hij zich een slachtoffer zou gevoeld hebben, valt nog te bezien.
Discriminatie inroepen?
Sommige mensen zien overal discriminatie voorkomen, maar zij vergeten dat men
dat men juridisch moet kunnen bewijzen en soms, tja, is er sprake van
gebeurtenissen waar niemand de hand in heeft. Hoe moet men blinde mensen
beklagen, die geen film kunnen zien of niet naar Michaël Borremans' werken kan
kijken en ervan genieten? Arnold Burms zegt dat de blindheid en het feit dat
mensen daardoor van bepaalde genoegens verstoken blijven, geen vorm van
onrechtvaardigheid mag heten. Sommige handicaps, aandoeningen waardoor men niet
ten volle kan leven of deelnemen aan het leven van de anderen, zijn er gewoon,
omstandigheden, aangeboren of anderszins en als die niet medisch verholpen
kunnen worden, dan kan men proberen, hopen dat men een oplossing vinden zal,
acceptatie bijvoorbeeld. Dat men slechtzienden kan helpen iets te laten zien
van al het schoons of een blinde een bloem te leren waarderen, kan men
onmogelijk vinden, maar het gebeurt wel en kan men zeker waarderen. Maar
beklagen en iemand sterken in het zelfbeklag lijkt evenwel een brug te ver.
Alleen, dan moet men andere wegen bewandelen en met de betrokkene het gesprek
aangaan over wat hij of zij van belang acht en of die persoon over
mogelijkheden beschikt om met het eigen "gebrek" om te gaan. Maar de
natuur onrecht aanrekenen, daar komen we niet verder mee.
Men hoeft niets af te doen aan
het belang van het verbod tot discrimineren in de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens, om te vatten dat sommigen in onze contreien vinden dat er
al sprake is van discriminatie als iemand iets zouden denken - in gedachte
zondigen - over de plaats van een ander in de samenleving. Het valt me
overigens op dat het zo moeilijk lijkt de samenleving te denken als tegelijk
een conglomeraat van individuen met eigen karaktertrekken, uitwendige kenmerken
die hem of haar ten gunste onderscheiden en tegelijk te begrijpen dat het deel
hebben aan die gemeenschap, samenleving een individu op een ander niveau kan
tillen.
Sprekend over eenzaamheid van
mensen vergeet men dat we die kunnen opheffen, ook al is die andere om
persoonlijke reden geneigd de boot af te houden. Het leven doet inderdaad niet
altijd het volle leven cadeau en dat maakt dat we toch zullen moeten aanvaarden
dat onze plaats niet altijd verzekerd is. Niet dat we erom moeten vechten, in
de betekenis van agressief onze plaats veroveren. Er zijn andere mogelijkheden,
maar die hebben met cultuur te maken en met cultuurpsychologie. Toch kan ik in
deze ook verwijzen naar de visie van Arnold Burms, zoals Bart Pattyn die heeft
beschreven.
In het vigerende klimaat
lijken gesprekken te moeten leiden tot een resultaat, dat de ene de andere
overtuigen kan en dat de andere dat ook aangeeft. Door om de haverklap discriminatie
in te roepen, wil men iets gedaan krijgen, maar beperkt men ook de ruimte
tussen gesprekspartners om te zien wat er gaande is[ii].
Maar het laat zich aanzien dat deze visie, die aansluit bij wat Hannah Arendt als het
politieke wil beschouwen, waarbij ze aan het handelen een groot belang hecht en
precies in het voeren van gesprek een belangrijke vorm van handelen ziet,
eerder dan in het uitspreken van bevelen of anathema's, vandaag weinig aanhang
heeft. Het systeem van Arendt, de vita activa berust overigens net op de
spanning tussen personen die de verschillen tussen hen oproepen, zonder dat dit
tot geweld moet leiden, wel integendeel.
Men zal altijd weer
vaststellen dat in onze contreien vormen van discriminatie aangeklaagd worden
en dat de slachtoffers - zij die zich als zodanig aandienen - best bij machte
zijn voor zichzelf op te komen en voor de eigen groep. Mogen zij niet wijzen op
geleden onrecht? Zeer zeker wel, maar het blijft de vraag of ze daarmee niet
ook een zekere afkeer opwekken bij de ander. Men kan ook opkomen tegen de
discriminatie van derden en dat is uiteraard lovenswaardig, maar men moet dan
ook wel goed aangeven hoe de vermeende discriminatie functioneert: stations die
moeilijk toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers zijn doorgaans ook voor
andere mensen moeilijk te betreden. De stations aanpassen kan dan ook als een
zaak van een algemeen belang gezien worden in plaats van een specifieke ingreep
voor een bepaalde groep.
We moeten natuurlijk strijden
tegen onrecht. Wie zal dat ontkennen? Maar tegelijk kan men er niet omheen dat
mensen de indruk hebben dat ze voortdurend van slechte gedachten verdacht
worden, onwetend zouden zijn. Maar soms kan het besef niet te weten ook een
kracht zijn, want soms kan weten, gedeeltelijk weten tot naar gedrag leiden. We
zullen moeten proberen niet ten onpas anderen discriminerend gedrag voor de
voeten te werpen. Een gesprek kan veel helpen. Want nu blijkt het verbod tot
discrimineren een politiek instrument.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten