Over historische en literaire canons
Kleinbeeld
De Koninklijke academie
Voor Nederlandse Taal- en
Letterkunde
Over canons en het brede veld
De spoorweg tussen Brugge en
Gent ligt er al tijden, dank u, maar ook rijden de treinen doorgaans goed -
soms wat traag -, maar toch, het blijft inderdaad een beetje reizen. Er was
vooraan nog heel wat plaats en ik kon rustig Knack lezen en even vooruitblikken
op wat komen zou. De KANTL reikte twee prestigieuze prijzen uit, aan Leonard
Nolens en aan een dame die zich had ingelaten met het verhaal van Floris ende
Blanchefleur. Het komt nog zo zelden aan bod, die hele traditie van voorhoofse
en hoofse Nederlandstalige literatuur. Maar zoals Prof. De Smedt aangaf,
onderzocht de gelauwerde ook de teksttraditie in andere taalgebieden. Zou dat
niet vaker mogen, de Europese verspreiding van verhalen, van de Arthurlegenden,
de verhalen over Karel de Grote en andere, die doorheen de geschiedenis hun
plaats in de traditie hadden. Het regenweer maakte de treinreis enigszins
nostalgisch, want hoe het zij, ik heb op die treinen menig uur gesleten en soms
komen er onvermoede gedachten terug. Of nieuwe, dat kan ook nog.
Zoals de gedachte dat de
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde echt wel een
betekenis heeft voor wie de belangen van de Nederlandstaligen in een
globaliserende wereld ter harte wil nemen. De Academie kan het bevorderen van
de cultuurtaal - eerder dan Standaardtaal - opnieuw op de agenda zetten,
waarbij bakens en richtpunten aangegeven worden, maar waar men, via de
letterkunde de taal luister bij kan zetten.
Het hoeft niet over schoonschrijverij
te gaan, maar de taal die toelaat, zoals Adriaan Koerbagh al bevroedde
moeilijke gedachten publiek te behandelen moet ook nog altijd begrepen worden.
Koerbagh is een vertegenwoordiger van een andere soort Verlichting, maar zeker
in Vlaanderen komt de man zelden aan bod. Overigens, de hele Gouden Eeuw blijft
in Vlaanderen een zaak van veel obscur en weinig clair, zoals men weet, alleen
al omdat de gedachte leefde en leeft dat de Zuidelijke Nederlanden onder het
bewind van Albrecht en Isabella en nadien van cultuur en intellectueel leven
gespeend zou zijn geweest. Kan men dat aantonen?
Reizen met de trein laat ook
wel toe de inertie van de geest te laten spelen. Ik had in de ochtend nog iets
gelezen over wat meisjes met hun erotische verlangens zouden aanvangen, naar
aanleiding van een nieuwe film. Hebben meisjes en vrouwen, net als mannen, een
seksueel rijk voorstellingsleven? Hoezo niet? Ja, wij mannen denken dat wij wel
weten wat we ons kunnen inbeelden, verbeelden, maar meisjes zijn braaf, worden
geacht braaf te zijn. Wie dat kon of kan geloven, ging en gaat voorbij aan de
dromende blik van een jongedame op de trein, die verstolen blikken werpt. Fraai
is zij, al kan ik haar niet thuisbrengen, ik bedoel haar afkomst is mysterieus
en het gezicht lijkt wel mediterraan, maar verder kom ik niet. Lezend, denkend,
kijkend kruisen onze blikken en ze zegt in een aangenaam stemmend zuiver Nederlands
dat ze mijn blikken en kijken wel kan waarderen; ook vraagt ze wat ik lees,
want de knack had ik al opgeborgen. Een boekje over de grenzen van de rede en
de omgang met waanzin, van André Klukhuhn die zich ook met wetenschapsfilosofie
inlaat.
Ze bekijkt het boekje aandacht
en vraagt dan waarom ik me daarmee inlaten wil, want ze heeft wel eens een
beetje moeite gehad met zichzelf en suggereert dat ze zich heeft moeten laten
verzorgen. Kiesheid? Ik vertel dat er wel meer mensen door een depressie gaan of
anderszins met zichzelf door de mangel gehaald worden. Maar als het goed gaat,
komt men wel met zichzelf terug in fase. Ze glimlacht en vertelt dat ze dat
heeft mogen ervaren, maar het was niet de psychiater zelf die de knoop ontwarde
maar een verpleegster die op zeker ogenblik met haar in gesprek was gegaan.
Omdat de trein dan toch Gent
Sint-Pieters bereikte, stapte ik uit, maar omdat ik m'n telefoon niet bij me
had, een gelukzalige verstrooidheid, kon ik haar nummer niet noteren. In de
Stationshal namen we afscheid, waarbij ze m'n account en nummer had genoteerd.
Vanzelfsprekend moest ik bij het korte wandelingetje naar het tramstation
denken aan dat liedje "Education Sentimentale" van Maxime le
Forestier. De afspraak was dat we elkaar wel zouden bellen of mailen. Dat
vrolijke liedje stuurde ik haar dus toe, even geleden en even later kwam het antwoord dat ik
flauwere keuzes had kunnen maken.
Wandelend over het plein met
de stadshal en verder langs de Zandberg kwam ik bij de Koningsstraat en ondanks
het druilerige weertje, kon ik er wel van genieten. Dat ik door de kleine
vertraging in Brugge de rede van de voorzitter van de Koninklijke Academie had
gemist, vond ik wel spijtig, maar ik hoorde de Vast Secretaris over de werking
van de KANTL en pas tijdens de receptie kwam ik aan de weet dat er een probleem
is met het gebouw. De minister zou voor een dilemma staan, terwijl een
voorganger het verkocht had aan een particuliere eigenaar die er vervolgens een
hoge huur voor vragen zou. Dit is je reinste "rent seaking
behaviour", waarbij de staat (ongewild) eigen bezittingen en middelen
doorsluist naar burgers of bedrijven. Sale and Lease Back? Het brengt op
termijn de overheid in problemen en de instelling, de bestuurders van de KANTL
komt voor de vraag of ze het historische gebouw zouden moeten opgeven. Dat mag
men niet inoverweging nemen, zeker niet nu de KANTL probeert zich voor de
literatuur weet in te zetten in de publieke sfeer. Leonard Nolens die de
Vijfjaarlijkse prijs voor Poëzie en dat viel bijzonder goed, maar voor de
openbare omroep lijkt dat geen nieuwswaarde te hebben. Te academisch allicht.
Het aangename van het bijwonen
van zo een vergadering is dat men er een aantal mensen hoort en ziet die hun
sporen hebben verdiend in de wereld van de Letteren en de Taalkunde, die voor
de brede media niet sexy genoeg blijken. Toch wordt Nolens op handen gedragen,
maar het is pas door hem uit eigen werk te horen voorlezen, dat mij de magie
van zijn poëzie duidelijk werd. "Zeg de kinderen dat wij niet
deugen"? Ik heb in de literaire kritiek niet zo heel veel aansporingen
gevonden om zijn werk te lezen, eerder het tegendeel. Nu hij daar stond en
uitlegde waarom "wij" niet deugen, vond ik er ineens eten en drinken
in. Spectaculair? Neen, dat niet, maar de dichter die zich soms norser lijkt
voor te doen dan hij is, genoot van de aandacht en de onderscheiding die hem te
beurt vielen, wat men hem toch niet euvel duiden zal. Precies zijn korte
woordje en het voorlezen van zijn cyclus, vond ik overtuigend. Gezegd moet
worden dat Gwij Mandelinck zich met overtuiging van zijn taak gekweten had,
want ook daar zag ik, hoorde ik dat de dichter niet alleen zwartgallig tegen de
mensen aankijkt. We deugen niet (zomaar) en als we gewoon verder boeren, dan
komt het niet goed, met zonen, dochters, magen en vrienden, onze samenleving en
de hele aardkloot.
Wat wel deugde was de
voorstelling door prof. Marcel De Smedt fungeerde als juryvoorzitter en las het
juryverslag voor. De laureate, mevrouw Elisabeth De Bruijn nam die met genoegen
in ontvangst. Literair historisch onderzoek blijft altijd boeiend en de
onderzoekster liet zien dat het verhaal dat wij kennen als Floris ende
Blanchefleur, maar ook als "Flos unde Blankeflos" een Europese
verspreiding heeft gekend. Dat kan men aan de codices ontdekken en ook de
paleografie laat veel zien. Voorwaar opmerkelijk was het dat de voorzitter,
zoals ook prof. Frank Willaert aangaf, de aansluiting bij de nieuwe tijd
opvallend oogt want Mevrouw De Bruijn maakte gebruik van digitale middelen. In
zekere zin valt te betreuren dat dit als nieuw moet gelden, want dertig jaar
geleden maakten onderzoekers als Ludo Milis en Walter Simons graag gebruik van
het Universitair Rekencentrum en mocht ik zelf in Louvain-la-Neuve in Cetedoc
(Centre de traitement électronique de documents historiques) een deel van mijn
onderzoek uitvoeren. Maar goed, vergeleken met wat nu mogelijk lijkt, zal men
dat terecht als primitief gebruik voorstellen. Het was in zekere ook
pionierswerk. Maar ook nu zullen onderzoekers met digitale middelen nog heel
wat pionieren te hebben.
Het debat over de canon werd
door prof. Frits van Oostrum met zwier aangepakt, waarbij hij zijn oefening, de
oefening van een daartoe aangesteld comité een canon van de Nederlandse
geschiedenis voor het lager ofte basisonderwijs presenteerde. Vijftig vensters, herinner ik,
werden voorgesteld, maar hij had goede redenen om aan te geven dat dit voor
kinderen van de lage school een mooie introductie vormde. Alleen werd de canon-idee
in Vlaanderen lauw onthaald. Dat het Letterkundig Museum een literaire canon
presenteerde kon de letterkundig zeer onderlegde Van Oostrum velen, maar dat er
100 auteurs, 125 literaire werken werden opgenomen, vond hij van het goede te
veel.
Schreef ik nog dat de beste
canon de inventaris van een bewaarbibliotheek zou wezen, kon de spreker wel volgen dat
academici, intellectuelen een verantwoordelijkheid op te nemen hebben, mensen,
geinteresseerde leken iets hebben mee te delen: wat zou men gelezen
moeten hebben om zich een goed idee van de Nederlandstalige letteren thuis te
voelen. Voor Van Oostrum ging het over de algemene geschiedenis, maar men kan
zich inbeelden dat een volwassen mens, na 12 jaar leerplichtonderwijs wel iets
meer meegekregen heeft. Gaat het over de literaire canon, dan kan men ook wel
zeggen: dit zou iedereen gelezen moeten hebben, maar vroeger gebeurde dat in de
scholen. Wat Latijn en Grieks betreft, was de canon vrij duidelijk, maar was de
leraar bevlogen, dan leerde men ook de teksten buiten de redevoeringen van
Cicero, ars amatoria ofte Ars amandi van Ovidius of Tertiulianus
kennen.
Niet zonder argumenten
verkondigde Laurens Ham dat men de canon niet in de ark zou opsluiten, wat men op
zich een goede gedachte kan vinden, zoals ook bedacht is geworden dat
Vlaanderen een dynamisch canon zou krijgen, 50 titels + 1 (Black Venus van Jef Geeraerts).
Maar een canon is nu eenmaal en per definitie een lijst van werken die iedereen
gelezen moet kennen. Hoezo dynamisch? Net om te vermijden dat men over vijftig
jaar nog dezelfde lijst zou hanteren, terwijl het dat is wat een canon geoogt.
Natuurlijk, men kan via
digitale platformen heel wat meer geven dan zomaar een naam van een auteur en
de titel van een werk, maar als het juist is, wat Frits van Oostrum vertelde,
dat men "het publiek" moet durven te sturen, opdat men niet
voortdurend tijd zou verliezen met onbelangrijke data, maar de hoofdlijnen zou
leren zien, dan is het ook correct mee te geven dat zo een canon van de geschiedenis
altijd slechts een handvat kan zijn. Maar digitale platformen nemen niet weg
dat men er zich in verdiepen zou. Men kan 1000 x beweren dat men de vijftig
werken van de Vlaamse canon wel waarderen kan, heeft men ze niet of onvoldoende
gelezen, waar komt men dan.
Op de terugweg kwam ik voorbij
aan enkele adressen waar voorheen boeken werden verkocht, Nederlandstalige en
andere en bedacht ik mij hoe ik mijn weg gevonden had, onder meer naar het
oeuvre van Louis Couperus, van Cyriel Buysse en Felix Timmermans, maar ook naar
andere, meer hedendaagse auteurs. Het was een buitelen over de titels en
auteursnamen, die we vaak in huis hadden of die ik vond in de vrije
bibliotheek, een katholieke dus..
Laurens Ham vond dat een canon
ook politiek correct moet zijn, c.q. dat de lijst ook werken van joodse auteurs
bevatten zou en van andere minderheden, maar dus ook van vrouwen. Mooi zo, maar
iemand zegde naderhand dat dit in Vlaanderen niet echt aan de orde kwam.
Misschien moet men ook nog eens aanstippen dat tot rond 1950 de
Nederlandstalige literatuur in Vlaanderen ook wel een politieke lading droeg,
zij het in afnemende mate: voor WO I was er een druk literair leven als men
kronieken en biografieën naleest, maar in het maatschappelijke leven, zou men
moeten toegeven, was het niet altijd eenvoudig zich voor volwassen te
presenteren naast de Franstalige literatuur, de Franse literatuur in eerste
instantie. Werken van Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne of Maurice
Gilliams zijn nu voer voor letterkundigen en bijna even vreemd als Flos unde
Blankeflos. Wie dus meent dat we die boeken niet meer in de boekhandel moeten
hebben, vergist zich omdat deze werken een klassieke status verdienen.
"Boerenpsalm"? Vreemd boekje, voor wie het landbouwleven niet meer
kent, maar de auteur schreef het net ook, omdat een bepaalde sfeer aan het
verdwijnen was. Of "Langs de Wegen" van Streuvels, waar men een existentieel aanvoelen van de
helaasheid in kan vinden, die men best in het achterhoofd kan houden. Nu valt
op dat in de discussie over de canon twee discussies elkaar kruisen:
- moet men de literatuur
promoten omdat men nu eenmaal schrijvers heeft die willen verkopen? Het klinkt
wat cru, maar het komt er wel op aan te begrijpen dat literatuur in onze activiteiten
minder evident zijn dan in de tijd voor de radio, televisie, pc... onze
keuzemogelijkheden gingen uitbreiden. Literatuur promoten kan men, zoals Frits
van Oostrum door meer aan seductive humanities te doen. Overigens mag men het
mercantiele niet zomaar over boord zetten.
- Wat vinden we in de
literaire traditie van belang? Die vraag beantwoorden mensen zelden zomaar bij
consensus, want voor de een is het emancipatorische van een Lode Zielens of
Maria Rosseels primordiaal, terwijl anderen eerder de existentiële vragen waar
literatuur mee doende is, van belang achten,
zoals "Langs de wegen" van Streuvels of "Tegen het einde"
van Joris Note. Nog anderen willen het intellectuele avontuur alle aandacht
geven, zoals Moby Dick of "Langs wegen van geleidelijkheid" van Louis
Couperus en "Blindgangers" van Joke Hermsen.
Beide discussies/benaderingen
hebben hun betekenis, maar naast het poneren van een canon kan men als academie
best ook de lacunes die vallen in het aanbod ernstig nemen - wat de KANTL ook
doet in de lezingenreeks "Tussen de Mazen".
Met dat alles kwam ik dus in
de avond terug toe in Brugge en zag ik als bij wonder die jongedame terug,
want ze had om redenen die haar hart alleen kennen kan, die late trein terug genomen. Er was iets mis gegaan. We besloten dan maar de kennismaking
verder te zetten en ik mocht al eens een beknopt verslag geven van mijn
belevenissen in het gebouw aan de Koningsstraat in Gent waar zij zeer aandachtig
naar luisterde. Toen ik haar op haar pc wat afbeeldingen liet zien, betreurde
ze met mij dat de overheid ooit de nefaste idee had dit te verkopen om het
vervolgens terug te huren, tegen een zeer hoog huurgeld. Volgend jaar bestaat
de Academie die mede onder auspiciën van Leopold II tot stand kon komen, 130
jaar en dat moet gevierd kunnen worden zonder het zwaard van Damocles boven het
hoofd. Zij vond nog dat we in Vlaanderen te gemakkelijk onszelf verloochenen.
Dat kon ik alleen met een diepe zucht beamen.
Ik liet haar ook het dertiende
hoofdstuk lezen uit "Een liefde" van Lodewijk van Deyssel, verschenen
in 1887 en in dat hoofdstuk komt een vrouwenliefde tot een hoogtepunt, tussen
illusie, betovering en zelfbevrediging in. Zij keek me aan en zegde me dat
mannen soms zeer blind blijken voor de lichaamsbeleving van vrouwen, maar dat
vrouwen er heel wat voor over moeten hebben om zich met dat lichaam te
verstaan. Van Deyssel had het wel goed bespeurd, zegde ze en ze liet me achter,
met het goede gevoel dat we over iets gesproken hadden, dat we misschien wel
zouden kunnen delen. "Een Liefde" gaat over het over het breken van
een hart. Naturalistisch, maar ook wel een enige mogelijkheid voor van Deyssel
om het sensuele volop te verkennen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten