Van Narrenschepen en gestichten
Recensie
Wildheid, waanzin en orde
Over de grenzen van de
rede
André
Klukhuhn, Over de grenzen van de rede. Uitgeverij Prometheus 2015. 215 pp; 17,50
€
In
de Volkskrant vond men dit boek een samenraapsel, omdat het dus te weinig
samenhang zou vertonen - inderdaad, de auteur gebruikte eerdere recensies als
basis voor een paar hoofdstukken, maar waarom zou hij dar geen melding van
maken. Dat er voldoende verwijzingen in de noten te vinden zijn en dat de
auteur ook zijn bibliografisch apparaat meegeeft, mag niet helpen, het boek
deugt niet, evenwel niet om inhoudelijke redenen. En toch, die inhoud doet er
wel degelijk toe. Het verhaal voert ons langs bekende wegen als het over
waanzin gaat en ook wel voorbij onbekende priëlen van het menselijke vernuft.
De
waanzin vormt een probleem in de samenleving, maar het omgaan met mensen die
getroffen werden door waanzin, blijft doorheen de eeuwen geeft een zeer bochtig
parcours te zien, waarbij vooruitgang op wetenschappelijk gebied vaak minder
door experiment en observatie dan door overwegingen van praktisch nut tot stand
kwam. Daarom is het boek van Klukhuhn ook geen rechtlijnig boek, maar benaderd
het zowel in historisch perspectief de waanzin als vanuit de vraag wat de rede
nu wel met zich kan brengen.
Het
boek laat zich lezen als een reeks essays waarbij geleidelijk duidelijk wordt
dat de conclusie wel moet zijn dat waanzin tot de menselijke
bestaansvoorwaarden behoort en dat die falende vormen van bewustzijn, afwijkingen van de vastgestelde
norm wezenlijk zijn om de geslaagde vormen van waanzin te kunnen onderkennen?
Klukhuhn zal doorheen zijn boek laten zien dat sommige filosofen, dat de
wiskundige Archimedes aan een vorm van waanzin leed, zelfs in termen van zijn
tijdgenoot, zoals de legende over de man die in zijn bad zit en vervolgens het
probleem oplost van de waterverplaatsing - nodig om bedrog van een goudsmid te
ontdekken.
Heeft
de mens een natuurlijke aanleg tot waanzin? Sommigen zullen dit zonder meer
bevestigen en vooral tegenstanders aanwijzen die in een of andere waan leven.
De actuele discussie over Europese waarden heeft daar al staaltjes van laten
zien. Maar er worden tegelijk, gelukkig pogingen ondernemen om de geestelijke
gezondheidszorg opnieuw meer te vermaatschappelijken, waarbij men mensen met
psychische problemen liever in de samenleving ziet functioneren dan achter de
hoge muren van een gesticht. Soms is het nodig mensen een time out te geven,
even niet aan de maatschappelijke druk bloot te stellen, maar als het gaat, kan
men een nieuw deelnemen aan de samenleving voorop stellen als doel.
André
Klukhuhn begint zijn boek met een hoogst interessante bespreking van een werk
over het denken, waarbij er twee systemen werkzaam zouden zijn, het
analogiseren en het categoriseren, die naast elkaar zouden bestaan. Het zien
van analogieën laat toe bepaalde feiten, processen met elkaar in verband te
brengen, terwijl het aanleggen van categorieën als nut en doel heeft dat we
fenomenen een bepaalde plaats toekennen. Maar het analogiseren, het leggen van
verbanden, zeggen Emannuel Sander en Douglas Hofstadter, vormt het analogiseren
het voedsel en het vuur van ons denken is.
Aan
de hand ook van inzichten van Susan Neiman, die nadacht over de vraag waarom we
volwassen zouden worden, krijgen we een betoog dat ons denken, het leggen van
verbanden tussen elementen uit verschillende categorieën een levenlang doorgaan
kan en verbreden. In de taalfilosofie, bij Wittgenstein kwam die idee al aan de
orde, maar André Klukhuhn weet aan te geven dat precies in dat leggen van verbanden,
het zien van samenhangen de rede te buiten kan gaan, of moeten we zeggen het
redelijke.
Men
weet dat waanzinnigen soms als door de godheid geïnspireerde geesten waren die
eventueel via orakels hun omgeving konden meegeven wat er te doen staat. Aan de
andere kant, bleek, blijkt dat met de opkomst van de steden en het streven naar
ordelijk samenleven mensen met een hoek af als gevaarlijk werden beschouwd. Het
heeft eeuwen met wisselend succes en vooral met soms mercantiele oogmerken
gekost om de waanzinnige, in de mate van het redelijke vanachter de muren te
halen. Edoch, in Nederland bleek onlangs nog dat een geinterneerde vrijgelaten
werd, die een paar maand later een vrouw heeft doodgeslagen met een fles.
Het
boeiende aan dit boek - voor wie wetenschappelijk met waanzin en psychiatrie
bezig is, zal het zelfs schokkend eenvoudig overkomen, maar het voordeel biedt
het lezen wel dat we over het denken en wat er gebeurt bij mensen die even niet
meer van deze wereld zijn opnieuw kunnen kijken wat die mensen overkomt. De
repressie van waanzin, zoals Michel Foucault dat beschreef, moet men niet
willen ontkennen noch de schandelijke uitbuiting van waanzinnigen, onder andere
als kijkvoer voor betalende bezoekers. Ook zien we dat waanzin bij momenten als
een zaak van leeghangers uit de elite werd beschouwt en vervolgens juist het
gevolg van de degeneratie van het volk moest bekeken worden. Menen dat onze
kijk op waanzin doorheen de tijd eenduidig was, kan men dus niet volhouden.
Wat
de voorstelling van zaken betreft, dat waanzin het volk zou treffen vanwege
aperte degeneratie, terwijl het op andere momenten juist voor onderzoekende
geleerden pertinent klaar was dat mensen uit het volk precies de regeneratie
van de maatschappij zouden verzekeren, vormt een onderliggend patroon. Er
spreekt een eeuwenoud pessimisme uit dat mensen, de mensheid recht op de eigen
ondergang afstevent. Doorheen het boek blijkt dat een basso continuo. Waar tot
in de latere middeleeuwen mensen met deviant gedrag vaak geduld werden, wel
eens als bezeten werden beschouwd en door de kerk middels duiveluitdrijving -
waarvoor een aantal priesters speciaal werden opgeleid - werden genezen, wat
wellicht niet altijd gelukkig uitpakte, kwam vervolgens de ambivalente aanpak
van de steden aan de orde. De narrenschepen waren pogingen om de openbare orde
in de steden te bewaren, waarbij rare kwieten op boten werden gezet en de
schippers die betaald werden per kop, zetten de narren een paar bochten op de
rivier verder weer aan land.
We
krijgen in dit boek ook de argonauten gepresenteerd, die uitvoeren om het
Gulden Vlies te heroveren dat uit Griekenland gestolen zou zijn. We krijgen,
als gezegd het verhaal van Archimedes die zo opging in zijn onderzoeken dat
zijn omgeving er geen moer van begreep waarom de man zich zo buitenissig
gedroeg. Ook Ettore Majorana komt aan de orde, die als uniek wetenschapper toch
niet begreep dat de wetenschappelijke praktijk de achteloosheid waarmee hij te
werk ging, niet goed kon verdragen. We zouden hem moeten kennen omdat hij in de
discussie over de antideeltjes en antimaterie een vrij vooraanstaande rol heeft
vervuld. Die theoretische natuurkundigen bleken overigens allemaal wel in
zekere zin wereldwijd, hoewel er ook uitzonderingen waren, societyfiguren, die
dan weer voor excessief leven kozen en eraan ten onder gingen.
Het
interessantste verhaal, vormt wellicht de biografische schets van William
Blake. Wie kent hem nog dezer dagen? Na het lezen van deze schets en de
vergelijking met wat wikipedia weet te melden, moet ik toegeven dat deze halve
lacune - ik kende het werk wel, maar slechts vaag en was er niet zo vaak mee in
contact gekomen - gelukkig weg gewerkt is, of beter, ik zal mij met diens
gedichten en voorstellingenwereld inlaten; wie over onschuld en ervaring
gedichten schrijft, krijgt enige prioriteit, omdat die categorieën dezer dagen
echt wel opnieuw bekeken mogen worden. "The doors of perception",
waar Jim Morrisson zijn inspiratie vond voor de naam van de Band geeft aan hoe
hij tegen onze vermogens aankijkt: waren de deuren van waarneming schoon, de
werkelijkheid zou zich aandienen als oneindig.
William
Blake stond voor een grondige kritiek op onderwijs en wetenschap, in die zin
dat de school een zaak voor dwazen moest heten - terwijl hij een autodidact
was, die zichzelf kennis eigen heeft gemaakt, vele pakhuizen in zijn brein
heeft gevuld en dus in staat was te komen tot onvermoede verbanden.
Dit
boek culmineert in een perspectief dat dezer dag, gekenmerkt uit regelrechte
angst voor ongeregeld gedrag en tegelijk met veel vragen over hoe men met
waanzin, ontregeld bewustzijn om kan gaan, van belang mag heten. Na de daden
van mensen als Breivik, Hans van Temsche, Adam Lanza, zou kunnen bedenken dat
mensen met een psychose staatsgevaarlijk blijken, maar zegt Darian Leader met
gesprekken in een instelling met mensen die aan wanen lijden, vele zijn in
wezen vrij gelijkmoedig, leven doorgaans redelijk en gaan redelijk om met
anderen. Maar een van hen, zo schrijft hij, vertelde hem na vele gesprekken
over filosofische en wetenschappelijke kennis, maar hij bleek niet in Engeland
te wonen maar in Xamara. Voor die patiënt was dat evident en toch gaf dat geen
aanleiding tot gewelddadig gedrag of opvallend deviant gedrag.
Met
Leader stelt Klukhuhn vast dat we ons moeten afvragen waarom we niet kunnen
vatten dat veel mensen met kleine of grotere vormen van psychose of paranoia,
schizofrenie leven, zonder dat dit ooit zeer kwalijk gedrag leidt. Hij betoogt dat
we van het omgaan met waanzin mensen moeten bevrijden van - tja, van hun
waanzin - en Leader, aldus de auteur stelt vast dat reeds Erasmus dit had
begrepen.
Natuurlijk
zijn er trieste, zijn er vooral levens rovende uitbarstingen geweest van mensen
die om een of andere reden plots uit hun onopvallende, rustige leven braken en
een eiland vol jongeren als Rambo ging bestormen. In het geval van de raid op
een kinderopvang in Dendermonde, was het anders, daar was de patiënt bekend bij
artsen maar vond men opvang niet nodig.
Omdat
Klukhuhn ook over zijn vroegere vriend Dr. Piet Vroon, die wel een heel
bijzonder curriculum had, maar als prof. psychologie ook voor het publiek
toegankelijk bleek, tot hij in wanen ging leven en de media - aan wie hij veel
had gegeven - hem gingen misbruiken, laat hij zien dat dit boek misschien ook
met een bijzondere, persoonlijke impetus, drift tot stand gekomen is. Over de
rol van de media in deze is André Klukhuhn met reden scherp. Zou het daarom
wezen dat de bladen hem weinig aandacht schenken?
De
eindbalans van dit boek is niet dat men mensen moet laten doormodderen -
voortmodderen moeten we toch - maar dat men aan de ene kant de waanzin in het
systeem en in het eigen leven moeilijk kan ontsnappen. Ook moet men kunnen
onderkennen dat de mensheid altijd met die deviantie te maken zal hebben en dat
dit, volgens Klukhuhn als een voorwaarde moet gelden voor het voortbestaan van
de soort. Deze opmerkelijke conclusie stelt de auteur al in zijn proloog voor en
aan het einde laat de lezer niet toe deze inzichten naast zich neer te leggen.
Mensen hebben een complex brein, maar we moeten onderkennen dat het veel vaker
weinig opmerkelijk blijft als mensen met geesten spreken of zich zelfs daarop
beroepen om artistieke exploten te verrichten.
Over
de grenzen van de rede heen blijken we daarmee wel een en ander aan te kunnen
vangen. Archimedes, zelfs Darwin kan men niet in de mal van gewone mensen,
gedrild door scholing en verloren hebbende een rijke verbeeldingswereld zodat
we niet altijd moeten doen alsof niet normaal meteen bedreigend moet heten. Dat
mensen psychisch zwaar kunnen lijden ontkent de auteur niet, maar hij laat zien
hoe vaak dat te wijten blijkt aan de hardvochtige bejegening van mensen met een
geestelijke aandoening. Het zou me hier te ver voeren hieraan af te meten wat
"Te Gek" en het beleid van de Vlaamse regering kan betekenen, voor
het welbevinden voor mensen met een geestelijk probleem.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten