Denken in Hersenloze tijden
Dezer
Dagen
De droom herdenken
Robert
Putnam, Bart Schols en zoveel meer
Het
valt me soms niet meer op, dat opklinken van klanken die vanuit het nergens
lijken te komen en toch heel erg op ons inwerken. De kritiek aan het adres van
Bart Schols, naar aanleiding van interviews met aan de ene kant een bekeerde
moslim, die er ideeën op na blijkt te houden die men onze kinderen liever niet
ziet omhelzen. Aan de andere kant groeit er iets bijzonders tussen de minister
van natuurbehoud en een kerel die met het vertellen van grappen zijn levensvervulling
heeft gemaakt. Maar Wouter Deprez wil wel degelijk wegen en zocht een dossier
dat hem sprekend genoeg leek.
Wouter
Deprez mag dat doen, als burger, zoals ik meen dat de hele geschiedenis omtrent
de ontsluiting van Zeebrugge het burgeractivisme in een kwaad daglicht heeft
gesteld. Het maakt ook duidelijk dat de presentator in hoge mate afhankelijk is
van zijn gasten, want die Younes
Delefortrie, die begreep niet of onderschatte de negatieve gevolgen van
de meegaandheid van Schols. Was ik er de eerste dagen niet uit dat het een
goede opzet was, dan denk ik nu dat het wel degelijk zin had, ook en vooral in
journalistiek opzicht, die man uit te nodigen en hem gewoon te laten vertellen
waar hij voor staat.
Voor
een minister is het dezer dagen quasi onmogelijk en vooral ongewenst om vrijuit
te spreken, tenminste als men dat begrijpt als een spreken zonder zich om de
politieke gevolgen te bekommeren. Maar vrijuit spreken betekent niet dat men er
niet over heeft nagedacht. Jean-Marie Dedecker zegt ook vaak dat hij recht voor
de raap spreekt, maar het is altijd wel een doel dat zijn spreken moet dienen.
Ook bij die Geert Wilders ziet men dat het vrijmoedige bestudeerd is en dat mag
men wel duidelijk maken. Nu, wie oplet, ziet het wel. Het probleem is dat wie
aan de zijlijn staat te brullen, vaak ook geen verantwoording hoeft af te
leggen.
In
het intellectuele debat dezer dagen ziet
men dat nog sterker naar voor komen: Maarten Boudry schrijft een recensie van
het boek "Macht en onmacht. Een
verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting." dat Tinneke
Beeckman schreef en waarin ze reflecteert op de gebeurtenissen in Parijs op 7
januari en nadien, waarin hij haar aanwrijft dat ze te veel heterogene zaken
bij elkaar brengt. Het duurde ook bij mij wel even voor ik de consistentie van
het boek door had, of beter, voor ik begreep dat Beeckman niet zomaar over
postmodernisme schreef, de fascinatie voor Ayn Randt en de omvang die het
complotdenken in de samenleving heeft genomen in het volle daglicht stelde,
inderdaad juxtaposities zijn. Die verschillende evoluties zijn niet onderling
verbonden, maar vormen wel elk op zich zovele aanslagen op wat men als de
erfenis van de Verlichting kan beschouwen. Postmodernisme en neoliberalisme
hebben in se niets met elkaar te maken, maar samen leiden ze tot aannames over
wat succes is dezer dagen en hoe we ons moeten hoeden voor teerhartigheid ten
aanzien van de verliezers.
Niet
voor niets heb ik mijn lectuur onderbroken, omdat de verschillende onderdelen
ervan me sterk genoeg leken om er lucht aan te geven dat het wel belangwekkend
is over de uitingen van wantrouwen van Emmanuel Todd te spreken. Maar ik heb
moeten vaststellen dat het boek na lectuur bleef doorwerken, dat het in wezen
een mooi fresco van deze tijd aanreikt. En jawel, zowel het postmodernisme als
het neoliberalisme, maar ook het complotdenken en de hernieuwde aandacht voor
Fountainhead hebben dit gemeen dat het de betrokkenen een soort passe-partout
aanreikt om hun positie tot de macht te expliciteren en duidelijk te maken wat
ze mogen verwachten. Het boek gaat wel degelijk over de ervaring van macht en
vooral onmacht. Het post-modernisme wilde het hanteren van macht ontcijferen om
de machthebbers te liquideren en autoriteit verdacht te maken. Het heeft ertoe
geleid dat we de politiek niet meer konden ontcijferen: Bert Anciaux die weent
omdat de partijraad hem niet direct een ministerportefeuille gunt, wat
overigens statutair vastgelegd was, doet het voor de mensen, maar naderhand
bleek dat hij wel degelijk een eigen cultuuragenda in gedachten had. Dat is
niet fout, maar de morele chantage zit me nog steeds niet lekker.
In
die zin kan het boek Our Kids van
Robert Putnam wellicht ook onze aandacht waard zijn. De Amerikaanse politiek,
maar ook het sociale bestel zitten in de knel en elk argument van de een wordt
door de ander volledig neergesabeld. Putnam verwijst naar een stuk Amerikaanse
geschiedenis, de Gilded Age, waar ook het individuele presteren zoveel aandacht
kreeg dat de collectieve voorzieningen erbij inschoten. Die periode 1870 tot
1910, 1920 werd, zoals ook nu, geleidelijk van onderen uit omgebogen. De
president is de Boss, maar ook weer niet en dat is van belang denk ik, dat men
naar hetgeen leeft in het struweel leert te kijken, zoals Putnam doet.
Naar
mijn idee leeft bij Bekende Lieden m/v te vaak de idee dat zij de experten zijn
en dat het volk een homogene massa zou zijn - die wel supergediversifieerd moet
heten - die voor alles onwetend is. Dat sinds het einde van de negentiende eeuw
elke generatie meer mensen hogere studies konden aanvatten en zelfs als men de
eindmeet niet haalde, er veel van opstak, ontgaat hen. De onderwijzers van
weleer hadden terecht enige autoriteit, maar juist omdat de algemene scholing
toenam, terwijl de vorming van nieuwe generaties onderwijzers er niet meer
diepgravend op werd, verloren die mensen bij de ouders van hun leerlingen aan
prestige en aan autoriteit. Bruno Rouffaer hield voor Vlaanderen Morgen ooit
een betoog waarin hij stelde dat onderwijzers en zelfs kleuterjuffen een master
zouden moeten halen. Te vrezen valt dat er zo te weinig mensen dit moeilijke
beroep zouden kiezen, zodat er nog meer kinderen zonder goede opleiding zouden
moeten opgroeien, draagt ertoe bij de vorming van jonge kinderen in een
paradoxale knoop is gekomen: er is nooit meer beschikbare kennis gekomen, maar
de leraren en onderwijzers kunnen nauwelijks nog de basiskennis aanbrengen,
omdat ouders, omdat stakeholders die irrelevant vinden.
Putnam
heeft het over de wanhopige situatie van de Amerikaanse middenklasse en de
totale ontreddering bij de onderklasse, die hij ook als morele ontreddering
durft te benoemen. Ook Theodore Dalrymple deed dat en werd ervoor terecht
gewezen, want men mag niet zeggen dat die kindmoedertjes in Birmingham er zo
erg aan toe zijn. Dat zij die armoede te danken hebben aan de vooruitgang op
technologisch gebied, maar nog minder te berde gebracht worden. Putnam toont
hoe de samenleving nog meer gesegmenteerd is, dan hij eerst al dacht. Maar de
opiniemakers, zowel links als rechts, zijn blind voor de werkelijkheid, onder
meer omdat ze er niet in slagen te begrijpen dat niet alleen zijzelf uniek
zijn, maar ook die mensen die minder door de fortuin gezegend zijn.
Spreekt
Robert Putnam terecht van hersenloosheid? Als men naar de heer Trump kijkt, of
naar wat Georges W Busch heeft uitgevreten, dan kan men wel van hersenloosheid
spreken. Het probleem is dat deze fenomenen niet hersenloos tot stand komen,
maar dat men vooral bezig is met politieke strategie en tactiek, waarbij het
algemeen belang soms zelfs botweg ontkend wordt. De argumentatie mag
verschillen, de consensus is er niet minder om, dat men niet kan spreken over
algemeen belang en dat de overheid dus geen legitimiteit heeft om dat algemeen
belang te dienen. Het valt op dat de verschillende fenomenen die Tinneke
Beeckman ziet als aanslagen op de erfenis van de Verlichting ook voor Robert
Putnam van wezenlijk belang blijken.
Mag
men zonder duiding een gesprek op de buis brengen met die Younes? Als men bang
is voor het feit dat mensen, kijkers de hopeloze geborneerdheid van diens visie
niet zouden inzien, kan dat niet. Maar het publiek van "De Afspraak"
weet waarover het gaat en kan wel woest zijn op de neofiet, die vindt dat zijn
zus, die er een lesbische relatie op na houdt, in zonde leeft, maar men
begrijpt dat zijn kijk op mens en samenleving hier best geen wortel schiet. Hoe
kan men dat vermijden? Door precies te blijven denken in de traditie van
Diderot, Voltaire, Spinoza, maar dan liefst niet in de ingedikte en uitgekookte
versie. En men kan ook maar beter naar Jean-Jacques Rousseau met enige
afstandelijkheid, want als men, zoals Maximilien de Robespierre het probeerde,
diens politieke en maatschappelijke inzichten te verwerkelijken.
Het
kan best verantwoord worden dat de overheid inzet op goede scholing waarbij men
talenten ook echt steunt, maar de sociale uitsluiting van goed onderwijs is
parallel verlopen met de vernieuwingen in het onderwijs. Met William Blake kan
men aannemen dat onderwijs iets voor steenezels is, zoals André Klukhuhn aanstipt,
niet iedereen wordt door het onderwijs fijngemalen, want zonder onderwijs te
genieten zal men misschien wel levenswijsheid verzamelen, maar via het
onderwijs kan men wel een kei worden. Natuurlijk, sinds de 18de eeuw is het
onderwijs veranderd, in een aantal opzichten ten goede, maar niet alleen ten
goede. De democratisering was aan de gang, toen de postmoderne kritiek het
leren zelf in vraag stelde en maar meteen besloot dat al die ouwe troep van
geen tel is.
Maar
precies de voorstanders van de Verlichting vergeten vaak of negeren zelfs het
feit hoe de Verlichting zich heeft voorgedaan in de toenmalige samenleving.
Jean-Christian Petitfils legde immers uit dat in Frankrijk de kritiek van de
Jansenisten op de pauselijke bul Unigenitus een ware pamflettenoorlog heeft
voortgebracht die uiteindelijk leidde tot een meer stabiel netwerk van
tijdschriften, waarin het denken vorm kreeg. De heren van het verdorven
genootschap, Denis Diderot en d'Holbach, waren in hun tijd wel bekend, maar
stonden niet in het centrum van de controverse. Voltaire, die een tijdgenoot van Louis XV was - Voltaire geboren
in 1694 en Louis XV in 1710 - zorgde met zijn theaterstukken, met zijn lettres
philosophiques voor heel wat meer reuring, maar had ook wel steun in de hoogste
kringen, onder meer bij Frederik II de Grote van Pruisen - maar ook daar liep
het wel fout.
Wat
mij daarom essentieel is voor de Verlichting is precies dat vermogen tot
zelfkritiek en tot correctie van eigen denkbeelden en dat is wat we dezer dagen
node missen. Zeggen dat men meer nood heeft aan nuance zal wel niet veel
uithalen, want wat is dat "nuance"? Het lijkt evident, maar het kan
in wezen alleen in concrete discussies aangegeven worden. Neem het verwijt dat
rechts gemakkelijk zou ontaarden in fascisme of nazisme, terwijl rechts
traditioneel de staat wel legitimiteit toekent, maar niet accepteert dat de
staat totalitaire ambities zou koesteren. Maar kijkt men dan naar Links, dan
blijkt dat die wel vooruitstrevend heten, maar in wezen vooral verworven
posities wil handhaven en vooral de staat meer machtsmiddelen wil toekennen dan
goed is. Beide stromingen stonden traditioneel ook voor volksverheffing, ontplooiing
en autonomie van de persoon, maar in beide stromingen merken we nu een grote
scepsis op dat terrein.
Iemand
als Younes Delefortrie kon niet anders dan in een denken verzeild raken dat hem
een stevig harnas biedt, omdat hij in zijn vorming niet voldoende ankerpunten
zijn bijgebracht. Zoals Marli Huijer het stelt: enige discipline kan geen
kwaad, want ze laat toe dat mensen vrijheid genieten. Die vrijheid en die
discipline komen dan samen in het begrip autonomie. Bart Schols had dus op
latere datum iemand kunnen uitnodigen die dat probleem in de vorming van Younes
had kunnen toelichten. Maar de discussie is gesloten omdat men van de
presentator de boodschapper maakte en het is gemakkelijk schieten op de
pianist.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten