Het einde van de zelfontplooiing
Dezer
Dagen
Hout, ijzer en slachtoffers
Waarom het oude weigert te sterven
De
uitreiking van een literaire prijs heeft me zelden echt kunnen overtuigen, al
was ik vroeger wel meer vatbaar voor de roep van zo een onderscheiding. Voor
het eerst zat er een boek bij dat ik echt kon waarderen en een dat me zeker
aansprak. Felix Nussbaum kreeg met dank aan Marc Schaevers bekendheid en dat spreekt
me wel aan, zoals werken over de exil in de jaren dertig me doorgaans bewegen.
Maar wat ik echt kon waarderen was de trouvaille zoals Annelies Verbeke die in
"Dertig Dagen" uitgewerkt heeft. Wat betekent het een goede mens te
zijn en dit toch levendig vertellen? Maar het boek dat won was "Hout"
van Jeroen Brouwers. Ach, wat kan het schelen dat hij nog eens een prijs
krijgt? Maar zijn onderwerp, het zware leven van een internaatsjongen, roept
vragen op.
IJzer,
geachte lezer verwijst naar de EU, al had ik het over staal mogen hebben, maar
ten gronde gaat het over de wijze waarop we over de EU maar ook over de relatie
tussen het persoonlijke en het maatschappelijke spreken. Het gaat over hoe we
over het gezamenlijke belang spreken. Nu hebben zowel rechts als links al vaker
aangegeven dat men niet beschikt over mogelijkheden om aan te geven wat het
gemeenschappelijk belang nu wel zou zijn. Rechts denkt wel dat mensen kunnen
samenwerken, maar het eigen belang dienen blijft de hoofdzaak. Links meent dat
klassebelangen altijd voorop staan, nu wordt dat vertaald als het belang van de
slachtoffers waarvoor het geheel moet optreden. Ook deze benadering roept
vragen op.
Maar
wat vooral opvalt, blijft de gedachte dat mensen werken voor een dagelijkse
bete broods en wat beleg, niets meer. Peter Sloterdijk schreef het al: men kan
de ontwikkeling ontwaren van een nieuw type mens, de prosument, die werkt,
produceert om te kunnen consumeren en alleen in de consumptie ontdekt een
persoon zijn of haar raison d'être. Het geeft ook aanleiding tot een onbestemde
leegte in het bestaan.
Een
Vierde facet dat ons altijd weer opvalt, betreft de gedachte dat religie fout
is, dat men het een zwaktebod noemt, omdat a) God niet bestaat/kan bestaan en
b) zijn leer er een was om mensen te onderdrukken en hen moorddadig maakt tegen
andersdenkenden. Mooi zo, terug naar de toekomst. Het probleem is niet dat men
zich tegen enige religie of tegen elke religie niet zou mogen afzetten of
verzetten, want daar is men vrij in, wel in de argumentatie die men aanwendt,
waarbij men zich een morele superioriteit wenst aan te meten. De argumentatie
lijkt alleen maar nieuw, maar verwijst altijd naar oudere inzichten, maar vaak
waren de oude atheïsten interessanter. Natuurlijk, de discussie blijft, denkt
men dan, toch altijd dezelfde. Maar het lijkt erop dat de discussie meer
aandacht verdient, omdat we over de paradigmata opnieuw zullen moeten nadenken,
wel wetende dat de aard van de soort die we zijn vrij stug mag heten, maar toch
blijken we ons wel gemakkelijk aan nieuwe mogelijkheden aan te kunnen passen.
Daarom
is het zo bijzonder dat (jonge) mensen zich in de roman van Jeroen Brouwers
menen te kunnen herkennen. Toen ik op college zat, was het een leuk spel de
surveillanten te testen en te ontlopen, maar zij gebruikten geen houtje om
iemand te tuchtigen, want er was een vast tarief voor de kleine inbreuken: 2,
4, 5 of, in het ergste geval 10 bladzijden. Bij grotere misdrijven volgde de
retenue en dus een bezoek aan pater prefect, waar men best niet te vaak binnen
ging, want in dat geval volgde een consilium abeundi. Aan lijfstraffen werd
niet gedaan. Maar opvallender nog is dat oudere mensen, die veel langduriger op
internaat zaten, zes weken, een trimester, dat zij vaak met een zeker genoegen
aan die studietijd terugdachten en terugdenken. Perfect was het niet, zegde
mijn vader, maar wij hadden het voorrecht te mogen studeren. En wij gedroegen
ons navenant, als heertjes maar ook dus zeer plichtsbewust. De wereld waarover
Brouwers schrijft, zal wel bestaan hebben, maar de omstandigheden waren toch
ook toen wellicht minder hardvochtig. Het is verre van mij een laudator temporis
acti te wezen, maar die donkerder voorstellen dan nodig, lijkt me niet
aangewezen. Overigens, er zijn andere wreedheden mogelijk, pesterijen en
karaktermoord mogelijk, die veel dieper in het gemoed invreten dan we met een
houtje kunnen bereiken.
Het
probleem dat Brouwers stelt, herkennen we niet meer, terwijl er wel degelijk
omstandigheden zijn, dezer dagen, die onze aandacht vragen: hoe ervaren we het
gegeven dat we niet enkel zelf ouder worden, maar ook dat we als samenleving
ouder worden en vaak, te vaak oude betwistingen oprakelen, zoals de zogenaamd
harteloze pedagogie in vroeger tijden. Maar zoals Annelies Verbeke het vertelt,
kan men dezer dagen best eens goed nadenken over hoe we met de ontwikkelingen omgaan,
met immigratie, relaties en het omgaan met het zelf. De aanwezige rafelranden
van het bestaan houden ons wel eens bezig, maar wie gaat naar de kampen bij
Calais, de jungle? En wie moet wat doen om die schande te doen ophouden? David
Cameron wil geen migranten meer, zelfs niet uit de EU, tenzij ze meerwaarde
opleveren, want hij en Nigel Farage vertellen voortdurend dat de samenleving op
de klippen loopt als er nog meer van die uitvreters komen.
Te
bedenken valt dan dat sinds Maggy, the Iron Lady de boel op zijn beloop heeft
gelaten, de sociale mobiliteit in het UK stevig terug gevallen is, zoals Tony
Judt het zelf heeft vastgesteld en zelfs Cameron moest opmerken dat de rekrutering
van het politieke en metapolitieke
personeel nogal eenzijdig put uit de
alumni van de grote universiteiten, terwijl er met de opleidingen van die
mensen aldus Judt wel een en ander aan de hand is.
Het
probleem van de onderwijshervormingen, aldus Judt, maar ook anderen komen tot
dat inzicht, bestaat erin dat men vorm, inhoud en doel van het onderwijs uit
het oog is verloren. Precies "bloedboek" van Verhulst laat zien dat
men opnieuw op een niveau is aanbelandt, waar kinderachtige opmerkingen als
verhelderend worden voorgesteld en het nadenken wat het leven voorstelt, meer
voorstelt dan het binnen steeds engere bandbreedtes genieten van de geneugten.
Want laten we wel zijn, sinds 20 jaar is het vooral zaak dat we onszelf noch
anderen beschadigen, maar ook mislukken mag niet meer. Alsof elke onderneming
vanzelf fantastisch is en een niet geheel lukken van een onderneming niet mag
en als mislukking gelden moet.
Het
creatieve proces, kan men dezer dagen vaststellen wordt ernstig ingeperkt,
vooral door de kritiek, zodat de onlangs overleden René Girard een punt heeft,
namelijk dat we graag nadoen wat anderen succesvol hebben voorgedaan en afgewerkt.
Na de iconoclasten als Federico Fellini, Pier Paolo Pasolini en Fassbinder,
kwamen er producenten die, zoals in Bollywood en Hollywood graag met formats
werken. Dogma van Lars van Trier durft dan weer wel verrassen, maar die blijkt
de foute dingen te zeggen, soms. De drang naar gelijkvormigheid maakt dat
mensen moeilijker dan voordien om uit de band te springen. Bovendien ziet men
dat we steeds meer in een bipolaire wereld opgesloten raken: wie progressief
is, wil de grootste gulheid aan de dag leggen maar de andere kant, zo klinkt het
dan, sluit zich op. Het nadenken over enerzijds de oude migratie, die van de
jaren 1960, 1970 en de volgmigratie die eruit voort is gekomen bepaalt
overdreven onze visie op wat er nu gaande is. Men kan de mislukking van toen
niet negeren, maar men moet wel nadenken over hoe men de eigen ingezetenen niet
zal overvragen en toch menselijk zal omgaan met de vluchtelingen. Het antwoord
ligt niet voor het grijpen en zal altijd kritiek oogsten.
Zin
voor nuance? Die vindt men overbodig, want het is moeilijk tegenargumenten voor
de eigen visie in overweging te nemen. Men kan leven zonder God, of Jahweh of
Allah, maar moet men daarom anderen, die braaf en vroom leven voor minkukels
houden? Onlangs kwam het zeer verhelderende bericht dat kinderen van gelovige
ouders minder altruïstisch zouden handelen dan die kinderen die opgroeien in
een atheïstisch gezin. Aan de andere kant, mensen die zich engageren in sociale
organisaties, te beginnen bij de jeugdbeweging zouden een grotere
maatschappelijke betrokkenheid aan de dag leggen. Gelovig zijn of atheïsme,
antitheïsme voorstaan, het is alles een politieke kwestie geworden, ook in de
VS, waar ik wellicht eerder aan de kant van de atheïsten zou staan, omdat het
loden gewicht van de talloze obediënties op de samenleving voor een
maatschappelijke cul de sac zorgt.
Hier
is mijn standpunt genuanceerder, ook al omdat de tolerantie hier dieper wortel
heeft geschoten, waarbij een stevige kritiek tegen de kerk ook meespeelt. Maar
die kritiek zal er ook niet toe leiden dat ik de kerk zou willen afschaffen en
het religieuze leven van gelovigen in het belachelijke trekken - dat afschaffen
laat ik in hun handen. De kritiek betreft vooral het onvermogen van de kerk en
van de priesters het gesprek op een volwassen manier met leken aan te gaan.
Deze paus is de eerste die zijn publiek ernstig neemt, de gelovigen een eigen
waardigheid geeft en hen niet tot onderworpenen maakt. Maar het is niet zo lang
geleden dat de kerk en haar bedienaren, zoals de bisschop van Gent zelfs de
eigen priesters manipuleerde - voor de leken was er in zijn kerk geen plaats,
tenzij als brave en vrome ondergeschikten. De inhoudelijke problemen wegen zwaarder, maar
ook dat heeft te maken met de neiging tot populisme van seculiere priesters.
Over de grondslagen, de dogmatiek kan men discussiëren, maar het instituut laat
zelden ruimte voor een creatieve invulling, maar ook hier blijkt paus
Franciscus een wegbereider.
Toch
ligt het niet enkel daaraan, denk ik, dat ik de deuren van kerk achter me dicht
liet glijden. Het mens- en wereldbeeld dat mij voor ogen stond, hoewel toen
noch nu helemaal afgerond, bleek noch blijkt door de kerk zoals die is, vorm
gegeven te kunnen worden. Toch blijkt nu dat de kerkelijke doctrine meer op
heeft met vrijheid, individuele vrijheid dan sciëntisten en deterministen
kunnen aanvaarden. Die situatie brengt met zich dat ik me niet meer om die
clubs hoef te bekreunen en autonomer mijn uitgangspunten kan uitwerken en
verfijnen.
Het
gaat dus om de vraag hoe we op ons bestaan reflecteren en wat we van belang
achten. Begrijpen of en hoe we respect
kunnen opbrengen voor anderen, ook al past hun handelen niet in onze visie,
blijft moeilijk. Tolerantie voor gelijkgestemden, dat ligt eenvoudig en vraagt
niets, geen begrip, geen acceptatie. Het verkeer tussen mensen verloopt binnen
een bepaalde kring, een cultuur, die we vaak als homogeen percipiëren en
buitenbeentjes kunnen zolang die de uniformiteit niet in vraag gesteld wordt.
Al voor WO I was er binnen Europa al sprake van heel wat economische migraties,
zoals in Antwerpen, waar Duitse inwijkelingen bloeiende zaken opbouwden, maar
vaak waren er al die met Napoleon of in de veldtocht tegen Napoleon waren
blijven hangen. Ook Oostende kende veel gelukzoekers, die er het hotel- en restauratiewezen
vorm gaven en zo integreerden in de samenleving. In 1918 zou men zonder vorm
van proces voormalige onderdanen van de keizer hun burgerrechten en bezittingen
ontnemen, met als bekendste naam de hertogelijke familie van Arenberg.
Het
verhaal van de maatschappelijke omgang is in de periode sinds 1950 steeds
verder geëvolueerd naar grotere gelijkheid, maar de afgelopen tien, twintig
jaar zijn de distincties weer toegenomen. Mensen herkennen we niet aan kleding,
maar aan manier van spreken en referentiekaders. Het betere vroeger was dus de
verworvenheid dat men via goed onderwijs sociale promotie kon maken tegenover
de generatie van de ouders. Ook de vrouwen gingen erop vooruit en doen het nu
zelfs beter dan mannen in het onderwijs.
De
gelijkheid waarvoor men vandaag spreekt, lijkt me niet die welke de revolutionairen
in Parijs voor ogen hadden staan, omdat die niet langer gericht is mensen op
een hoger niveau te tillen. Na WO II kwam Pierre Bourdieu met de notie van het
sociaal kapitaal en stelde vast, in weerwil van de feiten dat
"arbeiders" nooit deel zouden hebben aan de hoge cultuur. Op zijn
best konden mensen van de hoge cultuur die van de anderen overnemen, maar
daarmee is natuurlijk de sociale mobiliteit niet geholpen. Ook heeft men de
verschillen die bleven als een onrecht en wie dus lager stond als slachtoffer
voorgesteld. Terwijl men lange tijd boeren en buitenlui, ambachtslui als
onbeschaafd, als ongelikte beren voorstelde, kwam men nu tot de vaststelling
dat zij die veel hebben de anderen iets ontnemen - bij marxisten: eigendom is
diefstal - en hen tot slachtoffer maakt van de ongelijkheid.
Werkelijk,
het leven mag voor sommigen een tranendal zijn, lang niet iedereen in onze
contreien - Europa dus - heeft het slecht getroffen en kan redelijk goed leven.
Het onderwijs, dat een halve eeuw nog een voorrecht was voor weinigen en toch
mensen uit "bescheiden" milieus wist te rekruteren, met speciale
beurzen, zou nu niet meer bij machte zijn mensen nieuwe horizonten te openen. Het
dwingt ons na te denken over de leerplicht tot achttien jaar en hoe men
leerlingen opnieuw een eigenwaarde kan leren aanwennen. Het heeft daarom geen
zin iedereen een slachtofferschap aan te praten, want dan verdwijnen de ware
slachtoffers op de achtergrond. Het afzien van de gedachte dat sociale promotie
mogelijk is, lijkt me een breuk in de geschiedenis en een erkennen dat
emancipatie van mensen een verloren zaak is, wat ook een verwezenlijking van
"la pensée '68" mag genoemd worden.
Hoe
mensen hun weg vinden als ze voortdurend als beklagenswaardige drommels
aangesproken worden, blijft mij een raadsel. En neen, het verblijf op school,
op internaat zal wel niet altijd een bron van vreugde geweest zijn, het was
verre van kommer en kwel, want die gasten, ook meisjes in pensonaten wist dat
ze niet aan het werk moesten. Het enige dat kon steken, soms, was de tucht die
men wel eens hanteerde, maar dan vooral als iemand onhandelbaar bleek, zoals
Herman Teirlinck dat beschreef in Maria Spermalie. Niet elke jongere wil het
gezag tarten, zeker deze generatie die nu jong is, niet. Al langer zagen we dat
leden van de academische raad en gekozen door de studenten uit de studenten
zonder veel ruggespraak de keuzes van de rector onderschrijven, verdedigen. Het
gevolg laat zich raden: de studenten die willen studeren zijn dan de ware
slachtoffers, omdat hen de kansen ontnomen worden zich te ontplooien. Maar ja,
volgens experten moet men daarvan afzien, dat mensen zich zouden ontplooien.
Leren? Ja, om brood te verdienen en om van het weinige dat rest te genieten.
Bart
Haers
Hout is meer het verhaal van een uittredende broeder dan van een internaatsjongen. Brouwers ontvouwt de twijfels, de vragen, de onmacht, de revolte-oproepende schijnheiligheid, de onmacht, de aantrekking ook van Bonaventura, hij die nooit als broeder was ingetreden maar tot gerieflijk accessoire is geworden in een internaat, dit alles in een achtergrond van de na-oorlogse jaren waarin de betrokken kloostergemeenschap van hogerhand een extreem behoudsgezinde, ja zelfs fascistische koers gaat varen.
BeantwoordenVerwijderenDe roman van Jeroen Brouwers heeft niet de pretentie het verhaal van alle internaten over alle tijden heen te vertellen maar brengt het bildingsverhaal van een jongeman die door omstandigheden wordt geleid, die het pedagogisch goed meent maar platgedrukt wordt door de gebeurtenissen thuis en later in het klooster. Ik heb gefascineerd gelezen hoe Brouwers dit verhaal ontspint; dit is niet één of andere geromantiseerde terugblik van een internaatsstudent - als ik me niet vergis heeft de schrijver ook internaatsjaren achter de rug - maar een geconstrueerd verhaal van een jongvolwassenen man die zich staande probeert te houden in een samenleving waarvan hij het spoor heeft gemist. De schrijver kon het verhaal geloofwaardig vertellen net omdat het een persoon betreft die door omstandigheden het internaat insukkelde, niet uit roeping. En ja, er komt heel wat bruins-bruins, naziterreur en sexuele ontluiking aan te pas, ja het tijdsbeeld is naargeestig maar buiten het klooster leeft een andere wereld, misschien geen bruisende maar eentje die wel de draad van de tijd opneemt.
Wat moeten we Hout aanvangen ? Moeten we alles wat met religie en dan vooral de Katholieke kerk betreft afwijzen ? Neen, al was het maar vanwege de hoop voor stille, brave zielen en voor het overgeleverde kunstpatrimonium.
Anderzijds kunnen we opgelucht omzien naar een tijd waarin een religieus bestel - instelling zich in naam van een godheid meester achtte over mensen ; volwassenen, jongeren, kinderen. Als Brouwers ons al een hogere boodschap wil geven - naast zijn stilistisch advies dan - dan misschien de raad waakzaam te zijn dat geen enkel religieus dogmatisch stelsel ooit nog zo geïnstitutionaliseerd mensen in de greep kan houden.
Het boek over Felix Nussbaum (kocht en) las ik uit vooral uit kunsthistorisch interesse, de auteur spon er een pseudo happy end aan door aandacht te schenken aan de vernieuwde belangstelling voor 's mans oeuvre maar het is in wezen een véél zwaarder boek dan Hout want het is geen roman. Annelies Verbeke las ik nog niet, misschien, als het past, zal ik uitzoeken wat ik met dat boek kan aanvangen. N.Jacobs
Nathalie, Ik weet het, Hout heb ik niet gelezen, maar ik las geen enkele recensie van het boek die verder ging dan wat ik voor oubollige kritiek kon houden.
BeantwoordenVerwijderenZoals gewoonlijk ga jij er wel op in. Er rest mij dus niet veel anders dan het boek op mijn leeslijst te plaatsen.
Het ergste is dus dat de publieke literaire cultuur op dit ogenblik zo schandalig voorbij gaat aan wat boeken echt te vertellen hebben, maar dat zeggen we intussen wel al een tijdje. Annelies Verbeke gaat over deze tijd, maar op zich is dat geen verdienste, wel de wijze waarop. En ja, Nussbaum krijgt aandacht maar is het niet vooral om de (bekende) auteur te doen.
Hout kreeg dus een uitermate positieve pers, maar gebruikte men niet de verkeerde argumenten.
Hout is geen beschrijvend boek of droge aanklacht tegen machtsmisbruik en hypocrisie in de kerk maar vooral een interne monoloog. Jeroen Brouwers beheerst dit meesterlijk, misschien spelen de herinneringen en de tijd me parten maar meer dan in Bittere Bloemen of Geheime Kamers vond ik hier de auteur terug die me tijdens mijn studententijd zoveel zomers leesgenot - het was uiteraard niet altijd zomer maar mooie herinneringen baden vaak in zomers licht - bezorgde tijdens het lezen van de reeks Zonsopgangen boven Zee, Het verzonkene, Bezonken rood en natuurlijk De Zondvloed. Zelfs zijn brieven in Kroniek van een Karakter kon ik smaken. En ja, we zijn het onze Nederlandse letteren verschuldigt zijn woning in Zutendaal te bewaren of alleszins zorg te dragen voor zijn overlevering. Let wel ik ben geen idolate fan van Jeroen Brouwers, te veel andere levende en intussen dode schrijvers hebben me op hun manier kunnen meeslepen en hebben me "met hun geschrijf" een ervaring geschonken die het technische lezen en de loutere ontspanning overstijgt. Nathalie Jacobs
VerwijderenNB : ik kocht het boek dus als je wil, B'ART Haers, leen ik het je graag uit.
Meer ontspanning dan zelfontplooing, niks meer aan toe te voegen.
BeantwoordenVerwijderen