Geschiedenisonderwijs: cui prodest?
Reflectie
Geschiedenis bestuderen
& adstrueren
cultuur begrijpen of onderkennen.
Ik
hoorde dat er in het Vlaams parlement gesproken wordt over de eindtermen en ik
zag Roger Standaert, prof. em. aan de KU Leuven spreken over de eindtermen en
hoe die aan de ene kant een einddoel zijn en anderzijds een nastrevenswaardig
doel horen te zijn. Intussen woedt in het licht van de oorlogsvluchtelingen uit
Syrië en Irak en de vragen over een al dan niet dreigende islamisering van
Europa een heetgebakerd debat over onze cultuur.
Zowel
Links als Rechts vergissen zich als het over onze cultuur buigen en er het
belang van willen weergeven, al vergissen ze zich zeer selectief, want links
vergeet graag dat de leuze van de Franse Revolutie of de revolutie van 1870 in
Frankrijk niet eenduidig waren, terwijl rechts denkt dat de belangrijkste
prioriteit - wat zou een prioriteit anders zijn - dat men de toestand bevriezen
zou, ook op het vlak van cultuur in brede zin. Dat is nu net nog minder
mogelijk dan het handhaven van het klimaat over zeer lange periodes, omdat het
klimaat altijd naar evenwichten streeft, maar er nooit toe komt, door
accidenten zoals aardbevingen en inslagen van hemelrotsen en gewoon omwille van
de dynamica van luchtstromen zelf. Culturen evolueren anders, waarbij endogene
en exogene factoren hun rol hebben, maar de uitkomsten niet altijd vooraf te
bepalen vallen.
Geschiedenis
geeft het relaas van een wedervaren waarin we naar een zekere regelmaat kunnen
zoeken. Dat wil zeggen dat we niet alleen
naar microgeschiedenis zoeken, maar naar evoluties over langere termijn, zoals
demografische evoluties, naar levensverwachting, voor zover de bronnen dat
toelaten en naar migratiestromen. Ook het klimaat vormt zo een evolutie die
zich op langere termijn laat aflezen en gebeurtenissen als misoogsten of juist
nieuwe teelten kunnen verklaren. Deze evoluties over lange termijn beinvloeden ook het leven van mensen in hun
dagelijkse doen en laten, zullen ertoe bijdragen dat gewoonten faliekant
uitpakken of net tijdig gewijzigd worden, kortom of er al dan niet adequate
oplossingen gevonden worden.
Een
pak mensen die over het verleden spreken, zien het ongeluk, de ziekte, de niet
opgeloste problemen of de foute machtsverhoudingen in een vroege(re) samenleving.
Men verklaart dan de Franse Revolutie uit de onvrede van het volk, van het arme
volk met de bestaande fiscale voorrechten voor de aristocratie, maar hoe die
adel er dan zou uitzien, hoe zij met hun macht omgaan en of zij alleen maar
leven op het zweet van de arme slaven en lijfeigenen. Er is al voldoende lang
ampel materiaal dat het beeld van het Ancien Régime in Frankrijk veel meer
accuraat beschrijft, opdat men daar nog bij stil zou hoeven te staan. En
precies, dan spreekt men alleen over het ancien régime in Frankrijk, want hoe
het in de Zuidelijke Nederlanden, de Verenigde Provinciën of de Duitse landen,
Pruisen en andere evolueerde, daar komt men nauwelijks of niet aan toe.
Groot-Brittannië, dat in de late 18de eeuw steeds meer het voortouw zal nemen,
kennen we slechts van enkele namen, nauwelijks houdt men zich bezig met de
maatschappelijke, politieke evoluties.
Hoe
vaak krijgen leerlingen nog te horen dat het ambachtswezen alleen maar een
verderfelijk systeem van uitbuiting zou zijn geweest, terwijl de geschiedenis
van organisatie van grotere industrie zoals de textiel in Vlaanderen of van
kleine neringen veel meer facetten laat zien zodat de conclusie gerechtvaardigd
is dat het ook niet a priori op uitbuiting gericht was. Aansluitend speelt mee
dat steden in de Middeleeuwen en Nieuwe Tijden vaak een eigen statuur en
statuut in het bestel wisten te verwerven, gebaseerd op autonomie en hoe dat
binnen de steden dan weer tot scherpe machtsconflicten kon leiden, zoals
Macchiavelli onder meer in de Discorsi heeft beschreven. In zijn reden over de
10 eerste boeken van Titus Livius toonde de auteur zich een opvallend scherp
observator van de geschiedenis en van de eigen tijd. Het valt dan ook te
betreuren dat men leraren geschiedenis niet de ruimte biedt leerlingen en
studenten met de ideeëngeschiedenis van andere tijden vertrouwd te maken.
Dat
komt, zeggen minder geduldige experten dan, omdat men met
geschiedenisonderricht beoogt dat die leerling met het behalen van het
einddiploma in staat is zinnige dingen te zeggen over de verschillende facetten
van tijd, zoals relatieve tijd of cyclische tijd. Over steden en rurale
samenlevingen gaat het en als we de eindtermen goed bekijken, dan zien we dat
zowat alles aangeraakt wordt waar leraren geschiedenis het over zouden moeten
hebben. Het klinkt ook bijna alles waardenvrij en toch, met die eindtermen kan
men weinig aanvatten, omdat men de indruk ontstaat dat men zoveel moet
behandelen en dan nog expliciet, dat een eigen benadering van de leraar m/v
erbij verdwijnt. Nu is geschiedenis bij uitstek een discipline die zich zowel
leent tot een verhalende benadering als tot een onderzoekende reeks van
oefeningen en men kan beter beide benaderingen zien als complementair eerder
danelkaar uitsluitend.
Geschiedenis
adstrueren blijft ook altijd een creatief proces, net omdat men niet zo exhaustief alles kan brengen en al
evenmin als een reeks lemmata die men juxtaposeert, c.q. er waren lutheranen,
wederdopers, calvinisten en Jansenisten, Stevenisten en nog wel wat andere
afwijkende meningen binnen en buiten de RKK, zonder dat de
ontwikkelingsgeschiedenis van het Lutheranisme maar ook de verdere evolutie aan
de orde komt. Men kan geen sluitende, universele en onwrikbare definitie geven
van het geloof en de geloofspraktijk noch van de maatschappelijke organisatie
van het Calvinisme, waarbij het ene bestel een meerderheidsreligie impliceert
of er het gevolg van is, terwijl de andere net een eerder verdoken bestaan in
de heuvels en bergen van het Centraal massief, maar ook in de Alsace-Lorraine
en ook rond La Rochelle overleefden, ondanks het intrekken van het edict van
Nantes. Maar in de 18de eeuw zouden de Jansenisten in het Franse politieke
leven een grotere invloed uitoefenen en hoewel men de opvattingen van de
Jansenisten - die op het punt van de genadeleer aansluiting vinden bij het
Calvinisme en ook conservatief mogen heten - eerder als antimodern opvat,
hebben de clubs en groepen binnen het Jansenisme en daarbuiten merkwaardig
genoeg het politieke aardig opgeschut en Louis XV tot initiatieven aangezet.
Anderzijds
zien we dat in de Noordelijke Nederlanden tijdens de 17de eeuw, met economische
hoogbloei, een grote immigratie uit de buurlanden, maar ook uit Zweden
bijvoorbeeld, zoveel evoluties kende waardoor de samenleving aardig veranderde.
Natuurlijk begon men ook het planten van kolonie en voerde men oorlog. Maar
even bepalend voor de maatschappelijke evolutie was de strijd tussen de
rekkelijke protestantse elites en het meer op de letter gerichte strikte
obediëntie die tot de terechtstelling van Oldenbarnevelt aanleiding gaf, tot
gedoe over de juiste interpretatie - de synode van Dordrecht in 1618 bepaalde
dat rekkelijke opvattingen over de genadeleer niet mochten uitgedragen worden,
dat wil zeggen dat men vasthield aan de nota van "sola fide", alleen
door de genade van God en niet door de (christelijke) werken kan men het
paradijs betreden. Daar kwamen dan nog een de aanhangers van Descartes en
vervolgens de collegianten, vaak maar niet automatisch aanhangers van Spinoza
doorheen fietsen. De productie van drukwerken groeide in de Nederlanden sterk
zodat ook in de 18de eeuw de ideeënstrijd maar dan met andere namen gevoerd
werd.
Uiteraard,
wat we hier te berde brengen zijn ook alweer ingedikte en gereduceerde
voorstellingen van zaken, maar het mag duidelijk zijn dat een leraar inderdaad
ruimte moet hebben, zoals de eindtermen ook stipuleren zelf de vorm te kiezen
waarin een aantal vragen over wat geschiedenis zou kunnen zijn en hoe men er
voldoende van aan de weet komen kan, aan de orde komen. Men kan bepaalde
teksten ter lezing aanbieden, maar men zal tegelijk begrijpen dat een
oppervlakkige lezing van de beroemde of beruchte "Acte/Plakkaat van Verlatinghe"
eerder de inzichten zal vertroebelen dan verlichten. Het probleem is dat men
dan eerst of bij het lezen een aantal eerdere fasen van de opstand, een aantal
aannames over het koningschap in de vingers moet hebben om de draagwijdte van
bepaalde sententies te vatten. Heel duidelijk was dit ook niet voor de
deelnemers aan de toenmalige Staten-Generaal, want heeft eerst nog eerst een
vorst gezocht, om vervolgens op grond van de Deductie van Vrancken die in 1588
door de Staten-Generaal werd uitgevaardigd en de organisatie van een nieuwe
staat sui generis diende te legitimeren.
Wat
we hier dus proberen uit te werken, of beter wat beter aan de hand van een paar
gebeurtenissen en bronnen aan te dragen valt, zal voor studenten in de tweede
of derde graad van het Secondair onderwijs wellicht niet zo boeiend lijken,
tenzij men er net in slaagt goed de aanloop tot de opstand te beschrijven
alsook de evolutie van het politieke denken en de endemische conflicten tussen
steden onderling maar ook tussen steden en de vorst in de Nederlanden. Het
verhaal zou dus evengoed in een kort bestek verteld kunnen worden of meer
uitgebreid behandeld, waar ook nevenintriges hun betekenis krijgen. Hetzelfde
kan gezegd worden van andere evoluties en fenomenen, waarbij het in wezen niet
uitmaakt of men vertrekt vanuit een microhistorisch gebeuren of van een
evolutie die meerdere eeuwen overspant en tegelijk in de uitwerking voortdurend
het leven van individuele mensen en groepen zal bepalen. De ontwikkeling van
publieke administraties vanaf de 11de eeuw of de humanisering van het recht
sinds Cluny en de uitbouw van een kerkelijke justitie komen in de eindtermen
niet expliciet aan bod. Toch kan men zo evoluties schetsen die mee hebben
bijgedragen tot onze waarden en normen.
Edoch,
we zouden schromelijk tekort schieten als we niet ook recentere
geschiedschrijving te berde zouden brengen. In het nakijken van de eindtermen
valt me op dat bijvoorbeeld de evolutie van de IJzeren Eeuw, de negentiende
eeuw toen de staalindustrie de samenleving geheel zou transformeren en van een
rurale maatschappij met steden zou omtoveren in een stedelijke samenleving met
groene ruimten, waar de landbouw nog even lijkt stand te houden. Het
kapitalisme als economisch systeem? Wel komt en
kwam het marxisme vaak uitgebreid aan bod, maar het denken van Adam
Smith, van John Stuart Mill en latere liberale denkers blijft doorgaans aangestipt.
Het
kolonialisme wil men dan wel uitgebreid behandelen, maar ik heb de indruk dat
in dat geval de beschuldigingen ten aanzien van de koloniale machten
belangrijker zijn dan het verwerven van inzichten over het waarom van de
koloniale ondernemingen. In Vlaanderen zal men in het onderwijs weinig of iets
(meer) vernemen over de Boerenoorlogen, die een etappe vormden voor de Britten bij
het opzet het Afrikaanse continent van Zuid tot Noord, van de Kaap tot Caïro te
beheersen. De verwerving van wat later de Congo is genoemd vormde daar een
cruciaal onderdeel van, maar de conferentie van Berlijn moet dan te berde
gebracht worden, met alle geopolitieke lagen en listen waarmee men elkaar
beduvelde.
Overigens,
reeds Adam Smith vond dat het Verenigd Koninkrijk heel wat economische boni
misliep door koloniale exploitatie te verkiezen boven onafhankelijkheid van die
nieuwe gebieden, maar sinds 1814 waren de Britten heer en meester over de
Oceanen en dat wilden ze geweten hebben. De opstand in India in 1857, begonnen
door de Sepoy, de Indische soldaten in dienst van de Britse regering zou het
bestuur over het Indische subcontinent uitbreiden, al bleef de impliciete
acceptatie van lokale vorsten behouden. Overigens, als we naar de Britse
koloniale organisatie kijken, dan merkt men grote verschillen in aanpak, al
naar gelang men er meer eigen volk kon onderbrengen, zoals in Canada of
Australië dan wel meer op lokale bestuurlijke tradities kon steunen.
Wat
dan met de geschiedenis van de 20ste eeuw. Men kan noch mag het zo voorstellen
alsof de geschiedenis van de 20ste eeuw slechts voor een lezing vatbaar zou
zijn. Er is sprake van veranderingen, van revoluties en van vooruitgang, maar
of men dat zomaar in een paar lessen kan uitleggen. De periode 1870 - 1914
blijft cruciaal voor het begrijpen van de organisatie van de natiestaten in
Europa, ook voor de kolonisatie en koloniale oorlogen, waarbij men aan de ene
kant dezer dagen gemakkelijk de stem van de tijdgenoten over het hoofd ziet of
hen onbewust nabrauwen zal. Men kan moeilijker een grotere tegenstelling
vaststellen in de visie op WO I dan die van respectievelijk Sofie de
Schaepdrijver en die van Christopher Clark, vooral dus wat de politiek van
Frankrijk ten bate van Servië is geweest en hoe Duitsland daar tot het laatste
toe terughoudend heeft geageerd en gereageerd. De Schaepdrijver houdt vast aan
de lezing dat Duitsland al vroeg aanstuurde op oorlog - onder meer met het
gekende voorbeeld betreffende de bouw van een fonkelnieuwe oorlogsvloot, maar
de Britten deden niet onder - terwijl zij de politiek van Frankrijk ten aanzien
van Habsburg en dat met de omweg via Servië onbesproken laat. Daarbij geeft ze
- net als vele anderen - de indruk dat ze zonder meer instemt met de idee dat
Habsburg, de Dubbelmonarchie uitgewoond was en op instorten zou hebben gestaan.
Daar valt veel voor te zeggen, maar evengoed veel tegenin te brengen. Toch
blijft vooral De Schaepdrijver - in documentaires over WO I - beweren dat de
oorlog door Duitsland is aangestookt en dat de oorlog vooral in het Westen is
uitgevochten. Die oorlog vond plaats aan vele fronten en laat een complex
gebeuren zien. Waarom zou men dat niet centraal stellen? Staat het begrip
"Alleinschuld" in de Eindtermen?
Men
zou kunnen zeggen dat men de naoorlogse geschiedenis, na 1945, waarin op het
oog weinig gebeurde niet zo heel veel aandacht zou moeten geven, maar het lijkt
me een vergissing. De woordvoerders bij
het voeden van de kritiek aan het adres van Europa, alsook de beate aanhangers
zouden er goed aan doen het verhaal wat meer correct te brengen, waarbij de
vele over- en afwegingen hun gewicht krijgen, zonder dat men een werkelijke
consensus kan of mag veronderstellen over
hoe het nu verder moet. Het probleem vormt de verwarring die blijft hangen rond
de strategie van de Founding Fathers. Zij kozen voor economische verweving van
de Kolen- en staatindustrie van Duitsland en Frankrijk omdat men in 1950 niet
kon accepteren dat er sprake zou zijn van een politieke unie om begrijpelijke
redenen. Ook de Benelux was een poging oude demonen te temmen en ging over
financiële en economische samenwerking, want oude demonen doken ook wel eens
op.
Maar die dient men ook te benoemen, want men
kan niet, zoals Sophie De Schaepdrijver dat altijd weer presteert, blind
blijven voor de interne ontwikkelingen in Frankrijk voor 1914, want ook daar
tierde een vehement nationalisme, wel in naam van de revolutie, maar ook gericht
op oude dromen, zoals Habsburg van de troon krijgen. Er valt in het debat
weinig te horen over reacties in Frankrijk na het desaster van Sedan, waar le
Petit Napoleon met zijn leger gevangen werd genomen en de andere gevolgen. Men
verneemt weinig over de reacties op de Commune en hoe Frankrijk in 1889
probeerde de ellende te vergeten en vervolgens in de affaire Dreyfus terecht is
gekomen, waar het nationalisme opnieuw werd gevoed. De strijd tegen Duitsland
kon men niet direct winnen, maar tegen Habsburg kon men wel stoken.
Ook de
vrede van Versailles vormt zo een heikel punt, dat de directe spiegel vormt van
het probleem dat we net belicht hebben: Frankrijk wilde wraak, niet alleen voor
1914 maar zeer zeker ook voor 1870 en wilde de
concurrent sinds eeuwen, de buur van altijd definitief buiten strijd stellen.
Dit komt zeer zelden aan bod, wijl men de Franse vergelding die men aan de
tafels in Versailles, Saint-Germain, Trianon... op tafel legde als gelegitimeerde
eisen presenteert. Maar waarover gingen die verdragen? Juist, niet enkel
Duitsland, maar ook Oostenrijk en Turkije dienden aan banden gelegd.
Onderwijs
zaagt de geschiedenis soms zo door dat het niets aantrekkelijks meer heeft, dat
weten we allemaal, ook al omdat men graag hapklare brokken voorschotelt, die
dan moeten gelden als de geschiedenis. Waarom heeft men de aanpak die men een
halve eeuw voorstond - en die soms wat doorschoot - nu helemaal van peper, zout
en andere kruiden ontdaan. De kennis die men in zo een lessen moet meedragen is
niet enkel een bepaalde lezing van de feiten als het over het koloniale
verleden gaat, maar wel dat geschiedenis niet gebukt hoeft te gaan onder het
"Vae victis", want we kunnen precies wel een en ander weten als we
verslagen van de "winnaars" lezen of bekijken. Bovendien weet men hoe
bijvoorbeeld Tacitus in zijn verhaal "de origine et situ Germanorum",
waarbij verhaal staat voor het etnografische onderzoek en het betoog aan het
adres van de Romeinen zich ernstig te bezinnen, onder meer naar aanleiding van
de opstand van de Bataven.
Uiteraard
geeft zo een referaat te denken, zeker voor historici, maar ik denk dat er niet
zo heel veel zijn die zich nu nog met de context van zo een boek inlaten. Jonge
studenten Latijn in het middelbaar komen nog zelden ver genoeg met
woordenschat, grammatica en syntaxis om zo een geschrift aandachtig te kunnen
lezen. Maar het geldt ook voor bronnen in andere talen en vooral geldt het voor
inspanningen van historici om in een verleden een levendig heden op te duikelen,
waarmee lezers, jongere en oudere iets kunnen aanvangen.
Het
heeft ook wel een nut, wanneer geschiedenis goed aangebracht wordt, met zin
voor complexiteit, met inzicht in de perspectiefverschuivingen en hoe men in
dat andere heden bepaalde waarden hanteert, want soms gaat het om
instrumentaliseren van wat goed is. Nadenken over macht in de samenleving en
hoe mensen met elkaar omgaan kan men ook op andere manieren, maar de concrete
verhalen uit andere tijden kunnen heel goed helpen te begrijpen dat we niet
moeten wanhopen als de feitelijke toedracht van een gekende mythe anders blijkt
na grondig onderzoek. Europa vecht al sinds 1453 tegen de Turken en soms waren
de Ottomanen aan de winnende hand, soms Europese vorsten en legers. Over de
belegeringen van Wenen, de toestanden op de Balkan werd noch wordt overdreven
veel aandacht besteed. Matthias Storme heeft in een beknopt essay laten zien
hoe in de moslimwereld de publieke administratie ondergeschikt is aan een
hemels mandaat, maar nooit de overhand mag krijgen. Francis Fukuyama liet zien
dat in meerdere islamitische politieke regimes in het verleden de publieke
administratie en militaire functies in handen lagen van vreemden, waarbij alles
werd gedaan opdat de staatsmacht niet gealliëneerd zou worden en in handen van
families gepatrimonialiseerd.
De
leraar voor de klas heeft inderdaad een hele scala van mogelijkheden om
historische kennis en historisch denken onder de aandacht te brengen. De
klassieke vraag "Cui prodest", moet men niet uit de weg gaan, maar
als blijkt dat de machthebber iets doet dat tegen zijn belang ingaat, maar het
land ten goede komt, als helden vallen aan de verkeerde kant, zoals in de
Romeinse verhalenschat maar ook bij de Grieken het geval was, kan men nadenken
over wat trouw, loyauteit en verraad dan betekenen. Men kan ook denken aan het
beroemde conflict tussen de Franse koning Louis XV en Louis-François
Bourbon-Conti, een van de grote aristocraten die nog vrij onafhankelijk kon
ageren ten opzichte van de machthebbers. Hij ging voor in de strijd tegen de
hervormingen, vooral fiscale, die kanselier Maupeou en Anne Robert Jacques
Turgot en door de parlementen werd geleverd. Men moet zich goed bedenken dat
dit conflict zich voordeed vijftien jaar voor de Franse Revolutie en dat die
mijnheer Turgot in het denken over tax shifts en zo wel een en ander te melden
had.
Ik
ben dan ook de mening toegedaan dat men geschiedenis in het onderwijs zo moet
adstrueren dat studenten niet de indruk krijgen dat ze afgeronde, definitieve
resultaten voorgeschoteld krijgen, maar dat ze opgenomen worden in een
denkproces, hoe efemeer dat bij jonge leerlingen nog is. Men heeft
feitenkennis, data, persoonsnamen van node en evenzeer inzicht in processen die
een hele era kan overspannen, zoals de ontwikkelingen van het recht, van
eigendomstitels en hoe men de hand houdt aan de openbare orde. Maar
geschiedenis begint niet bij de vaststelling dat de inquisitie een aanfluiting
was van het recht zoals wij dat zien, wel bij de vaststelling dat het recht,
ons bestel van de rechtsstaat, maar vorm krijgen kon via de onvrede over
bestaande praktijken en dat de inquisitie er daarom een plaats in heeft als een
enigszins falende vorm van rationele argumentatie van de waarheidsvinding. Het
faalde, maar dat is des mensen. Het bracht nieuwe debatten op gang en heeft
daarmee een belangrijke plaats in ons denken over het recht en de handhaving
van de wet, de wetten en van de beperkingen ervan, de beperkingen die de
overheid soms zou kunnen overwegen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten