Kunst Secondair Onderwijs blijkt top
Dezer
Dagen
Ondermaats presteren DKO
succes Kunst secondair onderwijs
1970
moet het geweest zijn en ik mocht naar de academie om notenleer te leren en
echt goed is het niet gegaan, omdat ik wellicht net niet genoeg een muzikaal
gehoor had. Maar ik heb er geen trauma's aan overgehouden. Ook naar de
tekenklas ging ik, want dat vond ik boeiend, maar daar was de pedagogische
omkadering niet optimaal. Toch mocht kennis maken met klei, met waterverf en
met het naschilderen van vazen en nu, zoveel jaar denk ik daar toch ook met
genoegen aan terug. Het Deeltijds kunstonderwijs bood ons kansen om gedurende
enige tijd nuttig bezig te zijn en voor anderen om behoorlijk goede amateurs te
worden, voor enkelen om een professionele loopbaan op te bouwen. Bij Rudy
Pauwels, de schrijver Claude van den Berghe leerde ik een beetje beter spreken
en bij mevrouw Vanzandycke de beginselen van het pianospel. Ook op voetbal en
in de zwemclub bracht ik wat uren door. Een bezig baasje?
Gezegd
mag worden dat het overigens niet zo was dat op de academie in Waarschoot
alleen de kinderen van de notabelen zaten, want het was het diverse publiek van
de school, de dorpsschool die we daar terug vonden en het was gemengd, al
speelde dat niet onmiddellijk een grote rol.
Maar
toen kon de academie van Eeklo, waarvan Waarschoot een afdeling was, regelmatig
leerlingen zien verder gaan in de kunsten en na examen aangenomen worden op het
conservatorium van Gent, Brussel of Antwerpen, om het Lemmens-Instituut niet te
vergeten. Ook namen er regelmatig leerlingen deel aan de muziekwedstrijd Pro
Civitate, ingericht door het Gemeentekrediet. In onze huiskring werd muziek
gespeeld en mijn zus ging naar Brussel op conservatorium, maar ze speelde ook
samen met haar broers, de ene cello, de andere viool en met vrienden, die zo
een hele sfeer met zich brachten. Een paar keer kwam de leraar kamermuziek aan
huis, werden er naderhand pannenkoeken gegeten en gepraat.
Mocht
u denken, wat zijn wij met die nostalgie, dan denk ik dat er niet zozeer sprake
is van nostalgie wel van een zekere ontstemdheid dat men van het DKO vooral
bezigheidstherapie heeft gemaakt, want men wilde ook daar niet dat leerlingen
op hun tekorten gewezen werden. Een beetje kunnen vedelen of tokkelen, dat
moest en moet voldoende zijn. Het gevolg is dat wie echt wil slagen in het
conservatorium naar het Kunst secondair onderwijs gaat, waar de algemene
vorming wel een plaats heeft, maar ook muziek wordt onderwezen, maar ook kan
men er voor dans terecht en voor woord.
Lang
heeft men het zo voorgesteld dat KSO iets was voor mensen die verloren lopen in
het ASO en niet goed voor TSO of BSO, maar zoals het sportonderwijs erin slaagt
jongeren een parcours te laten afleggen waarin ze tot hoogtepunten van hun
kunnen komen, wat dus discipline vergt, komt ook het KSO daar vrij ver in. Maar
welke eindtermen zal men voor het KSO aanleggen? Temeer omdat men de lat in het
DKO lager is gaan leggen, ontstaat er een grotere druk op die onderwijsvorm waar
jongeren goed en veel kunnen studeren, als ze er voldoende inzet voor hebben.
Bedenken
we ook dat waar vroeger jonge leerlingen op zeer jeugdige leeftijd naar het
conservatorium konden, zoals Rudolf Werthen, de violist, dan begrijpt men dat
het optillen van het conservatorium naar hoger beroepsonderwijs mee tot gevolg
had dat er een leemte ontstond. het feit dat de Vlaamse laureaten van de KEW
wel begonnen aan de academie, maar vaak vooral via privaat onderwijs hun niveau
bereikten, moet men toch de vraag stellen of men van het DKO niet meer mag
vragen. Begrijpt men dit als een aanval op de leraren m/v, dan leest men het
fout, want de oorzaak ligt bij de beleidmakers ter zake en dat zijn in de
eerste plaats niet de ministers. Maar mensen als Patrick Dewael, Luc Van den
Bossche en Bert Anciaux zijn meegegaan in een democratiseringsdiscours, maar
ook heeft men betreurt dat zoveel mensen het DKO gingen volgen. De socialist
Luc Van den Bossche heeft dat expliciet gezegd, Steve Stevaert en Patrick
Dewael vonden dat ouders te veel dienden rond te rijden om hun bloedjes naar de
academie en de sportclub te brengen. Dat die ouders zelf vonden en vinden dat
hun kinderen best een passende tijdbesteding hebben en inderdaad, als het
enigszins gaat een hobby, een diletto dat hen kan begeesteren ontging deze
humanisten ten enen male.
Men
zal niet zo gauw leerlingen vinden die zonder inspanningen door het DKO
banjeren, wel zal men merken dat sommige leerlingen zich algauw niet voldoende
aangesproken weten, wegens een gebrek aan werkelijke uitdagingen. Want het
vergt wel wat om zeker wanneer men secondair onderwijs volgt ook nog eens paar
uur per dag met viool bezig te zijn.
En
toch, in de discussie over het onderwijs en wat menen moeten kunnen om in 2030
hun leven in de samenleving succesvol te doorstaan, schuilt net iets te weinig
idealisme en al helemaal geen vertrouwen. Juist het kunstonderwijs laat zien
dat goed onderwijs op meerdere niveaus functioneert, c.q. dat je als persoon
niet enkel kennis aangedragen krijgt, maar ook dat je zelf met die kennis aan
de slag gaat, want je kan gaan improviseren en proberen zelf iets te scheppen,
al is het alleen voor het eigen genoegen. In het beroeps- en technisch
onderwijs merkt men dan weer dat leerlingen, als het goed is, op zeker ogenblik
zelf wel eens iets kunnen vinden dat hen niet geleerd was en nog goed blijkt te
werken ook. Het onderwijsbeleid mag daarom niet te sturend werken, al moet ze
wel kunnen aangeven dat mensen eerlijke kansen krijgen. Nu wil men vanuit het
Vlaams Parlement er zich van verzekeren dat leerlingen van 12 jaar of 18, 19
jaar niet teveel negatieve ervaringen hebben opgelopen. Dat het ook aan die
leerlingen liggen kan, komt niet bij iedereen zo onmiddellijk op, want het
onderwijs moet topkwaliteit hebben. In Bulles Bleues laat Maurce Maeterlinck
begrijpen dat hij op het Gentse Jezuïetencollege Sint-Barbara wellicht meer
geleerd heeft dan hij toen kon bevroeden tijdens de martelgang die het
collegeleven zou zijn. Mensen die menen dat je zomaar kan zeggen wat je
feitelijk geleerd hebben, lijden, valt te vrezen aan geheugenverlies. Tegelijk
is die kennis, aan het einde van leerplichtonderwijs voor een persoon slechts
een basis, een begin voor iets nieuws.
Zou
dan ook niet de klemtoon moeten liggen op de oude humanioragedachte dat jonge
mensen na hun middelbaar onderwijs de drive hebben om een eigen leven te gaan
opbouwen, maar als men dat wil programmeren, dan zal men wellicht veel mensen
op een dwaalspoor brengen, omdat het geijkte pad voor een goed leven niet van
bovenaf kan opgelegd worden. Dus, in plaats van te zeggen dat leerlingen in
2030 moeten weten hoe ze de snaartheorie of de idee van meerdere universa die
naast elkaar zouden kunnen bestaan, kunnen begrijpen, ware het wenselijk dat ze
met hun kennis van wiskunde en fysica, maar ook van letteren en wijsbegeerte
zelf in het publieke debat stilaan hun eigen bijdrage kunnen leveren en in hun
persoonlijke leven er het beste van kunnen maken.
Vergeten
we niet dat mocht de technologische vernieuwingen zich doorzetten zoals dat nu
bezig is, de menselijke inbreng in productieprocessen steeds beperkter zal
worden en dat helaas meer mensen buiten die klassieke werkgebieden hun
activiteiten zullen moeten vinden, want voor de klassieke jobs, zeker voor
mensen in de productie-industrie, maar ook in de administratie van banken,
verzekeringen en de overheid vervangen zullen worden door robots en alogritmes
zullen zij minder kansen. Maar de balans kan ook anders
uitpakken omdat op andere momenten in het leven van producten mensen toch weer
nodig zullen zijn. Wel kan men moeilijk beweren nu al te weten hoe de
arbeidsmarkt er in 2030-2035 eruit zal zien.
Wat
we zullen beleven, ervaren als mensen in het leven als zodanig valt al even
moeilijk te voorspellen. Men zal dus meer moeten kijken, denk ik naar een meer
algemeen kader, waarbij men wel talenten laat ontplooien, door kinderen de tijd
en de ruimte te geven en intussen wel het noodzakelijke lezen en schrijven bij
te brengen maar ook rekenen en ja, denken. Hoeveel informatica? Om problemen te
leren zien, kan dat heel nuttig zijn, maar men meent vandaag graag dat men er
twintig, dertig jaar geleden niet bezig was. Programmeren in Basic was dan wel
basic, het vormde wel een opening naar een andere manier van denken.
Het
Kunst secondair onderwijs laat zien wat momenten betekenen waarbij leerlingen
direct met de docent m/v geconfronteerd worden en waar ze een band mee
opbouwen; dat kan ook in andere onderwijsvormen als men er de leraren de ruimte
toe geeft. "Kom eens naar mijn kamer"? Waarom zou dat niet mogen
kunnen, zodat een leraar of lerares een gesprek kan hebben, ook als er geen bijzondere
problemen zijn met de leerling in kwestie? Maar er gaat zoveel tijd op aan
moeilijke leerlingen dat er voor zo een gesprekken geen ruimte meer is. En ja,
zo een gesprekken vormen ook een leerproces, want het is open, het doel is niet
duidelijk, maar je kan leren gedachten te vormen over kwesties zoals de eigen
verwachtingen en dromen. Waarom zou dat niet vormend zijn?
Het
onderwijsdebat en vooral het debat over de eindtermen zit nu eenmaal gevangen
in een logica, die men niet meer in vraag stelt. Van academisch geschoolde
mensen die onderwijsmensen zijn zou men mogen verwachten dat ze in staat hun
eigen inzichten ook eens te toetsen om te zien of ze wel bereiken blijken wat
ze voor ogen hebben staan. Kortom, men moet af van de logica dat de hogere
overheid alle touwtjes in handen heeft, ook als men die noch vanuit de
faculteit pedagogie noch vanuit de administratie kan hanteren. Waarom besteden
leraren geschiedenis naar verhouding weinig aandacht aan bijvoorbeeld het
denken van Simon Stevin, waaraan men een prachtig beeld van het Holland van de
vroege 17de eeuw kan ophangen of Ludwig van Beethoven begrijpen niet kan zonder
een uitgebreide kennis van de muziekpraktijk in de tweede helft van de 18de
eeuw en hoe daarbij zowel de Verlichting komt kijken als nieuwe
maatschappelijke verhoudingen, omdat de burgerij zich ontvoogde van de ondergeschikte
rol in de samenleving en vaak de oude aristocratie blijkt te verdringen. Moet
men dit nu weten? Er zijn ook andere valabele mogelijkheden denkbaar en als het
resultaat is dat een leerling een begin van een historische sensatie kan
bereiken is dat mooi meegenomen, als er een begin van begrijpen is, dan heeft
men zijn taak volbracht. De leerlingen zullen er niets mee doen of net veel,
maar dat heeft niemand in handen.
Daarom
denk ik dat pleiten voor STEM inderdaad van belang is. Maar hier zou men
inderdaad van het hernemen van inzichten doorheen de opleiding een groter
gewicht kunnen meegeven, om zo net meer over een onderworp te leren. Bovendien,
wie over de tabel van Mendeljev spreekt kan het ook hebben over hoe bepaalde
stoffen gevonden zijn, zoals Polonium... Aan de ene kant het abstracta van de
wiskunde, aan de andere kant het grote verhaal van de wetenschappen. Nog eens
gaan kijken bij een Marcel Minnaert, de schrijver van enkele boeken
"Wetenschap in het vrije veld" kan helpen.
Wat
mensen aan kennis, vaardigheden, ontwikkeling nodig hebben? Of zou de vraag
niet kunnen luiden: hoever kunnen we gaan in het aanbieden van beschikbare
kennis, in overeenstemming met wat kinderen en jongeren kunnen behappen?
Slaagkansen zijn belangrijk, maar ook de ontdekking van wereld- en mensbeelden,
van de relatie tussen schoonheid en ethiek en er ligt veel meer nog in de
bibliotheken, maar als men er geen
toegang meer toe vindt bij gebrek aan parate kennis en interesse, dan zal die
kennis verdwijnen. Moet men weten dat mevrouw Emilie de Chatelêt een
theoretische basis vond voor wat Einstein later zou formuleren als E=mc²? Om STEM bij jongedames aan de orde te
brengen, misschien wel. Wie kiest voor KSO kan verder met de ervaring van het
intense studeren en de ervaring dat men door hard te oefenen vooruitgang maken
kan.
Mocht
men deze benadering opvatten als een strijd tegen moderniteit, dan vergist men
zich, wel denk ik dat het een strijd blijft tegen een administratie die gelooft
dat men organisatie als onderwijs verstrekken op grote schaal kan organiseren
tot in de fijnste haarvaatjes, zoals de klas, zeker een klas in het KSO. Laat
men het onderwijsgebeuren niet teveel regeren door concepten, noties,
overtuigingen die niets met het onderwijsgebeuren zelf te maken: 1°) de juridisering
van het onderwijs veronderstelt dat men een wettelijk kader kan bepalen van wat
men kennen moet en verder mag een leraar niet gaan; 2°) de inhoudelijke sturing
van het onderwijs brengt met zich mee dat een leraar m/v er niet mag voor
kiezen in bijzondere omstandigheden te refereren aan inzichten die niet mainstream
zijn, zoals bijvoorbeeld een uitgebreide analyse van "het handwerk van de
vrijheid" in de lessen godsdienst/vrijzinnige moraal en 3°) de gedachte
dat jongeren alleen via het kennen van feiten of theorieën tot de juiste
inzichten zouden komen.
Om
met dat laatste te beginnen, in acht genomen dat middelbaar onderwijs toen nog
elitair - al was de democratisering van onder op al aan de gang - was, kan men
de buitenbeentjes niet tellen, net omdat Brel, Jacques dus, Alfons de Ridder,
aka Willem Elschott en Thomas Mann hun college of gymnasium niet succesvol
afgerond hebben, waren zij wel producten van dat onderwijs. Bovendien weet men
dat in die dagen leraren wel degelijk ook een programma af te ronden hadden, maar
zowel in het officieel onderwijs als in het katholiek onderwijs waren er
leraren die meer deden, al zal de student toen het niet onmiddellijk zo gezien
hebben, dan alleen verplichte leerstof overbrengen. Nog eens, toen was een
loopbaan van zes jaar college, van de zesde klasse tot de eerste, de rethorica
een hobbelparcours, waarbij velen geroepen waren en weinigen uitverkozen, door
eigen prestaties. In het KSO zien we ook dat die eigen inbreng en inzet van de
leerling een conditio sine qua non is, terwijl helaas, men dat in het BSO wel
eens dreigt te vergeten, het attest is belangrijker dan de inzet.
De
inhoudelijke sturing van bovenaf was in het onderwijs voor leraren altijd wel
een moeilijk punt, Niet iedereen zal als in "Dead Poets society" de
tekstboeken die de school gebruikt, voor poëtica dus de inleiding eruit laten
scheuren, maar het valt toch op dat uitgeverijen, schoolnetten en administratie
ervan houden onbruikbare handboeken aan te bieden, zeker als het over
geschiedenis of literatuur gaat. Al kan dan weer gezegd dat men bij de reeks
Zuid en Noord van pater Evarist Bauwens s.j. liet niet enkel de leraar vrij
iets aan te vangen met de uitgelezen teksten, maar ook de leerling was niet
gebonden door een dwingende interpretatie.
Daarom
is het schier onmogelijk voor de rechtbank een diploma alsnog af te dwingen,
waartoe de politiek de deur heeft geopend. Dat veronderstelt dat er een
afdwingbare canon zou bestaan die een leerling na zes jaar secundair moet
kennen. In Frankrijk houdt men die fictie op met een landelijk eindexamen,
"le bac", maar die is in verschillende kennisdomeinen opgesplitst en
toch, die faalt, kan geen beroep aantekenen en in beginsel wordt niet met de
jury gecorrespondeerd, wat verstandig moet heten. Ik denk dat het geen goed
systeem is, typisch voor de napoleontische, jacobijnse benadering van
administreren, maar ook voor de
interactie tussen studenten en docenten werkt het verre van goed. Films als
"entre les murs" over het gebeuren in een klas, laat zien dat als men
vergeet dat de bac de essentie is, het resultaat merkbaar beter wordt. In
Vlaanderen worden nagenoeg geen films gemaakt die rond of in een school hun
beslag krijgen. Waarom? Als het al aan bod komt, blijkt het schoolleven
problematisch en spelbederver. Een film naar het model van Dead Poet Society,
met gedichten als "Dien avond en die rose" of "Het
Huwelijk", maar bijvoorbeeld ook recenter werk, van Maud Vanhauwaert -
neen, de keuze is noch toevallig noch gratuit - waarom zou dat niet kunnen?
Omdat men meent dat onderwijs volgens goede regels moet verlopen, dus, denk ik,
volgens puur bureaucratische concepten in plaats van het resultaat van
interactie tussen leraren v/m, leerlingen en de samenleving. Maar de
samenleving mag niet alles bepalen wat goed is voor leerlingen, noch de waan
van de dag. Beethoven's sonate appassionata of Liszt 's La Campanella, instuderen en
vertolken, dames en heren, is niet afhankelijk van wat er in de Amazone of op
Antartica gebeurt, maar dat geldt ook voor de studie van de geschiedenis van
latere Middeleeuwen of de politiek van Maupeou in naam van Louis XV.
Slot
Ik
denk dat men het onderwijs aan zijn eigen geplogenheden kan overlaten en aan de
inzet van het corps van leraren van beiderlei kunne. De hervormingsdrift komt
op bij mensen die van hun schooltijd alleen negatieve ervaringen zouden
overhouden, wat nooit ernstig kan genomen worden. Zoals het Kunst secondair onderwijs
laat zien, kan men door een gedegen aanpak mensen op een hoger niveau brengen
in hun kunst, de beheersing van instrument. Maar dit geldt ook voor jongeren in
het Beroepssecondair onderwijs, maar laat het over aan de leraren - in team en
individueel - hoe dat gaat. En ja, als ze aan het einde thuis zijn in hun
ambacht, van de wereld iets hebben leren begrijpen dat hen in staat stelt op
eigen benen te staan, dan heeft onderwijs haar plicht vervuld, maxima cum
laude.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten