Recensenten poortwachters literaire patrimonium
Kleinbeeld
Bevlogen recensenten
Boeken en het gebrek aan debat
Hoe
spreekt men over boeken? Juist, met omzichtigheid als je ze naar waarde schat,
anders hoef je er niets mee aan te vangen. En toch, soms moet een boek echt aan
de orde gesteld worden, omdat het iets bijbrengt, dat men nergens vinden kan,
of net omdat men het een nieuwe stap in het eigen leren blijkt te zijn en aansluit
bij debatten die men probeert te doorgronden. Nu lees ik wel eens romans, maar
veel vaker verkeer ik bij filosofen, denkers, mensen die reflecteren. Niet dat
ik iets heb tegen de vindingrijkheid van de romancier, hoeft een roman niet per
se op waargebeurde feiten te berusten.
Men
leze het boek "Orfeo" van Richard Powers en gaat dan eens kijken wat
recensenten ervan maakten. Nou, in Vlaanderen viel dat vies tegen. Waarom kan
men een zoektocht naar wat er met de muziek gebeurde bij Philip Glass of Steve Reich,
want dat is een verhaal van het zoeken naar moderniteit, naar wat we nieuw
zouden kunnen, nieuw kunnen beginnen. De goede boekhandel biedt ons het
voordeel dergelijke boeken te vinden en er in stilte van te genieten. Ook mag
men die uitgeverijen danken die werk brengen dat tegen de haren instrijkt van
de gevestigde recensenten. Laat duidelijk zijn dat een boek niet beter wordt omdat
bladen en kranten er geen aandacht besteden, de kranten en bladen besteden lang
niet altijd aandacht aan de beste werken. Vooral zogenaamde non-fictie krijgt
lang niet altijd aandacht en historisch onderzoek bereikt nog zelden het brede
publiek. Zonder Patricia Carson tekort te willen doen, maar de publiciteit van
Knack voor "the fair face of Flanders" belet tegelijk dat mensen naar
nieuwe bevindingen over hetzelfde onderwerp aangereikt krijgen.
Wat
telkens weer opvalt dat een mens- en wereldbeeld dat men als het nec plus ultra
beschouwt, c.q. de machteloze mens die het eigen lot niet bemeesteren kan en er
niet in slaagt iets van het leven te maken, ondanks alles, de voorkeur krijgt
op meer humane wereldbeelden. Anderzijds overvalt men ons met boeken over het
goede leven, over hoe we gelukkig zouden kunnen worden, maar het geluk is niet
een elixir noch eenduidig en beweegt zich niet aan een eenparige versnelling
naarmate het leven vordert. Het geluk een stoel geven als het langs mocht
komen, betekent al dat we het niet altijd tijdig erkennen, herkennen.
Het
moet zijn dat het wereldbeeld van de wetenschap voor sommigen zo zalig makend
blijkt, dat ze menen de wetenschappelijke kennis te mogen reduceren tot wat
zeker zou zijn en bekend. Over de Chaostheorie, waar Ilya Prigogine veel
aandacht aan besteed heeft, spreekt men dezer dagen nog nauwelijks. Over
fractalen? Nooit meer van gehoord, toch? Dus ja, een mug in een stukje
barnsteen, wat zou men daarover nu kunnen vertellen. Hallo? Associaties maken
een verhaal vaak net iets levendiger dan het nauwkeurig omschrijven van een
proces. Men kan woorden een andere lading kan geven.
Waar
ik mee worstel, dezer dagen, blijft de vraag waarom men van boeken niets meer
lijkt te verwachten, behalve de bevestiging van de eigen inzichten. Toen ik
Camus begon te herlezen, tien, vijftien jaar na de eerste ontmoetingen, u weet
wel, La Peste, La Chute, L'étranger, kwam ik wel zover dat ik de zoekende toon
goed begreep, wat eerder niet het geval was gebleken. Ook al kiest Camus vaak
een autoritaire, alwetende verteller, toch blijkt dat hij vaak mogelijkheden
naast elkaar plaatst om te zien wat het betekent mens te zijn, soms zelfs een
goed mens.
Literaire
kritiek is verschrompeld tot een meningetje, waarbij men onbenoemd laat wat men
als recensent zelf denkt. In de afspraak kon men Alicja Gescinska horen vertellen over Paus
Johannes-Paulus II en dat bleek niet geheel geaccepteerd te worden, dat de man
voor hij paus werd een verdienstelijk en zelfs belangwekkend filosoof had
kunnen zijn. Wat van belang was? Een pas opgedoken - ? - bericht over een
innige vriendschap van de paus en een Amerikaans-Poolse filosofe. Wat een
ellende, maar vooral lekker smeuiig. Ook Franciscus zou niet ongevoelig zijn
voor de aandacht van verstandige dames, maar dat is dan ook een Jezuïet. Ook op
de radio had ik de indruk dat spreken over Leszek Kolakowski niet echt op
belangstelling kon rekenen, of Max Scheler, die een eigen, vergeten inbreng
heeft gehad. Te betreuren valt, denk ik, dat vooral journalisten nogal uitgaan
van vaste canons, Sartre verkiezen boven Camus bijvoorbeeld, waarmee ze de
wereld te lijf gaan, preterende open van
geest te wezen. Ook recensenten zouden van tijd tot tijd in de spiegel moeten
kijken, leren kijken zelfs.
Nu
kan eenieder mij voor de voeten werpen dat men hier, op deze blog, weinig vindt over Tom Lanoye of Herman Koch,
dat klopt, maar het zijn juiste de herauten van deze auteurs die me ervan
hebben weerhouden hun werk echt te verkennen. Bij het oeuvre van Harry Mulisch
is dat heel sprekend: ik las De Aanslag en vond het een mooie roman, maar ik
kon er niet echt mee uit de voeten. De roman "De ontdekking van de
hemel" heeft me nagenoeg onmiddellijk voor zich ingenomen. Ook de novelle
"De procedure" kon mij aanspreken, maar ik merkte dat men - een
aantal recensenten de (belachelijke) eruditie van de auteur te kijk mochten en
zouden zetten, terwijl ik maar weinig romans ken die een voor mij zo cruciale
tijd, de naoorlogse periode scherp in beeld bracht. Merkwaardig is dat we voor
nagenoeg elk tijdsgewricht al dan niet valabele etiketjes hebben bedacht, zoals
de klassieke oudheid, de duistere Middeleeuwen, de Nieuwe tijden, maar voor wat
er na 1945 gebeurde geen enkele term hebben gevonden dan precies, naoorlogs,
terwijl het toch wel de moeite zou lonen die periode zelf zo te belichten en te
zien of een aantal termen niet van toepassing kunnen zijn: gewapende vrede,
bipolaire politiek, dekolonisatie maar ook, voor Europa en de VS, Canada,
Australië zou men kunnen spreken van hoogtepunten van democratisering en
cultuur.
Recensenten,
heb k geleerd sinds ik van lezen ben gaan houden, hebben het recht zich niet te
hoeven verantwoorden, maar men mag die berichten over romans dan ook geen
literaire kritiek meer noemen. Soms blijken ze het besproken, onderzochte werk
nauwelijks gelezen te hebben. Gelukkig leerde ik al vroeg hoe de vork aan de
steel zat. De roman "De naam van de Roos" van Umberto Eco las ik net
voor de hype losbarstte en ik vond het als student in de knop, mediëvist in
hope een mooie introductie tot het middeleeuwse wereldbeeld, maar waar de
recensenten zich focussen op de thriller, die goed geschreven was, kon men er
ook een parabel in lezen van hoe wij met onze kennis omgaan, zowel de
boekenkennis als de ervaring via de media verworven als, de eigen, persoonlijke
ervaring. De roman, leerde ik toen, verplicht een mens tot een oordeel te
komen, maar ook dat het bezwaarlijk goed kan heten te vlug tot conclusies te
komen.
Ergerlijker
nog was de receptie van het historische onderzoek van Emmanuel Leroy Ladurie,
Montaillou, waarin hij antropologisch onderzoek verrichtte naar het leven in de
Midi-Pyrénées in de vroege veertiende eeuw. Verre van een thriller was het vooral
een minutieus uittekenen van de samenleving aan de hand van een procesdossier
over ketterij in de regio, een verrassend hardnekkig doorlevend afwijzen van
het katharendom, eerder dan van het katharisme. Ik vind nog altijd dat men zo
de werkzaamheden van de historicus, c.q. Emmanuel Leroy Ladurie tekort heeft
gedaan.
Waarom
zou ik zo opwinden over recensies? Omdat ook de recensent eerlijk moet wezen,
tegenover de auteur, tegenover het werk en minstens evenzeer tegenover de lezer
van de recensie en eventueel, liefst van het boek zelf. De mythe van de
recensent als de poortwachter die deuren opent? Wie de betere boekhandel
bezoekt weet dat het tegendeel het geval is. En ook openbare bibliotheken
hebben een taak, maar dat is een andere hoofdstuk. Wel moeten we vaststellen
dat media en het netwerk van openbare bibliotheken de dynamiek versterken
waarbij een beperkte aandacht aan het literaire landschap en het literaire en
publieke debat via essays en reflectie ertoe leidt dat slechts een beperkt
aantal auteurs en werken onder onze aandacht gebracht worden. Wat succesvol is,
blijkt gelukkig niet altijd door die kanalen bepaald, maar toch, voor het
publieke debat blijkt dat vaak irrelevant. Tomas Sedlacek? Iemand? Niemand?
Juist, de auteur die ooit met Vaclav Havel samenwerkte en onderzoek verrichtte
naar de betekenis van economisch handelen, naar de betekenis van economische
studies. Toch bestond een recensent het dat boek "Economie van goed en
kwaad" af te doen als slordig. Maar de uitgangspunten van Sedlacek kon de
recensent zo feestelijk negeren en het debat in de kiem smeren, of zou dit nu
een vorm van complotdenken wezen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten