Jiddische dialectiek
Dezer
Dagen
Altijd twee
mogelijkheden
Joodse dialectiek
in
memoriam Wim Brands
Een man verdween van het
scherm, uit ons leven, koos om redenen die we niet kunnen bevroeden voor een
uitstappen terwijl hij geëerd werd als een kundig vakman als het om boeken
ging. Wat er verder speelde, behoort hem en zijn magen, vrienden toe, maar dat
we zijn nagedachtenis het beste kunnen eren door met grote aandacht, zorg en
welwillendheid boeken en auteurs m/v tegemoet te treden, lijdt geen twijfel.
Afgelopen dagen las ik twee
boekjes, heel bijzondere werken en mocht ik ook een gesprek hebben met een
wijze man die leiding probeert te geven aan het intellectuele leven in
Vlaanderen en Nederland zonder dat dit goed tot ons doordringt. Intussen
vorderen de dingen des daags mij op, zoals een verhuis, familiezaken en af en
toe een divertimento.
Hilsenrath, Edgar Hilsenrath
beleefde de hel ergens in het Oosten, aan de rand van het voormalige Habsburgse
Rijk, waar hij door zijn grootvader was heen gestuurd met moeder en broer, om
aan de vervolgingen van de nazi's in Duitsland te ontkomen. De oorlog en de
Endlösung zouden ook daar huishouden. Voor ons blijft een terra incognita, een
wereld die we wel op de kaart kunnen tonen, maar niet zullen vinden. Hilsenrath
kwam er, zag er en kon het geledene nooit meer van zich afschudden. In het
schrijven, hoort men wel eens, vond hij soelaas. Ik durf er geen eed op te doen
of hij soelaas vond, wel dat hij geleidelijk in het verhalen anderen kon
vertellen wat het was, geheel aan zichzelf overgeleverd te zijn, maar net daar
toch iets van broederschap te vinden, met enkelen. Het leven deed hem geen
cadeaus, maar ons laat hij nu toe het onwezenlijke van andere tijden ten
diepste te ervaren. Neen, ook naar de renaissance kunnen we niet terug of naar
de wereld van Plinius de Oudere, maar toch, als men een authentieke roman kan
lezen, zoals 'De thuiskomst van Jossel Wassermann', dan kan men wel het
vibreren voelen van een andere tijd, van de komende moderniteit.
Wie denken kan: "er zijn
altijd twee mogelijkheden" en vervolgens: "elke mogelijkheid laat
weer andere mogelijkheden toe, binair dat wel, maar wie het veld van
mogelijkheden dan gaat onderzoeken, merkt dat de wereld onuitputtelijk aan
mogelijkheden blijkt. De jiddische cultuur verdwijnt uit Europa, omdat het ons
niet uitkomt. We denken liever: "het is a, omdat b ons niet voldoet, omdat
b niet juist, onwaar is en dus geen mogelijkheid het onderzoeken waard",
verliest een wereld aan mogelijkheden. Heeft de waarheid dan geen rechten?
Alleen vanuit de zekerheid van het (heilige) weten kan men de waarheid met
absolute zekerheid vaststellen, maar in de verhalen van Jossel Wassermann,
zoals hij die liet optekenen door twee secretaresses, met de bedoeling dat een,
de Thoraschrijver in Pohodna het zou uitschrijven met pen en inkt op perkament,
om het te bewaren, blijkt vooral dat mensen weten dat veel hen ontgaat en dat
ze altijd voor verrassingen komen te staan, soms vrolijke, soms andere.
Kinderen worden geboren en sterven voor ze amen kunnen zeggen, andere hebben
een gebrek en een enkele koter blijkt hyperbegaafd.
Hoe de joodse bevolking in het
Habsburgse rijk gelijke rechten kregen van Frans-Joseph II, de man met de
bijzondere bakkebaarden, de keizer die niet leek niet te zullen sterven, blijft
een mens bij. Hilsenrath laat vertellen hoe de keizer in de Bokuwina, ten
Zuiden van de Karpaten, op militaire expeditie ging, de verworven gebieden
wilde verzekeren en er zelfs een universiteit liet bouwen, maar dus ook forten
en militaire garnizoenen, kwam op een dag bij de grootvader van Jossel Wassermann
in diens café aan het plein in die vlek aan de Pruth of Proet, de rivier waar
alles om draait, zijrivier van de Donau. De keizer laat zich nauwelijks
aandienen, komt binnen en krijgt een plaats aan de ronde tafel, waar even
voordien nog de Joden van de vlek zaten, maar die na een gevecht in regel met
Ruthenen, Roemenen, Polen en anderen buiten gezet zijn door een politieman,
twee koetsiers en een waterdrager. De keizer vraagt en krijgt haring, zoute
haring en een brandewijn van eigen stooksel - uiteraard niet aangegeven niet
aangegeven bij de keizerlijke fiscus - en zoals dat gaat, hij verslikt zich in
een haring en het is de oude, dementerende overgrootmoeder Jentl die de keizer
redt. De schatkistbewaarder geeft haar een zak goud, maar zij wil die niet. De
waard, Jossel's grootvader mag dan wel een wens doen en in plaats van de zak
goud, vraagt hij dus gelijke rechten voor alle joden in het rijk van de Keizer;
deze stemt toe, maar pas in 1867 komt hij ertoe de belofte waar te maken, nadat
hij gedroomd heeft van brandewijn om te proeven, om van te hoesten en te niezen
en warm van te worden, aldus Hilsenrath. Zo is het leven.
Joodse vertelkunst heeft
altijd iets ontwapenends, omdat het meer dan wijdlopig zou zijn, maar vooral geeft het weer hoe men
via verhalen waarheden op tafel kan leggen, die niet altijd even vrolijk
stemmen, al zal de verteller de ironie en het sarcasme niet sparen. Meer nog
dan dat speelt Hilsenrath met een aantrekkelijk surrealisme, waarin de dingen
voor zich spreken, de wind, een vogelverschrikker en een kruisbeeld, maar ook
de herinnering.
Zou het u verbazen mocht Wim
Brands met deze verhalen aardig uit zijn gekomen, mocht hij met Edgar
Hilsenrath een gesprek hebben gehad, voor de buis, voor ons? Mij komt het voor
dat dergelijke gesprekken bedenken best fijn kan zijn, althans, dat overviel me
toen ik op de trein naar Brussel nog eens overdacht hoe die man mee hielp mijn
bibliotheek samen te stellen, de fysieke, maar ook de mentale. Zou hij
Hilsenrath gevraagd hebben naar het schrijfproces? Zeker, maar niet zo dat
Hilsenrath daar dan zijn belevenissen in New York, waar hij in restaurants
werkzaam was, uit de doeken zou hebben gedaan. Eerder, bedacht ik mij, zou hij
na een korte introductie de vraag hebben opgeworpen of iemand nog kan geloven
dat mensen zoveel kunnen verdragen. Hoe Hilsenrath zou antwoordden? Dat was de
grootste uitdaging, maar hij zou over de hoop hebben gesproken, de hoop die
overblijft als alles verloren lijkt, als de trein met Joden uit Pohoda
eindelijk vertrokken was, naar het Noordwesten, niet naar het Oosten, zoals de
mensen in de trein dachten. Vergeten we niet dat dit deel van het oude Rijk,
waarnaar we misschien wel enige nostalgie kunnen koesteren, vooral in Brussel,
toch ook lang een stad in het Habsburgse rijk, al was het zelfbestuur in onze
regio groter dan in het gewone discours doorklinkt.
Brands zou, denk ik dan,
Hilsenrath uitgenodigd hebben te vertellen, geboren in 1926 en in 2009 nog in
leven, hoe men met die erfenis kan leven, de grootsheid ervan, voor ons, maar
de beperkingen voor wie er in leven moesten. Ik denk dat een half uur Boeken
die niet had volstaan, zelfs een dag had niet volstaan, maar, bedenk ik me ook,
misschien had Edgar Hilsenrath bedankt, niet omwille van Wim Brands, maar omdat
schrijven, zelfs vertellen voor mensen die je ziet, die luisteren, zonder
camera's en andere toestanden hem dierbaarder waren. Toch was Jossel Wassermann
niet vies van de nieuwe tijden. Een vriendelijk gesprek had dus wel gekund,
denk ik, maar het had ons er vooral toe aangezet onze boekhandelaar aan te
spreken "Nacht" en "De nazi en de Joodse kapper" in huis te
halen en dus ook 'De Terugkeer van Jossel Wassermann" - dat mijn
boekhandel wel op de plank had staan. Gewoon lezen, zou, Brands op een of
andere manier tot besluit meegeven, wetende dat zijn inbreng niet in
dovemansoren zou vallen, maar dat daarmee het geheime leven van verhalen en
boeken een nieuw begin zou kennen. Geheim, omdat we er toch zo weinig mee doen,
als we een boek gelezen hebben.
In Brussel dus mocht ik een
behoorlijk bekend man ontmoeten, die ondanks de vele verantwoordelijkheden toch
even tijd maakte, omdat hij mijn benaderingen, zo zegde hij, wel kon waarderen.
In een visrestaurant in de Troonstraat werd ik verwacht, waar ik voorheen vaak
was langs gereden om familie te bezoeken. Ik ben nu eenmaal al langer vertrouwd
met Brussel, ook metterwoon en wie zegt dat Vlamingen niet van de stad houden,
vergist zich. Wel is het zo, valt te vrezen, dat de politieke cultuur in de
hoofdstad voor verandering vatbaar is. Met die man kon ik even uitwijden over
wat er in deze wereld, onze wereld aan fraais te beleven valt en dat is lang
niet alleen kommer en kwel. Zorgen zijn er wel, niet enkel omwille van het
terrorisme, maar misschien nog meer, kwamen we tot de bevinding, dat onze
samenleving aan zichzelf twijfelt, zonder dat men tot de gedachte komt dat er
voor hoop nog ruimte zou wezen. Nu is hoop dat zoiets dat we in onze recente
transformaties hebben ingeruild voor zekerheden, maar ook voor een
objectivisme, waardoor hoop en zelfs verwachting het moeten afleggen tegen
veiligheid en zekerheden. Die blijken in het courante leven echter steeds
afhankelijk van derden, op wie we, naar men zegt, niet mogen vertrouwen. Later
die dag zou ik lezen dat joden van joden alles mogen verwachten, maar vrouwen
verkrachten doen ze niet. Deugen doen we lang niet altijd, maar de extreme
misdaden, dat blijkt nog iets van een andere orde, misschien zelfs een taboe.
Over kranten werd ook
gesproken en we kwamen tot de bevinding dat er teveel onderling verloop is
geweest van redactieleden tussen bladen die vroeger een heel duidelijk profiel
hadden. Ook blijkt er een probleem met de selectie van onderwerpen. Men kan altijd
zeggen dat journalisten links zijn, maar dat blijkt een
gemakkelijkheidsoplossing, of beter, te opportunistisch. We
zouden het dan moeten hebben over Paul Scheffer of René Cuperus, maar ook over
The Economist. En ja, finaal, denk ik, moeten wij met die redacties het gesprek
voeren, niet enkel via ombudsmannen, al blijkt dat best moeilijk want, denk ik,
redacties sluiten zich wel eens op in hun eigen gelijk. Klinkt het hard, dan
verwijst men naar CIM-cijfers en andere statistieken. Nu, door niet af te laten
onze verwachtingen te berde te brengen, zal men wellicht tot een dialoog komen.
Kranten, maar ook uitgevers en vooral redacties mogen dus verwachtingen van
lezers invullen, naar best vermogen en het hoeft lang niet altijd naar onze zin
te wezen, als het maar steek houdt.
Nu zijn vooral politieke
journalisten best te porren voor het onderzoeken van wat er zal gebeuren als en
indien. In die zin onderzoeken ze graag mogelijkheden, maar tegelijk gaat het
om politique politicienne die ze willen helder maken en daar valt iets voor te
zeggen, maar lang niet alles. Bovendien blijken ze altijd weer het spectrum van
mogelijkheden liever te beperken. Het geeft te denken over de gevolgen van
beleid, als men er niet over nadenkt dat de politiek alleen over perceptie en
zelfverheerlijking draait, maar ook om het afserveren van de tegenstanders.
Hoe het dan wel zou kunnen?
Laten we toch maar kijken naar de kwaliteitspers in de buurlanden, zoals
Nederland en Duitsland. het kan niet ontkend worden dat de betere pers ook daar
moeilijkheden kent noch dat ook in die pers trivia aan bod komen, maar aandacht
voor belangwekkend nieuws en het onderzoeken van de toedracht, krijgt er meer
ruimte. Keulen? Juist ja, dat blijft een moeilijke, maar als we zien naar
gebeurtenissen bij Rotterdam, waar de politie zich geen raad wist met een
dance-party in duingebied, zoals er overal soms fouten te bespeuren vallen,
vooral achteraf. Ons gesprek ging over veel, vooral over de vraag hoe het toch
komt dat we telkens weer de indruk krijgen dat alle hoop vervlogen blijkt,
lijkt...
In deze tijden waarin vaak over ethiek en
deontologie gesproken wordt, waarin een soort meritocratie de hemel in wordt
geprezen - en terecht onderuit geschoffeld wordt door mensen als prof. dr. Paul
Verhaeghe - moet men zich toch afvragen, zoals ik deed toen ik na het boeiende gesprek langs de
Aedes Scientiarum, het paleis aan het Paleizenplein wandelde, waar de
Wetenschappelijke Academies van België hun zetel hebben en publieksactiviteiten
organiseren - blijkt het moeilijk te begrijpen dat ethisch handelen iets anders
is dan over ethiek spreken. Ethisch handelen kan men alleen zelf en men kan
anderen wel onethisch gedrag verwijten, betreuren dat mensen niet altijd fair
handelen tegenover anderen, evengoed is het zo dat als het om ethische kwesties
gaat, de discussies vaak vastlopen in hooggestemde idealen.
Toen ik dan toch besloot door
het park te lopen en via het Paleis der Natie de benedenstad op te zoeken, kwam
er plots een andere mogelijkheid bovendrijven: via de Grote Zavel. Want daar
zie je hoe de beau monde de aankleding zoekt te vinden voor hun huizen en
liefdesnestjes, zie je ook de betere patisserie en alles wat het leven zoet en
aangenaam maakt. Het zijn geen plaatsen om te dromen, wel waar je tot het besef
komt dat kritiek van Links zichzelf in de voet schiet: als die zogenaamde
superrijken - of ze nu zelf verdienste hebben aan hun welstand dondert niet -
hun geld al eens uitgeven aan folliekes, dan komt dat de economie ter plaatse
ten goede. Neen, wat meer aan de orde is, blijft de vraag of we verder zullen
gaan mensen de mogelijkheden te ontnemen om echt te presteren, of het nu een
trio is dat aan acrogym doet in China een bronzen medaille op het WK haalde,
dan wel een tekenaar die erin slaagt een opmerkelijk beeld op te hangen van
onze tijd, zoals Michaël Borremans. Maar ook mensen kunnen in hun dagelijks
leven plezier beleven aan activiteiten die we creatief mogen noemen.
Het betaamt niet, denk ik,
neer te kijken op amateurmusici of competitiedansers - salondansen - omdat deze
mensen daarin hun lieve zaligheid leggen. De wandeling bracht me bij Tropismes,
de boekhandel in de Koninklijke Galerijen waar ik wat rondneusde, maar het viel
me tegen dat ik maar niet hongerig leek naar een interessante titel. Er lag
namelijk een boekje van W.G. Sebald te wachten op mijn aandacht en dat wilde ik
eerst wel even lezen. "Nach der Natur: ein Elementargedicht", waarin
de maker van het bekende altaarstuk van Isenheim dat in Colmar te bewonderen
valt, de ontdekkingsreizen van Behring en Steller op de proppen komen en finaal
een op het oog warrig verhaal over de omstandigheden in 1944, de gewervelde
dieren in de oertijd en de Alexanderschlacht. Het lezen van die drie lange
poëmen in vrije versvorm brengen de lezer voortdurend in andere registers van
het gevoel en het begrijpen, over hoe de meesters van het altaarstuk in
Isenheim nagespeurd worden en er een onverwachte derde opduikt, Mathis
Nithard... Sebald voert ons door een Europese, Duitse kunstgeschiedenis van de vijftiende
en zestiende eeuw terwijl men doorgaans
naar Nicolaus Hagenauer verwijst als tweede hand... Het lijden van de
natuuronderzoeker Steller roept ook weer verre horizonten op, terwijl ook de
brand van Dresden in februari 1944 ons niet bespaard wordt.
Het boekje leest vlot, maar er
zitten weerhaken aan, omdat Sebald weigert ons het comfort te geven van eenheid
van handelen, plaats en tijd, maar door de tijd reist, ook binnen de drie
afzonderlijke canto's, die je maar moeilijk als een eenheid kan begrijpen,
tenzij je begrijpt dat we verleid worden om de natuur net niet te zien als een
plaats waar eenduidigheid en duidelijkheid de boventoon voeren, wel
versnippering, distincties en nog iets dat we niet altijd willen benoemen, de
menselijke driften, in verschillende vormen, met verschillende tendenties. "Naar
de natuur" roept geen hooggestemde
gevoelens op, denk ik, maar wel laat Sebald nog maar eens zien wat cultuur
werkelijk vermag: je kan je in van alles verdiepen, de kunst van de late
Gotiek, de ontdekkingsreizen in de Nieuwe Tijd en inderdaad bespiegelingen over
de tijd waarin men zelf mag leven.
Het zijn soms dolle avonturen,
vragen over liefde en over wanhoop, over de natuur der dingen. Zoals het er met
kleinodiën in de kunsten vaak toegaat, krijgen ze niet zo gemakkelijk het volle
licht, maar blijven ze vaker in de schaduw. Sebald laat zien hoe licht en schaduw
tijdens een vliegreis met zijn emoties, sensaties en gedachten, verbeelding
spelen. De taal doet archaïsch aan, maar gaat over deze tijd, zelfs als het
over Matthias Grünewald gaat, als die in zijn artistieke queeste gevolgd wordt.
Dagen mogen lang lijken, soms gaat de tijd met
sprongen vooruit: het wachten op de metro duurt hooguit een minuut en werkt op
de zenuwen, het praten met een wijs heerschap duurt en paar uur en is zo
voorbij, het lezen van een boek kan ons zo wegvoeren uit het tijdsgebeuren en
ons na enige tijd weer afzetten op een nieuw moment. Ik denk dat we dezer dagen
het doen zelf uit het oog verliezen, zoals de perfectie evenmin een doel kan
zijn. Natuurlijk, de sporen moeten behoorlijk aangelegd zijn, zodat de oude
cadans niet meer te horen valt en de trein moet vlot en snel door het landschap
reizen, het vliegtuig mag niet neerstorten, maar deze technologische zin voor
veiligheid houdt niet altijd verband met het doen, maar met het persoonlijke
ontplooien van activiteit heeft het niet altijd meer te maken. Arbeid hebben we
sinds een eeuw of twee steeds meer als een vijand voor onze menselijke
waardigheid beschouwd, vooral als men zijn of haar werkkracht en vaardigheden
verhuurt aan ondernemers. Maar dat dit een zinvol leven kan brengen, waarbij
dat bijdragen aan een groter project ons wel met trots en arbeidsvreugde kan
vervullen, daar wijzen elk op hun manier Hilsenrath en Sebald op.
Het denken is dan ook een
bijzondere vorm van doen, zelfs het nastreven van iets bijzonders, zoals het
scheppen van een artistiek oeuvre - nadat men de hel heeft gezien - maar het is
geen platoons aaneen rijgen van schitterende, volmaakte beelden. Het zijn de
beelden die we zelf zien en de gedachten die we oprapen, die ons denken voeden.
Het resultaat mag dan wel eens rommelig lijken, zoals het leven zich aandient.
Joodse verhalen geven daar onweerstaanbaar handen en voeten aan. Onze
universiteiten hebben als oorden van reflectie, zoals in afgelopen al vaker het
geval is gebleken, vaak verstek gegeven omdat men de functie van die
instellingen niet zag als een centrum van reflectie, maar als vakscholen voor
de administratie van kerk en overheid, maar ook dan waren er figuren, die net
dat bijzondere bijbrachten, door de gebaande wegen te bewandelen, zoals
Vesalius, Erasmus en anderen, die we nu vergeten lijken, want we houden slechts
namen over en wat zij, ook Vesalius of Erasmus deden, maar ook Anna Bijns,
kennen we niet en achten we ook geen inspanningen meer waard. Want wat moeten
we met een kijfzieke schoolmeesteres of met iemand die aanzet tot krijg tegen
de Turk?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten