Hamlet en Entropie: meer dan STEM
Dezer
Dagen
STEM en humaniora
Angst achterop te geraken inzake...
Een van de domeinen waar
populisme onverwacht hoogtij viert, blijft het onderwijs, de hervormingen en
dan vooral aandacht voor wetenschappen, techniek en wiskunde. Intussen leest
men al eens berichten dat leerlingen schoolmoe worden omdat ze teveel hogere
wiskunde ingelepeld krijgen. Een kandidate voor de wiskunde-olympiade krijgt in
de media dan ook weer enige aandacht, maar andere vormen van kennis en
vaardigheid, met talen blijven schromelijk onderbelicht. Oh ja, een
partijvoorzitter wil dat leerlingen geschiedenis of biologie in een andere taal
geadstrueerd krijgen. Vreemde toestanden en inderdaad, vormen van populisme.
Er zijn genoeg historici,
denkt een mens die zouden moeten of kunnen weten hoe in de afgelopen vijf à
zeshonderd jaar techniek, onderwijs en wiskunde vaak niet in een zin gebruikt
werden. De vrije kunsten, artes liberales, hadden te maken met het studeren om
het studeren, om een wereld te leren begrijpen vanuit een wel zeer theoretisch
kader. Intussen evolueerde de wiskunde, door toedoen van mensen als Descartes,
Leibniz, Newton en Blaise Pascal en vele andere zodat de wiskunde een eigen en
nieuw gezicht kreeg. Ook mevrouw Emilie de Chatelêt had zo haar inbreng. Kennis
ontwikkelen verliep niet altijd via de universiteit en tot en met Darwin zag
men vrije geesten hun eigen ongebonden wegen gaan, buiten de academische
cultuur. Dezer dagen kan het voorvallen, denk ik, dat de geschiedenis van de
wetenschappen en van de ontwikkeling van inzichten niemand nog lijkt te
beroeren. De kat van Schrödinger? Dat is toch altijd al zo geweest, maar dat
valt nog te bezien; ligt de nadruk op het ontdekken van een natuurkundige
omstandigheid of op het feit dat een bepaalde evolutie ertoe leidde dat iemand
de zaak inderdaad kan beschrijven. Simon Stevin is een voorbeeld van praktische
wetenschappelijke en technologische inzichten, rekenkunde ook, zoals zijn
boekje met renteberekeningen om mensen tegen woeker te beschermen.
Stevin bedacht ook de
clootkrans om te bewijzen dat het perpetuum mobile niet kan bestaan, een
gedachtenexperiment, waar men niet altijd veel aandacht aan besteed heeft, wat
doorgaans, ondanks de aandacht voor STEM, altijd weer opvalt, dat men noch in
de brede media noch in het onderwijs, fundamentele inzichten niet altijd met de
nodige zorg aandraagt. Het valt op dat men ook de andere redenen waarom een
perpetuum mobile niet kan bestaan, zelden uitgelegd krijgt. De wet van behoud
van energie, de eerste hoofdwet helpt ook al dit begrijpelijk te maken en ook
de tweede Hoofdwet, over entropie, draagt doorslaggevende argumenten aan. Jean
Paul van Bendegem schreef dan ook niet voor niets een essay onder de titel
Hamlet en Entropie. Toch blijkt dat voor de openbare omroep geen aanleiding te
zijn geweest om rond dat thema iets te brengen. Ook de printmedia hebben aan dat
boekje niet al te veel aandacht besteed.
Wat krijgen we au fond aan
literatuur gepresenteerd? De klassieken? Ga weg, dat is verstofte onzin. Zou
het? Men kan om het even welk boek, om het even welke roman herleiden tot iets
dat geen belang heeft. Mijn verzuchting is onder meer dat men in een roman
figuren wil zien die niet alleen blijk
geven van ongeluk, van tristesse en misère, maar zoals Stefan Brijs deed in de
Engelenmaker, Annelies Verbeke in Vissen Redden en Dertig dagen, dat figuren,
zowel de protagonisten als de andere figuren samen een werkelijkheid weergeven
die des mensen is, maar die ook het contingente recht doen. Maar het mag niet
melig worden of overbelichting van moed en andere deugden.
Valt het moeilijk aan te geven
wat men verwacht van literatuur, dan is het nog moeilijker de vooruitgang van
de wetenschappen in kaart te brengen, aan te geven waar we staan, wat mogelijk
is en wat dan goed zou zijn voor u, voor mij, voor ons allen. Vooruitgang
bereiken is een goed ding, maar hoe bepaalt men dat. Is een elektrische auto
die ons rijdt een goede zaak? Het niets doen promoten als vooruitgang, zoals
ook Alicja Gescinska schreef, de luiheid promoten kan men doen door alles wat
arbeid, menselijke activiteit uitsluit, als vooruitgang voor te stellen, maar
het maakt uit dat we de ondruk krijgen dat we hier niet teveel te doen hebben.
Betekenis geven aan koken,
kookkunst en lekker eten bereiden, het zal wel, maar het gaat om meer dan het
bereiden van onze dagelijkse behoefte op een aangename manier. Het gaat om
zoveel meer, zoals alle activiteit, het werken in de tuin, eventueel het gidsen
in de stad heeft niet een economisch nut, maar kan wel het leven aangenamer
maken. Nu, als je met een tablet of smartphone door de stad loopt, dan wordt je
ook gegidst, maar je kan geen vragen stellen, vooral niet als die buiten het
kader van de tour vallen.
Het kan bizar lijken, maar ik
denk wel eens dat we vergeten dat denken over de dingen van belang is, niet
omdat het nuttig is, niet omdat het iets zal opbrengen, maar zoals arbeid,
werkzaamheid ook van belang is, voor een persoon. In het economische debat over
jobs ontbreekt het aan perspectief, omdat men de economische waarde van arbeid
zo hoog inschat, terwijl, als men de afgelopen eeuwen bekijkt, vaak mensen
erbovenuit bleken te komen, die net dingen deden die economisch maar een
beperkte meerwaarde leken te hebben. De economische waarde van de molens van
Simon Stevin of van de "de Humani Fabrica corporis libri septem" kan
men niet afrekenen aan de prijs die de werken nu opgeplakt krijgen, maar zijn
bijzonder omwille van het meticuleuze werk dat erin gekropen is.
In het werken aan de
vooruitgang zit een agenda die we misschien met meer aandacht moeten
onderzoeken, namelijk of het uitstoten van (ongeschoolde) arbeid niet ook donkere
zijden te zien geeft, mensen het vermogen ontzeggen zou zich uit te drukken,
zich aan iets te wijden. De vooruitgang zou, aldus reeds Kant ook ons
welbevinden moeten optimaliseren en door de factor arbeid te zien of in termen
van uitbuiting - de tegenstanders van het kapitalisme - of van overdreven
aandacht voor het systeem, zoals de
aanhangers van het neoliberalisme betogen, sluit niet enkel de individuele
factor als betekenisvol uit, maar ook en nog meer geeft het te denken over de
mogelijkheid dat arbeid een zinvolle activiteit kan zijn. Merken we toch even
op dat lijden an sich geen zin heeft, maar lijden in een levensverhaal en in
functie van een hoger doel, wel zinvol kan zijn. Maar zelfs een hoger doel zegt
niet alles, het kan gewoon om de levensvreugde gaan, waarbij het lijden er ook
is, hoe onaangenaam ook.
Figuren zoals Darwin en
anderen die er niet van hoefden te leven, hebben me van deze gedachte diep
doordrongen, terwijl het ook wel zo was dat men vormen van uitbuiting wel niet
voor lief moet nemen, maar tijdens mijn vakantiejobs merkte ik dat werknemers
niet enkel hun arbeid en eventueel inzet verhuren, maar ook mee willen gaan in
het verhaal van het bedrijf een succes te maken. Precies dat schreef ook
Jacques A.A. Van Doorn, die het falen van de SPD onder meer toeschreef aan het
onbegrip ten aanzien van de beroepsfierheid van de werknemers bij Krupp en
Thyssen, waar de theoretici van de partij geen oog voor hadden. Natuurlijk heeft de oorlog en het verlies aan
economische slagkracht, veroorzaakt door het Verdrag van Versailles verder
bijgedragen aan de woede om het welvaartsverlies, maar het was na 1925 mogelijk
en denkbaar dat Duitsland er geleidelijk bovenop zou komen. In 1928 was de
NSDAP opnieuw verschrompeld tot een randfenomeen in de Duitse politiek. Het
onvermogen om de Great Depression politiek en economisch op te vangen, kan men
de regeringen in Berlijn nog niet echt aanwrijven, aldus Van Doorn, wel het
feit dat men geen oplossing vond voor de werkeloosheid en de golf van faillissementen
in het midden- en kleinbedrijf.
Het nazisme, aldus Van Doorn
zou behalve het enthousiasme van kleine groepen op brede steun kunnen rekenen
bij de arbeiders op het moment dat die door het gevoerde beleid Duitsland een
nieuwe dynamiek vond, door de aanleg van autowegen, de bouw van vliegtuigen en
van auto's, van radio's en zoveel meer een economische ommekeer bewerkt werd. Zoals
dat oudere echtpaar dat Hans Fallada presenteerde in "Jeder stirbt für
sich allein" - Alleen in Berlijn - die eerst redelijk pro nazi waren en
toen hun zoon in mei '40 geleidelijk in het verzet gingen, door anonieme
briefkaarten in traphallen en openbare gebouwen achter te laten. Iedereen bang
voor die kaarten, maar de Gestapo vond de schrijvers niet. Of moeten we denken
aan de jonge Hans en Sophie Scholl, de Witte reus. Vele Duitsers gingen mee met
de successen van het nazisme, ook bleven velen trouw toen het fout ging, maar
een aantal mensen, wellicht minder dan wij in onze zelfoverschatting zouden
denken ging er niet meer mee, ging in verzet, soms letterlijk, vaak innerlijk
en uit overtuiging, maar machteloos. Het geloof in iets is geen schande, het
vergeten zelf na te gaan wat eruit kan voortkomen wel.
André Leysen schreef ooit dat
hij meende dat de Nazi's tot 1938 geen kwade job hadden gedaan - behalve ten
aanzien van de oppositie en de joodse bevolking in Duitsland en dat was al
kwalijk genoeg - maar vele mensen konden opnieuw hoopvol naar de toekomst
kijken. Het venster zou zich weer sluiten en twaalf jaar later was de ramp niet
meer te overzien. Toch zal men die economische ommekeer niet lichtvaardig
opnemen en het volk er niet van verdenken dat ze voor een paar grijpstuivers te
verleiden waren.
De bevindingen van Jacques
A.A. Van Doorn werden overigens al door de socioloog Hendrik De Man op papier
gezet en behelzen het begrip vreugde in en door de arbeid. Het ging niet enkel
om het verdienen van een goede boterham met beleg maar ook om het plezier in
het werken en het genoegen dat werk goed onder de knie te hebben. Kijken we
vandaag naar het onderwijs, de universiteiten en hogescholen, dan merkt men dat
dit bijbrengen van het genoegen te studeren en stof in de vingers te krijgen
voor de studenten ondergeschikt is aan het diploma. Eens aan het werk ontdekt
men dat het vooral in het werken zelf kan zijn dat men genoegen kan vinden.
In die zin is het essay van
Jean Paul Van Bendegem, Hamlet en Entropie ook wel van belang voor de
discussie, want men kan natuurlijk niet geloofwaardig stellen dat iedereen
thuis moet zijn in de wetenschappen en de literatuur, als men voor het een dan
wel het ander een openlijke aversie aan de dag legt. De discussie over STEM
stemt me daarom ongerust, want STEM betreft het aanbieden van een parcours, een
curriculum, waarin de humane wetenschappen, de literatuur, de levensbeschouwing
ondergeschoven kindjes zijn. Filosofie en niet nuttige kennis heeft ook haar
betekenis, zoals het ook van belang is dat er kanalen zijn om zich intens met
muziek of theater in te laten, ook al is het alleen maar als amateur.
Ik kom hierop terug omdat uit
parlementaire vragen is gebleken dat Vlaamse volksvertegenwoordigers er blijk
van geven op het vlak van scholing geen oog te hebben voor de betekenis van het
studeren en dat school lopen meer is dan de broek verslijten en aan het einde
een papiertje te krijgen. Het gaat erom basisvaardigheden mee te krijgen en ook
goesting om te leven, hoe dat zich verder ook mag ontrollen. Discussie leren
voeren, het eigen denken oefenen en begrijpen dat er altijd nog elementen zijn
die aan de aandacht ontsnappen. Sapere Aude? Daartoe moet men van vele markten
thuis zijn en net het fenomeen van de autodidact laat zien hoe belangrijk die
gestructureerde onderwijsvormen wel niet zijn, maar het meenemen van jonge
mensen, ook al lijken ze niet altijd enthousiast, kan ertoe bijdragen dat ze in
het werken, maar ook in het bezig leven in de vrije tijd, hun welbevinden
kunnen vergroten. STEM hoort dus thuis in elk curriculum op aangepaste wijze.
Men kan verhaaltjes niet zomaar
afwijzen, omdat het maar verhaaltjes zijn, men kan filosofisch denken niemand
onthouden maar wel is niet iedereen er altijd voor te vinden en komt dat pas
later.
Kortom, het komt er dus niet
op aan nu eens aan STEM alle aandacht te besteden en vervolgens te menen dat
men ook aan de humaniora aandacht zou kunnen besteden, om te vermijden dat
mensen verloren lopen door onbegrip voor het manipulerende spreken. Een
algemene vorming, waarbij wetenschap, techniek en wiskunde aandacht voor talen,
voor literatuur en denken niet uitsluiten, maar elkaar juist versterken is het
minimum wat men van de onderscheiden onderwijsvormen kan verwachten.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten