Dood, waar is uw angel?
Reflectie
Dood, waar zijt ge?
Wat het betekent te sterven,
wordt medisch tot in de perfectie beschreven en we zullen er geen twijfel over
hebben wat het betekenen moet: het einde van het leven. Voor de stervende is
het eenvoudig, het einde van het leven laat zich aflezen aan immobilisme, geen
hartenklop meer en de zintuigen ontvangen geen prikkels meer. Als we dood zijn,
is het gedaan, dichtte Willem Elsschot en daar zou men het beter bij laten, er
is geen wenden aan, maar de spijt om wat de stervende, de aflijvige tekort
gedaan werd, komt ook laat.
Het zijn gedachten die zich de
afgelopen dagen in mijn overwegingen hebben genesteld, want hoe kan je
aanvaarden dat het met de dood helemaal gedaan is, als je al die moeite doet
een mooi ritueel te laten uitvoeren, er zelf deel aan te hebben? Ik denk, ben
ervan overtuigd dat als we het tijdelijke van dit bestaan verlaten, geen mens
alleen kan achterblijven met de gedachte dat het over is. De dood drukt ons met
onze neus op het metafysische verlangen, al is het niet redelijk, kan het
redelijkerwijs niet bewezen worden. Maar we zijn mensen en ons vermogen tot
fabuleren is gigantisch, maar de illusie dat het niet geheel gedaan is, als we
het ondermaanse verlaten, blijkt wel eens heilzaam.
Zou het echt een illusie zijn?
Men meent met grote stelligheid maar minder geloof dan Elsschot dat elke
gedachte over een leven na de dood van elke grond gespeend is, alleen zal men
het nooit kunnen bewijzen. Zeggen dat de kristenen, de bijbelse en vooral
latere auteurs ons ermee hebben opgezadeld, doet afbreuk aan de boeiende
onderneming van exegeten en theologen, filosofen ook, maar het valt allemaal niet
te bewijzen. Nu, zoals Willem Elsschot betoogt, leef goed, want voor we het
vatten, is het over en kunnen we niets meer goed maken. Dus ja, we leven maar
een keer en daar moeten we het mee doen, maar hoe doen we het dan? Ook die
vragen kwamen weer opzetten, de afgelopen dagen, want hoe is het leven voor
iemand met een meervoudige handicap? Soms spreekt men over een wrongfull life,
wat ik nogal van empathie gespeend vindt. Het punt is dat men ook nu, waar men
aan prenatale diagnostiek kan doen, niet vermijden zal dat er mensen met
motorische en andere problemen geboren worden en in leven blijven. Het gaat om
de vraag of men elk lijden kan en vooral moet voorkomen. Rationeel is het
inderdaad wenselijk dat men te voorkomen leed ook zal voorkomen, maar dat het
evengoed zo is dat men niet alle problemen kan voorkomen. Zoals prof. em. dr.
Jean-Jacques Cassiman stelt, is het niet zinvol ouders van een pasgeboren baby
te vertellen dat het veertig jaar of meer later een aandoening kan krijgen die
nu nog niet te behandelen is. Het weten van bepaalde zaken kan ons leven op een
onvoorstelbaar negatieve manier beïnvloeden. Nu, zoveel jaar later weet
eenieder in ons gezin nog hoe hard onze ouders zochten naar een diagnose, naar
een passende behandeling en dat het dertig jaar lang niet opgehouden is, dat
zoeken, maar ook het vinden van gepaste opvang, voor hem als kind en later
volwassene was geen eenvoudige klus voor hen.
De gesprekken waren leerrijk,
want ook al wisten we van elkaar hoe we voor hem zorgden en de zorg overnamen
van onze moeder, toch bleek dat die verbondenheid werkelijk diep in onze ziel
te vinden was en niet genegeerd had kunnen worden. Het leerde me ook dat je van
je eigen gevoelens op zo een moment niet erg op aan kunt, want het is veel dat
er gaat schuiven en soms lijk je bedolven te worden.
Afscheid nemen van een broer,
hoe doe je dat? Dezer dagen zien we dat van sterren en grote komieken afscheid
genomen wordt met een tristesse die soms overdreven overkomt. Ik kan begrijpen
dat de dood van een zanger of een acteur voor sommige mensen bijzonder pijnlijk
overkomt, omdat ze inderdaad mee ons leven hebben gekleurd, maar ik heb sinds
Jacques Brel het tijdelijke voor het eeuwige wisselde begrepen dat dit verre
mensen zijn, die we waarderen, die we heel erg waarderen, maar er is van een
persoonlijke betrokkenheid die ook nog eens een keertje wederkerig zou zijn,
geen sprake. Natuurlijk hielden er mensen veel van de kunstjes van Gaston Berghmans
- een Vlaamse komiek die nu bijzonder gemist wordt, terwijl de man pas
wereldberoemd in Vlaanderen werd, toen enkele televisiemakers hem en zijn
kompaan, Leo Martin op het scherm toverden. Of ik hem nu ook nog moet
waarderen? Geen dwangmiddel zal helpen, net zo min als ik een fan was van de
dit jaar gevierde Toon Hermans, waarvan elk jaar op Allerheiligen een show werd
uitgezonden. Geef mij dan maar Wim Sonneveld, al zal ik het niet zomaar goed
vinden. Sterren doen dromen, zegt men, maar er is nog iets anders, namelijk dat
die sterren wel zeggen van hun publiek te houden, maar hun fans als individu
niet kunnen kennen.
Wat gaat er in ons om, als een
geliefde, een naaste sterft? Sinds mijn grootvader overleed, sinds een tante
stierf aan kanker, heb ik me er vaak over verwonderd hoe verschillend mensen
ermee omgaan, met dat overlijden en rouwen. Het kon zijn dat ik verdriet had om
het overlijden van mijn grootvader, maar hij had zelf afscheid genomen en
ergens vond ik het voor hem wel beter. Maar toch ben ik later blijven denken
aan de man die zo vroeg is gestorven. Het is maar als generatiegenoten sterven
dat je voelt wat dat is, voortijdig sterven, sterven voor de hun toegemeten
tijd of de tijd die wij hen gunnen. Mijn schoonzus stierf ook al veel te jong
en het was onwezenlijk, maar, zoals dat heet, de ziekte had ons tijd gegeven.
Pas later ben ik gaan voelen hoe zwaar haar afwezigheid weegt, niet enkel voor
haar man en kinderen, voor haar ouders, maar ook voor mij.
Hoe onherroepelijk het
overlijden ook mag zijn, het roept ons op te leven, maar dan zo goed mogelijk.
Daar nu knelt het schoentje, want hoe weten we dat we goed leven. De een prijst
een stoïcijnse afstandelijkheid aan, waarbij we ons niet te diep verliezen in
de vreugden en zegeningen, de ander meent dat we maar een keertje leven en dus
moet er genoten worden, keihard genoten en een derde hangt de moralist uit,
zegt dat we goed moeten zijn voor de armen, de mensen die anders zijn, de
anders gekleurde medemensen en misschien ook voor de eenvoudigen van geest, zij
die geloven bijvoorbeeld. In al die benaderingen ontbreekt het aan liefde voor
de wereld zoals die is en mensen zoals die zijn. Want ook dat genieten blijft
iets merkwaardigs, want het gaat erom dat ik wil genieten en de rest, dat doet
er niet toe. Stirner dus, al weten de meeste mensen die Yolo roepen, van zijn
bestaan niet af en dus helemaal niet dat hij het solipsisme in de uiterste
consequentie heeft doordacht.
In mijn broer ontdekte ik die
liefde voor de wereld zoals die is en voor mensen, want hij kon echt aanwezig
zijn in het moment en zich de dingen laten welgevallen. Hoe eenvoudig dat alles
mag lijken, het werd voor mij mogelijk - nadat ik de Human Condition van Arendt
had gelezen - ook zo naar de wereld te kijken, waarbij het genot van het leven
pas goed mogelijk werd. Pijnlijk is daarom het overhaaste afscheid dat we van
hem hebben moeten nemen, maar de pijn werd in de loop van de afgelopen dagen
getemperd en er kwam een wijding over, die de pijn niet weg heeft genomen, maar
ons met een zending bedacht, hoezeer dat ook een illusie mag lijken.
Die zending behelst nu net dat
we van het leven hartstochtelijk mogen houden en van de wereld waarin we mogen
leven. Er valt veel op af te denken, op die wereld, maar als men de negatieve
kanten alleen onder de aandacht brengt, dan is er geen leven meer mogelijk.
Kijkt men naar de zegeningen, dan blijkt dat we het leven wel omhelzen kunnen,
ook al valt er van alles voor dat ons niet zint of dat domweg fout is. Het
leven als een zending, zal dan wel een illusie zijn, omdat we menen te weten
dat we domweg zonder reden geboren worden. Maar als ik zie hoe jonge en minder
jonge ouders met hun baby's en kinderen omgaan, dan is duidelijk dat die
kinderen wel met een bedoeling geboren worden. Maar hoe die zich realiseren
zal, is en blijft een werk van lange adem. Het komt mij voor, na zovele jaren
mijn ouders en later mijn moeder heb zien zorgen voor mijn broer, dat die band
niet enkel een last was, de opdracht niet enkel een groot gewicht, maar de
verwerking van de handicaps van mijn broer zette hen, zette haar blijvend aan
tot handelen.
We leven niet alleen en zijn
sociale wezens, maar we kunnen niet de ontelbaren in hart sluiten, zonder hen
daarom af te wijzen als het volk, ook al eens laatdunkend het klootjesvolk
genoemd - maar dat zijn dus die anderen -, wel gaat het om anonieme mensen tot
het toeval paden doet kruisen. We komen mensen tegen onderweg en met sommigen
klikt het, met anderen niet. Maar altijd weer valt het me op dat het
"inter homines esse" zoals Arendt dat voorstelde, bij sociologen en
politicologen de aandacht voor interacties tussen personen lang niet altijd
centraal staan bij vragen over het goede leven. Men spreekt wel over sociaal
kapitaal, maar enige referentie aan Fernando Savater die over het goede
samenleven schreef, ontbreekt ten enen male.
Zelfs inzake onderwijs stelt
men niet langer dat de interactie tussen leraar v/m cruciaal zou zijn, maar het
krijgen van een les, een schooljaar lang, laat leerlingen toe zich geleidelijk
met een (ander) denken in te laten. Moet er autoriteit zijn? Of moet men als
leraar niet proberen de baas te zijn, maar waar komen de kinderen dan terecht. Als
ik zag hoe de begeleiders van woning aan de gasten waar ze voor te zorgen
hebben, met grote toewijding hun beste krachten wijdden, dan kon ik daar heel
veel waardering opbrengen, maar de wijsheid kwam niet voor de jaren.
Het feit dat mijn broer niet
kon spreken, een beperkt aanbod had aan woordjes, nam niet weg dat hij soms
zeer abstracte noties begreep en van woorden de tweede laag kon voelen. Leven
met zo iemand tekent een mens, maar hij leerde mij, mijn zus en broers wel dat
taal zo onmetelijk belangrijk is, ook dat semantiek een betekenis heeft. Zijn
sterven betekent uiteraard veel en gemakkelijk valt het niet uit te leggen,
want we zijn niet de enige, mensen die een verlies te verwerken hebben, maar
net daar komt de uniciteit om de hoek kijken, want Matthias was uniek en dat
moet ons sterken in ons vertrouwen in mensen. Het is in wat gebeurt tussen
mensen, zoals we mochten ervaren in de
voorziening waar hij 25 jaar lang de week doorbracht en door omstandigheden
steeds meer diende te verblijven, dat het leven boeiend en mooi worden kan.
Maar het was zijn verdriet, om zijn moeder, gekoppeld aan allerlei kwaaltjes,
waar men geen raad meer voor wist, die zijn sterven hebben meegebracht, want
een mens valt niet zomaar, hoe zwaar het vervolg ook was. Onbegrip hield me
lang weg van de evidentie, niet willen geloven dat het zo was, overheerste.
Rede, redelijkheid en emotie lagen met elkaar overhoop. Het afscheid hield ons
intens verbonden rond het ziekenhuisbed. Hij stierf niet alleen, maar we waren
er allemaal tot laat in de avond en wie naar huis ging, bleef innerlijk bij dat
ziekbed. We kunnen niet op meerdere plaatsen aanwezig zijn, maar soms lijkt dat
wel te lukken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten