Europese waarden en gedegen historiografie
Dezer
Dagen
Pruisen en Metternich
beeldvorming en werkelijkheid
Christopher Clark, IJzeren koninkrijk. Opkomst en ondergang van Pruisen 1600 - 1947. De Bezige Bij Antwerpen 2015. 848 pp. € 59,90.
Voor een uitgebreide recensie is het nog te vroeg, maar in Amsterdam vindt dezer dagen een cultureel hoogfeest plaats waar men over Europa als culturele ruimte wil spreken en dat valt toe te juichen. Wel stel ik me soms vragen bij de graad van kennis van de geschiedenis van die lidstaten, bij mensen als Tom Lanoye. Vandaar deze kanttekeningen.
De
geschiedenis, zegt men mij vaak, kan ons weinig leren want het is alles
duidelijk, terwijl ikzelf vaak verrast ben als ik me verdiep in het betere
werk, want dan blijkt het mogelijk dat er nieuwe inzichten ontstaan, die
weliswaar niet de geschiedenis herschrijven, maar toch, zo blijkt, bepaalde
hoofdstukken in een ander daglicht plaatsen en op die manier er dan toch toe
aanzetten een en ander te herzien.
Wat
met Metternich? Case closed, hoor ik menigeen al brommen, want Metternich dat
was de buldog van Habsburg die strak de hand hield aan de censuur en zo meteen
maar iedereen liet verstaan dat men maar weinig ruimte had voor vrije expressie
of vrije uitwisseling van ideeën. Zoals wel vaker blijkt het beeld dat men
graag koestert van een andere tijd, van een figuur niet geheel in
overeenstemming met de werkelijkheid. De reden blijkt al te vaak dat we ons
vaak baseren op enkele bronnen die hetzelfde verhaal vertellen, zonder dat we
nagaan of die wel kloppen. Vreemd blijft die vaststelling anders wel genoeg,
want we weten dat mensen niet om het even wat vertellen, wel integendeel.
Historische
kritiek lijkt helemaal afgevoerd en zelfs historici die in de journalistiek
gesukkeld zijn bezondigen zich fluks aan een gebrek aan kritische reflectie.
Men wijt het vaak aan de werkdruk, maar de herinneringsindustrie rond WO I gaat
nogal gemakzuchtig om met de verhaaltjes. De kwestie is, denk ik, dat men,
zoals Sophie De Schaepdrijver het voorstelt, de oorlog in het Oosten van Europa
gewoon negeert en zelfs de oorlog in het Westen reduceert tot de frontlijn waar
het minst is gevochten, het IJzerfront. Rond Ieper werd al heel wat meer
gevochten, vergeefs en het gevolg van koppige legerchefs die dachten dat ze de
tegenstander eventjes konden doen plooien. Wijtschate? Passendale is wereldwijd
bekend in Vlaanderen en bij de Britse organisaties van oudstrijders en hun
nazaten. De slag bij Verdun was ook het gevolg van koppigheid, maar Philippe
Pétain bewees daar wel dat hij een onmogelijke situatie door goede logistieke
organisatie kon omkeren.
De
oorlog was een voortdurend leerproces, waarbij ook bedenkelijke wapens werden
ingezet, zoals Yperiet, het gas waarmee men de tegenstander wilde uitschakelen,
want vooral de Duitse legerleiding begreep dat ze op zeker ogenblik niet meer
over voldoende staal en koper zouden beschikken voor het aanmaken van wapens en
munitie. Maar ook de Duitse legerleiding kende het belang van logistiek om
slagen te winnen en wist dat zonder goede logistieke organisatie de oorlog
verloren zou zijn.
De
gedachte dat alleen Duitsland een oorlog wilde voeren, eventueel gesteun door
Oostenrijk-Hongarije strookt niet met de werkelijkheid, zoals Christopher Clark
heeft uiteen gezet en ook voordien waren er al historici die opmerkten dat
Frankrijk zowel diplomatiek als militair bezig was de oorlog voor te bereiden.
Het UK wist dat er veel op het spel stond, maar, zo lezen we bij Clark, lord
Grey kon het verdrag met Frankrijk niet verbreken, al had hij wel liever een
andere oplossing gekozen. De ernst van het conflict ontging hem niet, wel de omvang
van de in te zetten mensen en middelen.
Het
valt op dat we om die redenen de intenties van de betrokken partijen, zelfs van
de Belgische politieke elite en de legerleiding niet goed weten in te schatten.
België wilde neutraal blijven, maar als de aanval uit het Oosten kwam, dan zou
het vanzelf terugvallen op de Franse en Britse legers, wat de neutraliteit
vanzelfsprekend dubieus maakte. Toch kan men niet negeren dat Frankrijk wachten
moest tot België aangevallen zou worden. De aanval diende snel te gebeuren en
men wilde snel voorbij Sedan geraken, maar de Fransen hadden weet van de vorige
oorlog, die onder België door was gegaan en dus diende men de grens aan de Maas
en de Ardennen te beveiligen en dat bracht met zich dat de Belgische troepen
aan de zuidgrens zowel naar Franse als naar Duitse zijde opgesteld dienden te
worden. De oorlog werd een humanitaire ramp omdat aan beide zijden van het
front producten van een militaire academie vochten, die best bereid waren het onderste uit hun troepen
en materiaal te halen. Zoals John Lukacs schreef, konden de westelijke
geallieerden zonder steun van de VSA of Rusland de oorlog niet winnen. Maar wie
documentaires bekijkt, krijgt de indruk dat vooral de Fransen nog altijd
geloven dat ze militair superieur waren. Men was aan elkaar gewaagd en dus had
men beter van een grootschalige oorlog afgezien, maar dat is uiteraard wijsheid
achteraf, honderd jaar later.
Het
hele gedoe rond de herdenkingen laat ook alweer zien hoe weinig kritisch we de
naoorlogse voorstelling van zaken aannemen en dat er veel soldaten waren die
het echt niet verdragen konden, het leven aan de frontlijn, in de loopgraven.
Een keer hoorde ik van een dame in de Corrèze hoe haar familie zowel in de
oorlog van 1870 als in 1914 en 1940 soldaten aan het vaderland heeft gegeven en
hoe die beschadigd uit de oorlog kwamen. Dulce et decorum est pro patria mori?
Liever niet, zegde ze en dat valt te begrijpen. Toch blijft het haar duidelijk
dat de moffen de oorlog begonnen waren, maar de eigen Franse regering trof geen
schuld. Een discussie hierover te beginnen was onmogelijk en ik ken inmiddels
voldoende de Franse idee dat men geen kritiek van buitenlanders verdragen kan.
Zo
blijven mythes, zwarte en andere legendes het beeld van het verleden bepalen en
komen we zelden verder dan algemeenheden, terwijl er toch bijzonder goede boeken
verschijnen, maar net de recensenten in de brede media zoeken precies die
werken die de oude zekerheden bevestigen, terwijl er ook hier te lande wel
degelijk onderzoek verricht wordt dat boven het maaiveld uitsteekt. Wat zijn de
voorwaarden waaraan zo een werk zou kunnen beantwoorden? Ik denk niet dat het
per se oude zekerheden moet ontkrachten, of, als het om biografieën gaat, de
betrokkene van zijn of haar voetstuk moet lichten. Neen, een goed werk geeft de
lezer de kans om beter de beweegredenen, de aard van de argumentatie te vatten
dan wat de vigerende consensus te vertellen heeft; of het nu over Louis XV gaat
of over Metternich, altijd zal men merken dat de consensus de eens ingenomen
standpunten reproduceert zonder na te gaan hoe die tot stand kon komen. Voor
Louis XV waren de partijgangers van de Parlementen en daarmee ook aanhangers
van het jansenisme de bron van de negatieve beeldvorming. Voor Metternich kan
men bij de liberale tegenstanders terecht en wat Pruisen betreft, zal men ook
bij de burgers uitkomen, die in de negentiende eeuw probeerden een
burgerdemocratie op te bouwen, met als culminatiepunt het Frankfurter Parlement
in 1848. Dat faalde omdat men er niet uit kon komen of Oostenrijk deel zou
moeten uitmaken van het nieuwe Duitsland, dat wel degelijk parlementair zou
functioneren. Maar de burgerlijke revolutie faalde.
Ik
heb nog wat tijd nodig om het monumentale werk van Christopher Clark over het
IJzeren Koninkrijk te lezen, want hij belicht de periode 1600 tot 1945, toen
Pruisen ophield te bestaan. Maar veel van de erfenis leeft nog door, zonder dat
het altijd wel te rijmen valt met wat bronnenonderzoek aan het licht kan
brengen. Geschiedschrijving blijft altijd heikel, omdat men niet zomaar de
bestaande consensus kan doorbreken en tegelijk, zonder goed onderzoek kan men
dat ook niet met succes realiseren.
Het
is een werk, zoals andere op mijn blog besproken, waar men ziet hoe de
consensus, de aangenomen waarheid onderzocht wordt of waar de bronnen van de misvattingen
helder in beeld komen. Philippe Le Bel was een vooruitstrevend vorst in zijn
tijd, die de macht van de pairs wilde doorbreken, iets wat zelfs nu, in de
vijfde Republiek nog altijd voor problemen zorgt, al noemen we die pairs nu
oude krokodillen die in hun partij een eigen fief hebben. Ook Louis XV, die
door Ernest Lavisse te kijk werd gezet als de koning die zoveel grondgebied zou
verloren hebben en toch, kijkt men beter toe, dan blijkt hij de koning te zijn
geweest die waterwegen verbeterde en ook betere wegen naar achtergebleven
gebieden liet aanleggen. Hij zorgde voor beter bestuur en kon zo Frankrijk
economisch versterken, wellicht nog meer dan de legendarische Colbert.
Men
kan in het licht van de EU en de vragen over de samenhang tussen de 28
lidstaten niet blijven hangen bij enkele aannames, al blijft het vaak moeilijk
in ons taalgebied uitgebreide historische syntheses te vinden. Wat met de
geschiedenis van Polen, die uitermate complex is, of zelfs Hongarije... Men kan
niet doen alsof de bezetting door de Turken geen betekenis zou hebben en ook de
succesvolle strijd van Habsburg tegen diezelfde Turkse bezetting tot onder de
rook van Wenen. Tegelijk blijft het merkwaardig dat zoveel mensen
Sint-Patricksdag vieren, maar dat we van de geschiedenis van Ierland niet zo
heel veel weten, tenzij dan door een Britse bril. Europese waarden inroepen is
mooi, de verscheidenheid en grote samenhang in een beeld samenbrengen blijft
een kolossale opdracht, waar historici zich best eens aan zouden wagen. Het
resultaat zou wel eens als een Europese geschiedenis kunnen ogen, waarin de
onderlinge wederzijdse beïnvloeding zou kunnen prevaleren. Wie kent nog Willem
III, de koning-Stadhouder die was opgeleid door Johan de Witt, zelf dan weer gelyncht
in den Haag (1672), maar bleef doorleven in het beleid van de Britse koning
vanaf 1689. Volgens Russel Shorto hadden Nederlanders die in Nieuw-Amsterdam
een nieuw leven begonnen ook bestuurspraktijken meegenomen uit het moederland,
waardoor, aldus de historicus, Nieuw-Amsterdam meer dan men in de Britse en
Angelsaksische historische literatuur aan de orde stelt, een drager was van de
waarden van de Republiek van de Verenigde Provinciën. Zo zou men eindeloos
kunnen doorgaan, maar de vraag is of we dat wel willen. Als Europeaan zal ik
niet de eigen Nederlandse cultuur afwijzen, wel integendeel, maar ik blijf ook
geboeid kijken naar de buurlanden, naar verder afgelegen lidstaten, ook het
Balticum, Finland en Zweden, Bulgarije en Malta. Het is een hele wereld die
zich niet vanzelfsprekend laat kennen. Maar blind blijven voor het landelijke,
het eigene omdat men geen provinciaal wil lijken, levert ook geen interessante
inzichten op.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten