Pruisen, een natie in wording 1600 - 1815
Recensie
Pruisen, hoe een natie
vorm kreeg
Christopher Clark, Het IJzeren
Koninkrijk. Opkomst en ondergang van
Pruisen 1600 - 1947. De Bezige Bij 2015. Vertaling W. Hansen. 848 pp. 59,90
€
Het is goede gewoonte dat men
een boek recenseert nadat men het hele boek gelezen heeft, maar soms bevat een
boek zoveel relevante informatie dat men er ergens halfweg zin in krijgt er
iets over te melden. Voor een roman lukt dat niet, maar voor biografieën en
historische werken kan dat dan weer wel, al was het maar omdat de auteur zelf
ook wel aangeeft wanneer een bepalend deel afgerond mag heten.
Christopher Clark schreef dit
boek voor hij aan de slaapwandelaars begon en laat zien hoe men een synthese
schrijft, waarbij men oog heeft voor open eindes of ontwikkelingen ziet
opdoemen die pas later weer aan betekenis blijken te winnen. De historicus
beschikt niet over de geschiedenis, maar probeert op de een of ander manier het
geheel van feiten en gebeurtenissen onder de aandacht te brengen. Men meent
dezer dagen dat het schrijven van een synthese niet meer mogelijk is, maar met
"Het IJzeren Koninkrijk" laat Clark zien dat het schrijven van een
synthese ook voor de lezer een gigantisch avontuur kan zijn en dat het voor de
auteur een kwestie van moed moet heten, die zeker niet vrij kan blijven van
controverses. Maar waarom zouden we bang zijn controverse op te roepen?
Keurvorstendom zonder
natuurlijke grenzen, zo begint het verhaal van het gebied rond Brandenburg, dat
zal uitgroeien tot een koninkrijk, keizerrijk zonder sterke buren binnen de
Duitse wereld. Maar het gaat ook over de bestuurlijke praktijk, over het vinden
van oplossingen voor kleine en grote problemen in onzekere tijden en het gaat
over de kwetsbaarheid van Pruisen, waarbij het ontbreken van natuurlijke
grenzen tot 1813 een hoofdrol speelt in de ontwikkelingen. Moeten we het niet
hebben over het ontstaan van een Pruisisch bewustzijn? Natievorming in fases en
met accentverschuivingen?
Het keizerrijk, zoals dat rond
1600 bestond vertoonde grote bestuurlijke versnippering en de Keizer, de
opvolgers van Karel V waren om de een of andere reden niet bij machte de rol
van de supreme chef te zijn, want lokale vorsten hadden hun eigen
soevereiniteit zo ver als mogelijk opgerekt. Toen de Hohenzollern keurvorst
werden van Brandenburg, stelde dat vorstendom weinig voor en was het ook nog
een keer armoedig. Het was door aankoop dat de familie von Hohenzollern uit
Zwaben in het bezit kwam en de eerste generaties waren nog bezig op de
klassieke manier het bezit onder zonen te delen, tot in 1473 de Dispositio Achilea uitgevaardigd werd,
maar ook latere opvolgers waren nog tot delingen bereid, maar kinderloos
overlijden zorgde ervoor dat het keurvorstendom en de verworven gebieden samen
te houden, terwijl andere vorstendommen steeds verder versnipperden.
De Dertigjarige oorlog van
1618 tot 1648, de verdragen van Westfalen zouden het keurvorstendom op de rand
van de afgrond brengen en tegelijk de basis vormen voor de grote
gebiedsuitbreidingen. Maar die oorlog was in wezen de uitbarsting
van langjarige conflicten in de Duitse wereld. De opkomst van de Hohenzollern
in Noord-Duitsland, maar ook in het westen, Kleef en Jüllich was een product
van erfopvolgingen in soms bizarre constellaties, want enerzijds waren er op
dat ogenblik nogal wat vorsten vatbaar voor allerlei geestelijke aandoeningen,
maar ook kon het gebeuren dat het erfrecht niet exclusief via de mannelijke
lijn verliep. Maar het keurvorstendom, dat Pruisen verwierf en gebieden in het
Westen van het Keizerrijk, was territoriaal geen eenheid en dat zou het bijzonder
kwetsbaar maken. We kennen dezer dagen nog nauwelijks iets van de geschiedenis
van Duitstalig Europa en hoe de dertigjarige Oorlog overal voor een ontzaglijke
ellende zorgde, zullen we wel eens gehoord hebben in de lagere school of het
secondair, maar wat er aan de hand was toen, blijft doorgaans onbesproken. Ging
het om ambitieuze vorsten, die de zwakke broertjes probeerden uit te schakelen,
want door al die gebiedsdelingen was Duitsland en bij uitbreiding de
Duitstalige wereld wel erg versnipperd. Ook de religieuze splijtzwam deed haar
werk, waarbij de vraag gesteld kan worden, volgens Clark of de
evenwichtspolitiek van de Hohenzollern hier niet mee debet aan was. Via hun
uitbreidingen aan de Oostzee en in Pruisen, kwam het land in verschillende conflictgebieden
te liggen. Ook Zweden had een eigen inbreng in het conflict, wat de kaarten er
nog complexer op maakte.
De vernielingen tijdens de
Dertigjarige Oorlog hebben zeer lang doorgewerkt en hebben na die vernietigende
episode de vorsten en hun raadgevers stevig bij de les gehouden. Het moet
gezegd dat het verhaal van de oorlog waarbij strijdende partij elkaar steeds
weer gebieden afsnoepten, steden ook die vervolgens heroverd werden en de
wreedheden die toen aan de orde waren, moeten we toch wel even in het
achterhoofd houden: er bestond nog geen oorlogsrecht, tenzij in theoretische
vorm geschreven door Hugo de Groot. We zouden kunnen betogen dat er van de
middeleeuwse gebruikelijke godsvredes niet veel meer overbleef, waardoor
bepaalde plaatsen als veilig moesten worden bewaard en waar strijdende partijen
niet tot geweld konden of mochten overgaan. Hugo de Groot verving dat dan maar
door een uiterst verlicht project van een oorlogsrecht, dat in de volgende
eeuwen de conflictbeheersing mee in de hand zou werken. De vernietigende oorlog
van 1618 tot 1648 belette niet dat een ondernemende keurvorst, Frederik Willem,
de Grote Keurvorst genoemd tussen 1640 en 1688 het herstel en wel meer wist te
bewerkstelligen. Hij groeide niet op in Berlijn, maar in veilig geacht gebied
in het Oosten, maar toen hij veertien werd, bleek het oorlogsgevaar te dicht
bij te komen en werd hij naar de Republiek der Verenigde Provinciën gestuurd
waar hij les kreeg door professoren aan de universiteit van Leiden, die hem
doordrongen van de nieuwe concepten over de wet, het recht, de staat en wat al
niet meer. Men kan hier de vraag wel opwerpen in welke mate Frederik Willem net
als Johan de Witt gegrepen werden door de mogelijkheden van goed bestuur. Feit
is dat de Grote Keurvorst zijn leven lang als staatsman met de zaken van
bestuur bezig zou zijn en zich niet zou laten afleiden door de genoegens des
levens. Detailkennis en redelijkheid bestempelden zijn beleid, waarbij hij
lange vergaderingen uitzat. Hij was de gedachte toegedaan dat de vorst zich
niet mocht verlaten op zijn ambtenaren maar zelf alles moest doornemen en niets
over het hoofd mocht zien:
"Ik zal mijn verantwoordelijkheid als vorst nemen
in de wetenschap dat het om het volk gaat en niet om
mijzelf"
Het gevoel zich aan de staat
te wijden had gevolgen voor het land, maar het laat zich aanzien dat de lange
regering van de Grote Keurvorst voor Brandenburg en de aansluitende gebieden
een periode voor duurzame ontwikkeling was, zowel economisch als bestuurlijk,
zeker ook militair, zodat het leger dat in 1640 nauwelijks 3000 soldaten telde
aan het einde van de regeringsperiode, tijdens de Frans-Nederlandse oorlogen
met 30.000 een behoorlijke krijgsmacht in het geweer kon stellen. Ook de
Noordse oorlogen beletten dat er toen al echt sprake was van stevige vrede. Verbeterde
militaire uitrusting, betere kanonnen ook zorgden voor grotere wendbaarheid en
betrouwbare uitvoering van bevelen. De officieren kregen een professionele
opleiding in een cadettenschool en gewonde militairen werden beter verzorgd.
Stabiliteit als troef dus. Het relaas van de oorlogen laat zien dat die
stabiliteit naar onze normen nog wel even op zich liet wachten, maar tegelijk
mag het een prestatie heten na de vernielingen van een uizichtloze oorlog zo
snel en zo grondig orde op zaken te hebben gesteld, wat ineens ook aangeeft,
volgens Clark, dat het welbevinden van deze gebieden inderdaad af kon hangen
van een persoon, de Grote Keurvorst.
Toch kan men niet stellen dat
deze geschiedenis van Pruisen een aaneenschakeling van biografieën zou zijn,
want hoewel in de eerste periode en eigen aan de tijd de vorsten grote
betekenis hadden - tenzij precies in de Republiek der verenigde Provinciën -
was die betekenis op de persoon zelf gericht, terwijl in Pruisen duidelijk werd
dat deze zich aan het koninkrijk wijdde en dat hij, maar ook Frederik II vooral
het staatsbelang voorop gingen stellen en dus minder roekeloos met de
beschikbare middelen begonnen om te gaan. Er waren ook periodes van
zelfoverschatting en grote sier, maar
verschillende vorsten, tot en met de Napoleontische oorlogen hebben het gebied
dat als Pruisen bekendheid verwierf militair, bestuurlijk en economisch
vleugels gegeven.
Frederik II sloeg er niet
naast, maar leek wel een gokker, toen hij eerst in de Oostenrijkse
successieoorlog (1740 -1848) en de zevenjarige oorlog met bondgenootschappen en
oude afspraken goochelde. Hij won Silezië, vond gelegenheid in de Poolse
delingen het nodige voordeel te halen en wist het land meer homogeen te maken,
ook bestuurlijk. De belangrijkste evolutie blijkt vooral economisch te zijn
geweest, waarbij op sommige domeinen aanzetten tot liberalisering werden
gegeven. Maar ook de koning diende de grenzen van zijn macht te kennen.
Opvallend is ook dat uit de oorlogen van Frederik II een zeker Pruisisch
bewustzijn is voortgekomen, dat tijdens de napoleontische oorlogen alleen maar
versterkt werd. Dat bewustzijn kwam vanuit de samenleving, werd door burgers
uitgedragen en leidde tot grotere betrokkenheid bij de zaken van staat. Het
staat dus te bezien hoe het verder met dat ontluikende nationale besef is
gegaan.
Het valt op dat onder Frederik
II Pruisen voorrang gaf aan de emancipatie van de burgers maar dat het omzeilen
van het gewoonterecht niet zo eenvoudig bleek, want over de afschaffing van de
lijfeigenschap werd lang stennis gemaakt. Uit dit boek komt een nog meer
uitgesproken beeld van de Verlichting naar voor dan al tot mij was
doorgedrongen, waarbij niet enkel de grote geesten hun plaats krijgen maar ook
de kringen, de milieus waarin de Verlichting tot bloei kwam en maatschappelijk
relevant werd. Want al kijken we allemaal met bewondering naar mensen als
Immanuel Kant, Hegel en Herder, toch blijken we niet altijd afdoende te
beseffen dat het met Verlichting nu net zo gesteld was dat het niet enkel een
zaak was van een kleine kring nagenoeg geniale lieden, een al dan niet
verdorven genootschap, maar dat de Aufklärung maar betekenis kon krijgen als er
een vruchtbare ondergrond aanwezig was en er brede kringen kennis van namen en
erdoor geinspireerd werden.
Clark laat dan ook zien hoe in
Pruisen een open debatcultuur kon ontstaan die nauwelijks te rijmen valt met
het beeld dat men graag van die Pruisische samenleving heeft opgehangen: Befehl
ist Befehl!". Het tegendeel lijkt waar en zal ook later bij de
legerhervormingen aan de orde komen, want om de wendbaarheid te optimaliseren
zal men de bevelvoerende officieren meer ruimte geven zelf de omstandigheden te
interpreteren en ernaar te handelen. Ook het aantal en de omvang van de loges
en academies blijkt in dit Pruisen van de 18de eeuw van wezenlijk belang te
zijn geweest. Bovendien werd men geacht in die kringen - waar de deelnemers
niet op sociale afkomst of status werden beoordeeld - altijd bereid te zijn
naar het standpunt van anderen te luisteren, zonder daarom men banvloeken uit
te pakken als het standpunt niet zinde. Men kan er zich nauwelijks van
vergewissen dat dit beeld van de Verlichting, dat overigens ook in onze
contreien op vergelijkbare wijze vorm kreeg, zo lang onbesproken is gebleven.
Het publieke debat, ook met tijdschriften waar iedereen en niet alleen een
geconsacreerde grote namen hun inbreng mochten hebben, moet toen veel mensen
begeesterd hebben en Pruisen inderdaad een grote invloed op de rest van
Duitsland hebben gegeven.
Waren de Joodse inwoners van
de Pruisische gebieden lange tijd tweederangsburgers, met uitzondering van
enkele rijke, zeer welvarende families, dan begon onder Frederik II de politiek
vorm te krijgen om hen gewone burgerrechten te geven, maar het zou tot 1811-1812
duren voor Joodse ingezetenen ook militaire dienst mochten doen en dus als
voorwaardige burgers werden beschouwd, maar dat heeft te maken met de
bijzondere, desastreuze omstandigheden van het koninkrijk te maken. Na 1806 en
de Nederlaag van de Pruisen, begon een onzekere periode, waarbij de koning, Frederik
Willem III voortdurend moest schipperen tussen sabelslepers en meer omzichtige
politici die voor de kabinetsoorlog gewonnen waren. Maar Frankrijk had Pruisen
eronder en het deel ten westen van de Elbe ingenomen, maar ook verplichtingen
opgelegd in de vorm van een bondgenootschap. Politici als Hardenberg, Stein en
Humboldt begonnen met de koning aan hervormingsprogramma's die na de val van Napoleon
hun beslag zouden krijgen.
De
oorlogen gevoerd na 1807 kregen in Pruisen een volkskarakter, dat wil zeggen
dat in de steden vele vrijwilligers bereid bleken de zaak van Pruisen te
dienen, wat ook in gedichten geproclameerd werd. Een beweging van gymnasten
kreeg ook een plaats in het plaatje en tegen 1812, toen de nederlaag van de
Grande Armée in Rusland duidelijk werd, bleken vrijkorpsen naast het reguliere
leger te strijden en kon Pruisen opnieuw een militaire macht ten toon spreiden.
Vrouwen
en Joden kregen in dit nieuwe Pruisen een eigen plaats, maar emancipatie ging
niet zonder het benadrukken van de verschillen en de vrouwen kregen waardering,
maar van de gedroomde gelijkheid was vooralsnog geen sprake. Joden konden
dienst nemen in het leger, maar of ze helemaal aanvaard werden? Het probleem
was het meest acuut bij mensen die zich tot het christendom hadden bekeerd,
want hen werd nog nagedragen dat ze ooit joods waren geweest. Emancipatie was
volgens Hardenberg een aanzet tot integratie en het opgeven van de eigen
gewoonten, rituelen en geboden. Emancipatie als joden lag duidelijk moeilijk,
ook in het protestantse Pruisen.
Zoals
gezegd hebben we het risico genomen u uitgebreid over het eerste deel van deze
geschiedenis te informeren, wel wetende dat zelfs die eerste 200 jaar, van 1600
tot 1815 veelomvattend wordt onderzocht en aan de lezer meegegeven. Het kan dus
niet verbazen dat we zelfs aan die periode geen recht konden doen. Het werk
verdient evenwel veel meer aandacht, net omdat ook hier Christopher Clark erin
is in geslaagd ons, de lezer, ervan te overtuigen wat intuïtief al duidelijk
was, dat onze kennis van de wereld waarin Immanuel Kant, Herder en von
Humboldt, verlichtingsrepresentanten bij uitstek leefden ons volslagen onbekend
was, bij gebrek aan interesse voor de geschiedenis van het Europa over de Rijn
en nog meer het Europa voorbij de Elbe en Scandinavië, dat in de Oostzee actief
is geweest en zo mee onze geschiedenis heeft gekleurd.
Wat
voorlopig ook opvalt in deze synthese betreft de rol van het persoonlijke in de
geschiedenis en de wisselende rol van vrouwen in de dynastie van de
Hohenzollern. Lange tijd waren zij afwezig, maar met Louise kon Frederik Willem
III op een grote steun rekenen om zijn beleid vorm te geven, al stierf ze veel
te jong. De beleidsmakers rond de grote Keurvorst, Frederik de Grote en
Frederik Willem III waren wezenlijk, maar deze vorsten, die hun land boven het
eigen belang en de eigen roem stelden, moesten stevig in hun schoenen staan, wilden
ze daadwerkelijk wegen op het beleid. De napoleontische oorlogen bekeken vanuit
de positie van een onderworpen grootmacht, het is eens iets anders en vooral
laat het zien dat we het Europese schaakbord tot het einde van WO II niet meer
kunnen zien als het spel van een kampioen, maar dat er altijd meerdere partijen
hun zetten doen, soms nog ongemerkt voor de tegenstanders, maar plots kan een
grootmacht uit het niets opkomen, zoals de Republiek der Verenigde Provinciën,
zoals Pruisen en zoals nagenoeg tegelijkertijd het Britse imperium, dat ook
niet geheel zichtbaar een wereldmacht werd. Pruisen bestuderen vergt geen
bijzondere voorliefde voor een land, maar vooral interesse voor de complexe
Europese geschiedenis.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten