Minderhedenforum en Vlaamse identiteit
Kritiek
Mag ik fier wezen?
toetreden tot club op eigen risico
Er loopt een campagne om
mensen te vragen of ze mogen toetreden tot de club der Vlamingen - die der
Belgen lijkt eenvoudiger toegankelijk, wekt men de indruk. De campagne zet men
op omdat er in Vlaanderen zoveel racisme zou wezen en omdat enkele nitwits de
toegang zouden belemmeren voor anderen. Mag
ik daar een paar vragen bij hebben, bij die aannames? Enkele kanttekeningen bij
een bizar project.
Het
gesprek had plaats in een souterrain in de Lakense Straat, nabij de KVS, Brussel,
waar een nogal eigenzinnige historicus en linkse Vlaamse gezinde de club
Vlaanderen Morgen, werkgemeenschap elke maand een avondje liet vergaderen. Christian
Dutoît heeft een biografie geschreven over Jef Van Extergem (1898-1945) en de
Vlaamse Beweging. Uitgesproken links en communist ging deze man ook werkelijk
voor een sociaal activisme, voor een Vlaanderen waarin het Sociale Vraagstuk
ook een antwoord zou krijgen. We kunnen vandaag het engagement van mensen voor
het communisme niet goed duiden, zeker niet in onze regionen, waar het zich
bekennen tot het communisme ook als een daad van moed mocht gelden toen, maar
nu eerder berust op een dwalen in de geest. Zelf sta ik nogal aan de andere
kant, maar mensen als Van Extergem en Marcel Minnaert vind ik het bestuderen
waard, waardering uitspreken roept geen weerstand op, net zoals ik vond dat
Louis Van Geyt best een indrukwekkende persoonlijkheid was. In die context
kwamen de heren Geert van Istendael en Marc Reynebeau op de koffie bij de
Werkgemeenschap Vlaanderen Morgen, waaraan de minister van Staat Hugo Schiltz
na zijn smadelijke defenestratie bij de VU - als gevolg van het spaak lopen van
het Egmont-pact, zelf een gevolg van de acties van de cultuurfondsen - veel
energie stak en zo te zien ook genoegen puurde.
Die
avond evenwel kwam een sluimerend conflict rond het begrip identiteit in alle
openheid op tafel, alleen, zo bleek uit het gesprek, was het moeilijk een
werkbare definitie te bedenken die we konden delen. Voor Geert van Istendael en
Reynebeau was Identiteit een construct - het zal wel, betoogden wij - en dus kunstmatig
en aangepraat, puur contingent kon men er nog aan toevoegen, paradoxaal genoeg,
ook nog eens vastgelegd in de ideeënwereld à la Plato. Maar erger nog was de
mantra dat mensen die om hun identiteit geven, gaven, bewust eerder dan
onbewust met uitsluiting, exclusie geen moeite zouden hebben. Zijzelf en al wie
het begrip identiteit en vooral de Vlaamse Identiteit afwees, deden dat omdat
exclusie niet kan deugen. Dat deze mensen, Gutmenschen, wel eens actief waren
en zijn in clubs die nog heel wat exclusiever zijn dan de Vlaamse samenleving,
die prat gaan op hun morele bevlogenheid, maar over problemen altijd weer dat
armzalige matrixje leggen van sociaal-economische parameters, zoals nu met het
Jihadisme het geval is, drong niet tot deze heren door. En wij?
De
werkgemeenschap Vlaanderen Morgen was een club waaraan meewerkten wie dat
wilden, zonder formele aanschaf van een lidkaart, maar wel door het impliciet
erkennen van de standregelen - om nog eens dat heerlijke woord te hanteren -,
de opdrachtverklaring, rond pluralisme, democratie en de toekomst van deze
regio, samenleving. Openheid stond en staat feitelijk nog altijd voorop,
waarbij identiteit niet een eenvoudig begrip is, dat alles zou overwoekeren,
zoals Klasse bij sommigen nog altijd functioneert. Identiteit, een identiteit
is uiteraard een constructie, omdat er een narratief vereist is, waarin een
volk zichzelf bewust gaat ervaren, omdat dit construct ook nodig is om zoiets
als gedeelde verantwoordelijkheid en broederschap werkbaar te maken. Maar
identiteit kan steriel worden als het vastgelegd wordt op stenen of bronzen
tafelen en dat het mensen, personen gaat vangen op een procrustesbed, zodat
alles wat uitsteekt eraf gehakt kan worden.
De
visies toen ter tafel gelegd, kunnen dus elkaar niet meer uitsluiten, want de
redenen waarom er een conflict was ontstaan was dat Marc Reynebeau en Geert Van
Istendael elkaar afwisselden met een column en dus in de praktijk, om de vier
maanden een stuk instuurden, dat doorgaans zonder morren werd opgenomen. Toch
zou het nuttig zijn opnieuw te bekijken wie waar de kat de bel had aangebonden,
wat via de verslagen wel kan. Dat Hugo Schiltz en de vergadering vonden dat een
goed gesprek nodig en nuttig en liefst ook vruchtbaar zou zijn, gaf toch wel
uiting aan de vaststelling dat we niet zomaar losgezongen wilden raken van het
intellectuele leven, al deelden we niet altijd dezelfde visie.
In
1992 verscheen het essay "Trots en Schaamte van de Vlaming" van Wim
Verhelst, waarin deze een uitermate atavistische benadering van de Vlaamse
identiteit uitwerkte, c.q. de Vlaming zou nog altijd een boer in hart en ziel
zijn, prat gaan op een groots verleden en toch beschaamd blijken om de niet
waargemaakte beloften. Werkzaam en welwillend kon het volkje zo een lijntje
leggen naar de Gouw, the Shire, die Tolkien uittekende in "The
Hobbit" en "The Lord of the Rings". Zelf vond ik de hele
benadering maar niets, omdat ad primum de industriële ontwikkeling van
Vlaanderen een zaak was van ondernemers, de grote zoals Lieven Gevaert, Leo Leander
Beekaert - die als koster begonnen was, maar bepaald innovatief bleek door vrij
snel de ontwikkeling van prikkeldraad in Europa te introduceren, een Amerikaans
product dat anno 1873 in de VS werd ontwikkeld -, maar ook dus schrijvers als
Cyriel Buysse die de onderneming van zijn vader verder zette en cichorei
produceerde. Bovendien, met lieden als de jong gestorven Albrecht Rodenbach,
maar ook Herman Teirlinck en later Walschap die bijzondere en in mijn
benadering evidente koorddansen beoefenden tussen moderniteit en kritiek erop.
Felix Timmermans deed er met Pallieter en Boerenpsalm niet voor onder. Verder
kunnen we nog wijzen op Marnix Gijzen. Met Boon en Claus begon een nieuwe vorm
van koorddansen, waarbij met het bekrompen leven onder de kerktoren diende
beschreven worden, maar daardoor de ware betekenis van nieuwe middelen en
technologie uit beeld verdween. Andere, intussen verdwenen en vergeten auteurs
als Maria Rosseels, Anna Blaman[i],
maar ook Clem Schouwenaers konden het zich veroorloven zonder te oordelen
bepaalde keuzes scherper in het licht te stellen, dat wil zeggen, zij lieten de
lezer toe de ontwikkeling van hun protagonisten te herkennen en ermee het
gesprek aan te gaan. Dat staat veraf van wat de heer Wim Verhelst bewoog om van
"Trots en Schaamte" een requisitoir te maken.
Nu
heb ik wel eens gedacht dat dit gedoe van de toenmalige burgemeester van "Dilbeek,
waar Vlamingen thuis zijn" misschien er wat over was, maar via vrienden in
het Pajottenland werd ik wel overtuigd dat het proces van verdringing in de
Brusselse Rand, geleidelijk meer als gevolg van het uitzwermen van expats die
voor Navo en de instellingen van de EEG, EG en EU werkzaam waren en zijn,
overtuigd van het nut van die campagne. De volgende stap, "Ik ben Vlaming
en daar ben ik fier op", heb ik altijd bedenkelijk gevonden, zeker als
notoire critici van Vlaamse identiteit schwärmden met monumenten als
cyclocross, de Ronde van Vlaanderen, Vlaams konijn met pruimen en dat soort
dingen, om nog te zwijgen van de idee dat elke Vlaming zot zou wezen van Tijl
maar vooral van Schlagermuziek en dat het volk alleen maar volks kan zijn.
Over
nationalisme hoef ik geen uitgebreid betoog te houden, want de breuklijn blijft
dezelfde, de zin voor inconsequentie niet minder, want men meent dat
Nationalisme in de negentiende eeuw gevonden werd en geconstrueerd, waarbij men
vergeet dat het liberalisme in die periode, toen de oude verbanden, van
ambachten en parochies, van dorpse geborneerdheid verbrokkelden - onder meer om
demografische redenen - de verstedelijking van Vlaanderen in de hand werkten en
dus ook een toenemende machteloosheid van mensen in een anonieme samenleving
een oplossing dienden te krijgen. Het blijft merkwaardig dat een beslagen
marxist als Reynebeau voortdurend hamert op het gevaar van de natiestaat,
terwijl Marx dat fenomeen zelf zag als noodzakelijke voorwaarde om tot waarlijk
internationalisme te komen. De industrialisering van Vlaanderen, vanaf 1800
begon Lieven Bauwens in enkele voormalige kloosters - onder meer Drongen - met
constructieateliers voor Mule Jenny, een op stoom draaiende spinmachine te
bouwen en spinfabrieken op te richten, blijft in de analyses van Reynebeau en
co onderbelicht. In wezen betreurt de auteur het dat Vlaanderen zelf vanuit de
middenstand en boerenstand het nodige deed om een eigen industrie op te bouwen
en dat de proletarisering van de samenleving uitliep op een embourgeoisement.
Mag
ik het belang van Lieven Bauwens of Leon Leander Bekaert en al die anderen
erkennen, dan meen ik niet dat ik daar persoonlijke fierheid kan putten. Maar
Bauwens en Bekaert staan wel naast mensen als Lodewijk van Gruuthuse en Rubens,
kunstenaar en ondernemer. Mijn verwondering komt voort uit het feit dat het
historische narratief dat Vlaanderen heet, zoveel rijker is dan men graag
aannemelijk wil maken. De Vlaamse Beweging en het katholieke Reveil hebben na
de stichting van het Koninkrijk vaak de oude glorie bezongen en in stoeten de
zaak willen presenteren. Aan de andere kant had men mensen als Jan Frans
Willems, Georg Bergmann, die na 1830 in België, Lier bleef en de Vlaamse zaak
om praktische redenen ging ondersteunen en daardoor tot een principiële keuze,
de eed van advocaat in het Nederlands afleggen. Anton Bergmann volgde dat spoor
en schreef een roman Ernest Staes, advocaat schreef, waarover noch Reynebeau of
Wim Verelst spreken.
Als
men vandaag een campagne voeren wil waarbij mensen met roots in alle hoeken van
de wereld, maar geworteld in Vlaamse grond en goed thuis in de samenleving
vragen of ze erbij mogen horen, of ze lid mogen zijn van de club, dan denk ik:
ze horen er vaak al lang bij en men kan zelf dat verhaal van toebehoren en
eigen wegen volgen best wel zelf of beter, best zelf verhalen.
Trots
en fier Vlaming te zijn? Ik heb het zelf altijd wat morsig en ranzig bevonden,
omdat men dan zoveel ook voor lief moet nemen waar men moeilijk fier over kan
zijn, maar vooral, men is vooral trots op zaken waar we zelf geen verdienste
aan hebben. De Vlaamse Schilderkunst van Jan Van Eyck - uit wat nu Limburg,
toen Loon heette, heet - maar van Roegier van de Weyden, de muziek van Orlando
de Lasso ... men koestert die, men probeert er de betekenis van te vatten, maar
ook blijft het een prestatie dat in deze regio de nodige welvaart kon
geaccumuleerd worden zodat al die kunstenaars er decent van konden leven. Maar
of dat tot beate verering voor het oude vaderland moet inspireren, valt te
betwijfelen en af te raden, want het kan leiden, leidt al te vaak tot een
steriel behouden van het oude en afhouden van het nieuwe.
Verwees
ik uitgebreid naar het gesprek in de Werkgemeenschap Vlaanderen Morgen en naar
het essay "Trots en Schaamte van de Vlaming" , dan ben ik tegelijk
dus zo vermetel een patriottisme voor te stellen dat wel weet wat de waarde en
het belang is van het patrimonium, doch dat we het beste eer aandoen, door er
verder aan te bouwen, tastend en soms mistastend. Ook een vergeten maar
onvoorstelbaar rijk immaterieel verleden, dient daarbij onder de aandacht
gebracht, dat eenieder kan ontdekken die
zich met de ontwikkeling van de instellingen en de oplossingen voor conflicten
wenst in te laten. Belforten en Begijnhoven, materiële getuigen van dat immateriële
erfgoed? Het is een patrimonium dat ons kan inlichten over hoe lichtend de
middeleeuwse mens uit de hoek komen kon, over hoe met de Pacificatie van Gent
en vooral het Plakkaat van Verlatinghe de grondslagen van een nieuw bestel, een
republiek ontwikkeld werd. Dat, meen ik, brengen mensen als Marc Reynebeau noch
Wim Verelst in het debat, want daar zouden polderjongens als mijn vader of
grootvader weinig mee te maken hebben. Net zoveel denk ik dan als precies die
heren, die menen dat het niet tot ons patrimonium zou behoren. Maar precies de
polderbesturen ontstonden als zeer vroeg beheersvormen om het waterbeheer in
die op de zee gewonnen gebieden te organiseren, waarbij solidariteit in goede
en zeker ook kwade dagen centraal stond, maar ook verantwoordelijkheid voor het
algemeen belang. Wie naar geschiedenis kijkt als een opeenvolgingen van
tijdvakken die niet of nauwelijks voldoen aan onze criteria van beschaving en
democratisch gehalte, zou wel eens verwonderd kunnen opkijken, want bij nader
toezien zou blijken dat de Vlaamse steden groeiden door binnenlandse migratie
als gevolg van een succesvolle landbouw, maar ook was er sprake van exogene
groei ofte immigratie uit andere hoeken van Europa, soms als expats, zoals
Dante Alleghieri, maar ook wel eens als gastarbeiders in de textiel of de
scheepsbouw.
Vandaag
vragen mensen of zij Vlamingen mogen zijn en zich daar fier op mogen laten
voorstaan. Zij horen er dan al bij, want ze drukken hun lidmaatschap uit van
wat de Vlaamse samenleving heet. Zoals Mary Beard betoogt, vonden Cicero en
Livius er niet beter op, 700 jaar ab urbe condita het verhaal van Rome te
vertellen als het verhaal van vreemdelingen die zich tussen de Sabijnen, de
Latijnen en Etrusken vestigden en tegen het einde van de Republiek een concept
van burgerrecht en identiteit had geconcipieerd waaraan beschaafde mensen deel
konden hebben. Aeneas was er een, maar ook Romulus en Remus waren vreemd aan de
plaats, kwamen van Alba Longa, maar waren opgevoed door een wolvin en later
doodde Romulus Remus, maar toch bleef ook Remus een rol spelen in het Romeinse
zelfbeeld. De identiteit concipiëren rond het feit vreemd in eigen streek te
zijn, acht Beard bijzonder en is het ook, omdat het strijd met de idee van de
sedentaire samenleving, waar de identiteit juist rond het eeuwige gevestigd
zijn geweven werd. Genealogen willen vaak aantonen dat hun familie al
generaties ter plaatse leeft, de mijne zal laten zien dat er al eens
verhuizingen aan te pas kwamen... eerst binnen Vlaanderen, maar ook naar
Brussel (hmm), Roubaix, later Congo en vervolgens Canada, later binnen Europa,
met ook nog eens contacten van Lissabon tot Polen...
De
VSA hebben lange tijd ook die verhaallijn trachten te hanteren, van succesvolle
immigratie en integratie, van een American dream, waarbij men ook de donkere
bladzijden niet mag vergeten zoals de omgang met de First Nation en de invoer
en handel in Afrikaanse slaven, voor de onafhankelijkheid en later afgebouwd en
geheel verboden in 1808; sinds de Zaak DSK weten we dat migranten aan de
rafelranden het niet onder de markt hebben en Donald Trump negeert gewoon de
ontstaansgeschiedenis van de VS en kan dus maar moeilijk in de voetsporen van
John Adams en co treden. In wezen is dat verhaal te triest voor woorden.
Men
zal het wel weer niet graag lezen, maar het was zo in de kring van de
Werkgemeenschap Vlaanderen Morgen dat identiteit een moeilijk concept was, want
sommige aspecten ervan kan men gemakkelijk benoemen, andere minder en er zit
uiteraard ook een verdwijnpunt in, dat niet meer op feiten of rationele
elementen gebaseerd kan worden, maar gewoon is, fascinans et tremendum. Goddelijk zijn we niet
of achten we ons niet, maar wel is het van belang te beseffen dat identiteit
een contingent gegeven is en ook een zekere bereidheid vergt eraan belang te
hechten, mee te denken met de samenleving waar men toe behoort, zoals die
polderjongens en de leden van de Duitse Hanze, waar Brugge geen lid van was,
maar er wel de spil van vormde. Wie we zijn? Vlamingen, mevrouw, met uw
welnemen, maar wat dat dan betekenen zou? Kijk naar mensen om u heen en laat u
niet verblinden voor oppervlakkige spiegelingen noch afschrikken voor de
krochten onzer stille doch woelige zielen, maar geniet van de zegeningen die
het meebrengt hier te wonen. Ieder drage bij naar godsvrucht en vermogen. De
mediacampagne "Ik ben Vlaming. Mag ik ook trots zijn" verdient daarom
aandacht en men moet niet menen dat het lachwekkend zou wezen, maar het
Minderhedenforum zou dan kunnen bijdragen aan het narratief dat het Vlaming
zijn schraagt, hoe onbestemd dat verhaal in fine blijft. De campagne botst
namelijk ook nogal met de gedachte van onder meer het minderhedenforum dat de
Vlaming geen wereldburger zou zijn. Neen, is.
Bart
Haers
[i]
Anna
Blaman hoort niet in het rijtje thuis, zal u zeggen en dat klopt wel, maar zij
past wel in het rijtje auteurs die de moderniteit omhelzen en ermee worstelen.
Zij wilde ook groots en meeslepend leven, maar beleefde vooral een eenzaam
avontuur, haar eigen eigenzinnige leven.
Geboren in 1905 was
zij een generatiegenote van Hannah Arendt en meer biografisch van mijn
grootvader. Verder vond ik het opnemen van het lijstje wel zo nuttig omdat zij
in haar literaire leven en haar andere werkzame bestaan blijk gaf zeer bij de
tijd te leven. Neen, een Rotterdamse was, maar op die manier kan het begrip
identiteit wel wat scherper gesteld. (Ik zou deze vergissing moeten schrappen
uit de bijdrage, maar het geeft aan dat we wel degelijk af en toe in de catalogus
vreemde dingen kunnen en mogen doen).
Reacties
Een reactie posten