SPQR, een geschiedenis en reflectie
Recensie
Rome en het Imperium
een bijzondere geschiedenis? Et alors
Mary Beard. S.P.Q.R, Een geschiedenis van het Romeinse Rijk. vertaling: Ineke Mertens. Uitgeverij Atheneum Pollack & Van Gennep 2015. 545 pp (noten en index). 29,99 €
Mary
Beard ontmoette ik vroeger al, dat wil zeggen, via artikelen die men mij
toestuurde of die ik zelf vond, bezig als ik was geweest met "Oefeningen
betreffende problemen en ... de Klassieke oudheid", bij dr. Robert
Duthoit, waar we twee belangwekkende fenomenen bestuderen mochten, de
vrijlating van slaven en de ontwikkeling van de polis/municipium in de Romeinse
politieke, sociale en economische structuren. Rome werd zo meer dan een reeks
namen van schrijvers en Keizers, maar tegelijk leek het altijd nuttig om nog
eens een synthese te lezen. Nu had ik nog niet zo lang geleden Tom Holland met
genoegen gelezen en ik dacht dat teveel van het goede de appetijt zou smoren, terwijl
eenmaal ik het boek van Mary Beard had aangesneden, het genoegen op me af kwam een boeiende
synthese te ontdekken en ermee aan de slag te gaan.
Abusievelijk
meent men wel eens dat een synthese voor de historicus niet meer goed mogelijk
is, voor de lezer weinig zou bijbrengen, maar de synthese is voor de historicus
het moment waarop men een eigen visie kan ontwikkelen, voor de lezer een kans
om nieuwe kennis overzichtelijk tot zich te nemen. Oh ja, zou men over Rome nog
nieuwe inzichten kunnen brengen, sinds Gibon, Thomssen, die ook een uitmuntende
geschiedenis van Rome schreef, een eeuw geleden ongeveer? Er is, zoals Mary
Beard zelf opmerkt al eindeloos veel geschreven, op academisch niveau, maar ook
meer vulgariserend en toch acht zij het wenselijk, nodig er haar verhaal aan
toe te voegen. Misschien acht ze zich op een of andere manier verplicht aan
haar ambt dit project op te zetten en af te ronden.
Wie
de geschiedenis van Rome een beetje in de vingers heeft of goed in de vingers
zal over de algemene chronologie zo te zien weinig opsteken, maar in haar
behandeling van de oude Romeinse geschiedenis, ontwikkeld Mary Beard een
perspectief dat er toe doet: zij vangt haar synthese aan met een analyse van
het zelfbeeld van de Romeinen dat gegoede Romeinen er op het moment van enorme
expansie van het rijk, de eeuw van het verval en burgeroorlogen in de Republiek
op na hielden en waar onder meer Cicero, Livius, Vergilius stof voor hebben
geleverd, de eerste in zijn redevoeringen, brieven en geschriften, de anderen
in hun door Augustus aangemoedigde werk - waarbij zij al eens zijn denkbeelden
lijken te doorkruisen. De historica laat zien dat wat wij weten over de eerste
eeuwen van de Romeinse geschiedenis door de Romeinen zelf is vorm gegeven toen
zij er zich bewust van werden dat het verhaal van dit overmatig uitgegroeide
stadstaatje tot bijna de grenzen van de bekende wereld niet zomaar uit het
niets of zonder bijzondere redenen op gang kon zijn gekomen.
Gebeurtenissen,
zegt de auteur, bepalen mee het verhaal dat men wil vertellen, wat ze aantoont
aan de hand van de interventies van Cicero in de Romeinse politiek, in
redevoeringen tegen Verres en vooral de voor gymnasiasten en collegejongens
overbekende Catilinarische redevoeringen zonder uiteraard al die bekende
episodes, tragedies en andere peripetieën uit het oog te verliezen. Marius,
Sulla, Pompeius de Grote, Caesar, de Scipiones, de Claudii... zij komen aan
bod, waarbij epigrammen, op stèles en bronzen platen neergelegde verslagen van
loopbanen, levens, successen en nederlagen, want die zijn er ook. De oorlog
tegen Carthago, na de vernietiging in 146 v.C. nadien onder het keizerrijk weer
opgebouwd en opnieuw een van de welvarendste steden van het rijk, net als
Corinthië, bijna op hetzelfde moment en ook om redenen van concurrentie
wellicht, met de grond gelijk gemaakt, laat zien dat beslissingen altijd ongedaan
kunnen worden gemaakt. Maar ook de stad aan de Isthmus wordt herbouwd, wellicht
omdat het niet mogelijk bleek de ligging van de stad te negeren en dat er zich
altijd weer mensen zullen vestigen.
De
eerste eeuw voor Christus - dus duidelijk vanuit een perspectief ex post
bekeken -, de eeuw van de burgeroorlogen vormt de scharnierperiode tussen twee
delen in de Romeinse geschiedenis, maar beide periodes hangen samen omdat het
verhaal van het keizerrijk nog altijd verbonden lijkt met dat van de republiek.
Mary Beard betoogt dat met Caracalla, die alle inwoners van het rijk
burgerrecht verleende en hen dus ook laat delen in de lasten, in de
voorrechten, die dan gewoon rechten worden, het einde van de eerste 1000 jaar
onmiskenbaar wordt, omdat vervolgens, na bijzonder turbulente tijden voor Rome
tegen 315 met Constantijn een nieuwe era aanbreekt, een nieuw regime. Het oude
Rome verdwijnt dus volgens haar niet in invasies van barbaren, maar in een
crisis van legitimiteit en van het imperiale systeem. Want die volkeren die
leefden aan de rand van het rijk, werden vaak ook geromaniseerd, terwijl er
binnen het rijk ondanks de grote afstanden ook een gemeenschappelijke cultuur
moet hebben bestaan die rijk en arm deelden, zoals graffiti laten zien.
Alles
wel beschouwd zou men kunnen stellen dat Beard haar verhaal beperkt tot ruwweg
de periode van Scipio Africanus tot en met de vestiging van een stabiel
bestuur, dat van de Caesars, tot en met Caracalla. Maar zij kiest deze termini
vooral omdat in die periode Rome bestuurd werd door het Volk en vooral door de
Senaat waaraan vanaf Augustus een andere vorm wordt gegeven, met als kern toch
nog de civilitas, waarin de gedachte
uitgedrukt wordt dat men zich behoort in te zetten voor de res publica. Nu goed,
Beard is de eerste om aan te geven dat dit een idealistische term mag heten,
terwijl het volgens haar wel werkte, omdat daarmee een min of meer werkbaar
criterium om het handelen van (top-)politici af te wegen en aan te geven waarom
deze of gene deugde. De kwestie van de vorming van de republiek is dan ook
cruciaal in deze geschiedenis van Rome, waarbij mythen en verhalen uit latere
tijden geconfronteerd worden aan wat we kunnen weten over het oude Rome en wat
de geschiedschrijvers van toen zelf hadden gevonden. Want wellicht is dat een
curieus gegeven, namelijk dat de Romeinen op zeker ogenblik een aanvang gemaakt
hebben met het ontwikkelen van een eigen identiteit en het schrijven van de
eigen geschiedenis ernstig hebben genomen, waarbij ze geleidelijk ook aandacht
kregen voor de gebeurtenissen van de eigen tijd, om zo een houvast te krijgen,
waarmee men zichzelf en jongemannen kon vormen in de concepten die Rome maakten
tot wat het was. Veel van die bronnen werden later overigens, door toedoen van
Augustinus - in zijn "De civitate Dei" opgenomen en vormen voor veel
van die inzichten de enige bron.
In
die zin krijgen vele conflicten binnen Rome, tussen zoiets als partijen maar
vooral tussen ideeën versus pragmatische omgang met de macht een andere
betekenis. Of Beard iets bijbrengt voor wie al thuis is in de geschiedenis van
het oude Rome, zal net hier blijken, want zelf heb ik mij tijdens mijn
opleiding geschiedenis altijd verwonderd over het feit dat de cursus
geschiedenis van Griekenland en Rome wel als eenheid werd gezien maar finaal
niet als eenheid werd gepresenteerd. Men kan zeggen dat Athene in haar
ontwikkeling tot het einde van de Peloponesische oorlogen en toen de Griekse
wereld nog enige voorsprong zou gehad hebben op Rome, maar na de beruchte
verovering door de Galliërs in 300 BC, volgens onze geschiedenisboeken in het
middelbaar onderwijs wordt het zeker de moeite die twee verhalen dichter naast
elkaar te leggen, niet om boeren met verfijnde intellectuelen te vergelijken,
wel om vast te stellen dat ze toen eenzelfde wereld deelden. In de verovering
van Italië, waarvan we vandaag de omvang van de operatie niet over het hoofd
mogen zien, ook de tijdsduur en het tijdsverloop, ontwikkelde Rome namelijk net
eigen concepten over hoe om te gaan met de vijand, het bekende en ook wel
beruchte systeem van de foederati. Bovenal ontmoette de Romeinse veroveraar er
vooral geen woestijn, maar oude stadstaten die er sinds de achtste eeuw door de
Grieken waren gevestigd. De culturele overdracht, de intellectuele in het
bijzonder begon dus al redelijk snel in de Romeinse expansie. Nabuurschap
betekent niet alleen oorlog, maar impliceert vaak ook overname van concepten,
gebruiken, gebruiksvoorwerpen en afhankelijk van de machtsstrijd die dan
eventueel losbreekt, ziet men dat de buren al zeer vertrouwd waren met elkaar.
In
de eerste eeuw voor Christus, de laatste van de Republiek, ontwikkelen mensen
als Cicero een uitdrukkelijk referentiekader om Rome een plaats te geven in de
wereld en worden historische aanspraken aangescherpt. Zo zal men met Aeneas,
Alba Longa, de Etruskische koningen en de Sabijnse maagden moeten afrekenen,
maar ook met de gedachte dat Rome wel eens gesticht zou kunnen zijn door mensen
die vreemd waren aan de locatie waar de stad en staat zich ontwikkelde. Aeneas
kwam uit Troje, vertelt de legende, hij passeerde bij Dido en dat zou in het
verhaal van Livius fungeren als een merkteken voor hoe het kan aflopen als een
Romein, Aeneas dus, of Antonius - hoe zit het met Caesar - zich verlustigt in
de liefde of de illusie ervan van een buitenlandse prinses, heerseres, als
Cleopatra, de laatste van de Ptolemaei, een van de dynastieën van dyadochen die
na verovering van Egypte en Perzië door Alexander de Grote en na diens
voortijdige dood ook als faraonisch werd erkend. Dido en Cleopatra, waarbij Dido
Aeneas niet kan laten, doen blijven want die moet verder zijn noodlot tegemoet ofte
zijn zending te volbrengen een nieuwe plaats waar zijn Lares et Penates een
veilig altaar kunnen krijgen.
Livius
schrijft zijn geschiedenis van Rome op een ogenblik dat het rijk gestabiliseerd
lijkt en Rome, volk en senaat over een wereldrijk heersen, bijna zoals
Alexander de Grote. Het verschil? Alexander was een vorstenzoon, die met zijn
leger een onverwachte veroveringstocht maakte die hoe dan ook eindigde in een
onafgewerkt project. De Romeinen gingen niet a priori op veroveringstocht, maar
men beschreef de oorlogen in de omgeving van Rome en al eens een
verdedigingsconflict maar het waren naar de woorden van Augustinus eerder
bendes, die occasioneel of als een vorm van seizoensarbeid in de omgeving aan
de slag gingen. Toch deed Livius met anderen heel wat moeite om dan al te
spreken van geoefende troepen, georganiseerd in legioenen en cohortes,
ondersteund door hulptroepen van de bondgenoten. De roof van de Sabijnse
Maagden, voor de collegejongen die ik was wel een bijzonder verhaal waarvan ons
niet werd uitgelegd waarom en waartoe dit gebeurde, al merkten we wel dat hier
iets bijzonders aan de gang was - wat was dat, een maagd? Pas toen ik de
antropologische kant kon overzien en bemerkte dat dorpen die al te geisoleerd
liggen in de bergen of moerasgebied, wel eens uitsterven bij gebrek aan vers
bloed van buiten, werd duidelijk dat die "roof" een illustratie was
van het gegeven dat Rome nu net niet als een sedentair volk de wereld heeft
veroverd, maar als een samenraapsel van mensen die er terecht zijn bekomen. In
753 voor Christus, 23 jaar na de eerste Olympiade zou Rome gesticht zijn...
terwijl het pas aan de begrenzingen van de locatie aan de Tiber kon ontgroeien
toen het met de gebied van twintig tot veertig km in straal een vorm van
eenheid was gaan vormen. Beard laat zien hoe tot de vierde eeuw Rome echt niet
meer dan een locaal centrum kan geweest zijn, waar geleidelijk een niet meer van
de landbouw levende groep mensen samentroepten. Wanneer het een stad werd, hoe
het een stad werd, bleef in de nevelen der tijden en vergetelheid besloten,
maar dat blijkt voor Beard noch voor mij het probleem.
Daarom
is de omgang met de bronnen en de keuze van bronnen wellicht het cruciale
belang van deze synthese. Naast wat de klassieke filologie ons met veel studie
als de oorspronkelijke teksten of die het dichtste benaderend werden
overgeleverd, zoals de uitgaven van Livius, Cicero, Caesar, Sallustius en
Suetonius, Tacitus e.a. gaat zij dieper in op de vele getuigenissen die we
kennen via graf- en andere momenten die historici en archeologen hebben gevonden
en samengebracht in grote verzamelingen van inscripties, waarvan het Corpus
Inscriptiones Latinarum de belangrijkste is. De rechtsgeleerde en historicus
Theodor Mommsen heeft hier zijn schouders onder gezet en nog is men bezig met
nieuwe uitgaven omdat de vondsten niet ophouden en nieuwe technieken oude
vondsten beter leesbaar maken. Mary Beard besteedt enorm veel aandacht aan deze
bronnen, omdat zij voor de oudste tijden archeologische en dus ook in steen
aangebrachte data opleveren over hoe dat Rome van de Tarquinii en de eerste
eeuwen van de Republiek er nu wel uit moet hebben gezien, hoe de samenleving
functioneerde, maar ook kan zij zo haar betoog staven dat men van een
planmatige verovering van de wereld zoals de Romeinen die kenden, geen sprake
was. Overigens vormen bewaarde muurschilderingen evenals graffiti, die men
onder meer in Pompeii heeft gevonden deel uit van het epigrafische
bronnenmateriaal.
We
krijgen in dit boek dan ook een interessante poging niet enkel de grote
geschiedenis verteld te krijgen maar waar mogelijk hoe het volk leefde in die
tijden, in dat steeds maar uitdijende Rome. Hoe SPQR een eenheid lijkt uit te
drukken, keek de elite van senatoren niet bepaald vriendelijk naar het volk, niet
ten tijde van de Gracchen, maar zeker ook onder het keizerrijk, hoewel men
relatief dicht bij elkaar leefde en de elite al eens durfde te lonken naar de
exotiek van de drankgelegenheden van het gewone volk, de bruine kroeg als een
soort statussymbool. De problematiek van de bevoorrading van Rome werd in de
late Republiek een hoofdpijndossier, waar men met onder broodbedelingen zou
verholpen hebben, maar dat beeld vertelt niet alles, in wezen zelfs helemaal
niets volgens deze synthese. Woonden de middenklassen op de benedenverdiepingen
van de insulae, niet altijd even veilig gebouwde appartementsblokken, omwille
van de bereikbaarheid, veiligheid en mogelijkheden tot het drijven van handel,
dan woonden de armsten boven, waar nauwelijks meer dan wat dakpannen hen tegen
regen en koude diende te beschermen. Nu wonen vooral welstellenden in chique
penthouses hoog in wolkenkrabbers in steden als New York, ver boven het
straatgedruis en zelfs boven de vervuilde lagere luchtlagen in de stad.
Politiek en institutioneel is deze
geschiedenis uiteraard in eenklank met het meeste van wat we weten over Rome,
maar tegelijk laat de auteur niet na aan te stippen hoe risicovol het is de
schema's en mooie grafische voorstellingen als blijken van goed overdachte
structuren te zien waarin het publieke leven zich gesmeerd zou hebben
voltrokken. De burgeroorlogen van de eeuw van Marius, Sulla en Caesar laten
zien dat niets minder waar is. Of beter, men was tot een cursus honorum, een
getrapt en aan leeftijd gebonden reeks ambten gekomen die men opeenvolgend
diende te bekleden met als top een permanent zitje in de senaat. Nu kon de
senaat niet de wetten zelf stemmen, het was het volk, zij die burgerrecht
hadden die op gestelde tijden en bij afroep bepaalde wetten dienden goed te
keuren. De strijd van het volk en de elite van patriciërs duurde bijna de
gehele republiek door en behelsde de vraag of en hoe dat volk dat niet toe kon
treden tot kring van machtige families deel kon hebben aan de macht. Beard
verrast ons niet helemaal door te stellen dat het volk om praktische redenen,
zeker na de verlening van het burgerrecht aan de bondgenoten en onderworpen
delen in de laars steeds minder greep had op het bestuur van de republiek.
Bovendien zou men ook kunnen bedenken dat de term optimates, waarbij wat restte
van het oorspronkelijke patriciaat versmolt met de rijk geworden burgers zonder
adellijke stamboom en als equites te boek staan en soms zichzelf als optimates
beschouwden en zo bekeken werden.
Daartoe
behoorden ook vaak vrijgelaten slaven, die op grond van eigen talent en met de
steun van invloedrijke patroni, patroons, macht, prestige en geld konden
veroveren. Die vrijgelatenen deden vooral bijzonder werk, hadden vaak zeer
bijzondere kennis en vaardigheden en het feit dat Rome deze mensen niet eeuwig
liet kreunen in de boeien van onvrijheid, maar een institutie ontwikkelde, de
manumissio, geeft aan hoe pragmatisch men te werk ging; overigens kan men ook
bedenken, aldus Mary Beard dat deze vorm van endogene groei de stabiliteit van
het systeem bevorderde en tegelijk de sociale dynamiek ondersteunde.
Met
dit alles hoop ik dat het boek en de gedachtegang die de auteur met het publiek
te moeten delen, ter instructie en ook ter tijdkortinge, aandacht krijgen want
inderdaad, wij kunnen uit de daden van Caesar of Augustus niet zo heel veel
leren, noch zal een generaal van een tankeenheid niet direct veel kunnen leren
uit het bewegen van cohortes en legioenen op het slagveld, maar wellicht kan
het nadenken over andere oorlogen, in andere tijden ertoe bijdragen dat men
gaat nadenken over de wenselijkheid van bijvoorbeeld een behoorlijke
verdediging. De imperiale ontwikkeling van Rome, waarbij de toen bekende wereld
tot aan de zwarte zee en voorbij andere officiële grenzen was niet planmatig
verlopen;Augustus had voor zijn dood in een instructie laten weten dat hij
veroveringsoorlogen in de toekomst niet wenselijk achtte omdat verdere
uitbreiding het rijk zou ontwrichten en destabiliseren. Kon Augustus uit hoofde
van de eigen visie op zijn ambt geen goede institutie inrichten die de
opvolging op legitieme basis vloeiend liet verlopen, tussen 14 na christus en
217 na christus bracht uiteindelijk slechts 14 keizers aan het hoofd en al
stierven ze niet allemaal op hun bed, zoals Augustus en dat op hoge leeftijd,
doorgaans regeerden ze lang en konden ze een aantal hoofdlijnen wel realiseren,
wat zorgde voor een grote stabiliteit, die zelf voor de burgers perspectieven
bleek te bieden, zoals uit de reconstructie van handelsstromen en bewegingen
van mensen doorheen het rijk is gebleken. Dat geleidelijk de band tussen de
keizer en de senaat verbroken raakte, vormt voor Mary Beard de centrale
ontwikkeling van het bestuur waardoor de senaat als ambtelijk apparaat en rekruteringsbasis
voor geschikte bestuurders zoals Plinius de Jongere uitgeschakeld werd. Met de
zelfmoord van Nero verdween de Julisch-Claudiaanse dynastie en kwam na een
relatief kort intermezzo, het driekeizersjaar een nieuwe dynastie aan de macht
die ook via adoptie en coöptatie de macht doorgaf en waarbij de senaat maar
zelden de indruk wekte meer dan nostalgie te koesteren naar de oude tijden.
Behalve een enkele activistische senator die de boel op de schop wilde nemen,
namen de realisten de situatie voor lief omdat er ook voordelen bij hadden.
We
moeten in dialoog blijven met dat oude Rome, aldus Mary Beard, omdat we wars
van beate adoratie wel degelijk door reflectie, niet over de mythische en
verzonnen aspecten, maar met aandacht voor die geschiedenis onze eigen positie
wel degelijk een en ander kunnen overwegen of heroverwegen. In een grondige
kritiek zou ik daarom die benadering verder willen uitwerken, want in de
aandacht die Beard besteedt aan de romanisering van voor Brittannia als
provincie zit ook wel stof tot nadenken. Maar zonder dit boek zou er voor zo
een reflectie ofte kritiek geen aanleiding zijn. Voor wie zich een bibliotheek
wil bij elkaar lezen over hoe onze wereld reilt en zeilt en daarbij het
klassieke of antieke verleden een plaats toekennen wil, kan dit boek niet
ontbreken. Over de keuzes van de auteur zou een kniesoor wel een en ander
willen aanmerken, bij nader toezien richt
zij, meer nog dan Tom Holland, onze aandacht op structurele en institutionele aspecten,
de instituties en de realisaties van de oude Romeinen. Wie eens gegrepen is
door de ontwikkelingen in dat rijk, wil echt wel Latijn leren, wie Latijn
leert, hongert naar inzichten over wat voorbij de klassieke leerboeken te
vinden is.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten