CETA als politiek project tot nut van 't algemeen
Reflectie
Kritische zin zonder criteria
of rem
Zouden we dan echt leven in
een wereld die niet deugt, in ons deel van de wereld? Ambtenaren deugen niet,
dokters deugen niet, magistraten deugen niet, straatwerkers deugen niet en
politici niet... wie dan wel? Het wordt lang zoeken, maar we komen uit bij die
ene die wel blijkt te deugen, I, me and myself. Sommige mensen hebben wel enige
consideratie, maar in het debat over CETA en andere projecten, zelfs ook
Oosterweel, merkt men dat het onderscheid tussen deugen en niet deugen niet
berust bij wie zich een afgewogen oordeel tracht te vormen, wel bij wie het te
binnen valt dat er iets mis zou kunnen zijn.
In
"Morele Helderheid" beschreef Susan Neiman hoe insiders de
buitenwereld vaak ontstellend onwetend achten. In de discussie over CETA gaat
de mare dat hier niet naar het volk is geluisterd. Afgezien van de
volkenrechterlijke discussie, de juridische finesses en aansprakelijkheden,
blijkt het moeilijk voor buitenstaanders zich zowel over doelstellingen als
over de middelen, afspraken, contracten, verdragen uit te spreken. Finaal zal
men op de vraag over democratische instellingen uitkomen en zich moeten
afvragen of de op wantrouwen gebaseerde relatie tussen bestuurden en
bestuurders nog wel houdbaar is. Is vertrouwen alleen maar naïviteit?
Als
een problematische vorm van moraliteit in hoofde van bestuurders, bespreekt Neiman
het geval van de Pentagon Papers, die Daniel Ellsberg via zijn functie als
analist bij de Rand Corporation, een denktank op het Pentagon had ingezien. Hij
bevond dat de bevolking was voorgelogen over de oorlogsinzet in Vietnam en
bezorgde topgeheime documenten - die waren verzameld in functie van een
onderzoek naar de wijze waarop Amerika in het conflict was gesukkeld. Voor
zover ik het nu begrijp was er ergens een breuk ontstaan in de besluitvorming,
waarbij men het doel, de communistische Vietcong uitschakelen om zo de
dreigende of bedreigend geachte aanwezigheid van satellieten van Moskou en
Peking in Zuid-Oostazië tegen te houden, de zogenaamde containmentpolitiek en
de vraag welke aanpak het doel kon dienen en aanvaardbaar mocht geacht worden. "Containmentpolitics"
Het was een van de eerste woorden van dat typisch geworden mengen van concepten
in verschillende talen dat ik leerde kennen. Rusland, enige tijd met China,
probeerde de VSA in de greep te houden, net als de VS en bondgenoten dat ook
betrachtten.
De
Vietnamese oorlog was een ramp, omdat men vergat dat inzet van middelen zonder
opgave van het doel en van de risico's uiteindelijk wel op verzet moest
stuiten. Of de militairen die uit de oorlog terugkeerden mochten spreken over
hun verhaal en ervaringen in de oorlog, kon dan wel met enige nadruk op
discretieplicht of anderszins bepaald was, maar mensen spreken natuurlijk. Of
de oorlog gewettigd was, bleek niet meer het punt, wel het feit dat de GI's
niet meer wisten waarom ze daar in een onbegrijpelijke strijd hadden te zoeken.
De strategische oefeningen klopten niet, moet men wel besluiten. De
terreinkennis en de bereidheid van de tegenstanders, ook onder de burgers was
van een andere aard dan men in de Europese oorlog en in de strijd tegen Japan
had ervaren.
De
zoektocht waaraan Ellsberg deel had genomen, in opdracht van McNamara zorgde
bij hem voor een groot gewetensprobleem en dan vooral ook het feit dat de kring
van besluitvormers steeds minder de neiging hadden te geloven dat het brede
publiek er ook maar iets van zou kunnen begrijpen. Men zal in overweging nemen, denk ik, dat zij
ook niet meer wisten hoe het uit te leggen. Sinds de jaren zeventig heb ik de
afwikkeling gevolgd, voor zover onze media er verslag van uitbrachten, maar
over de daden van Ellsberg kreeg ik pas later informatie. Watergate kende
iedereen, kent iedereen die toen de berichtgeving volgde, de volledige inzet van
Ellsberg zelf werd niet zo vaak meer vermeld.
Als
ik bij Neiman te rade ga, merk ik hoe de kloof tussen de besluitvorming en de
mensen die betrokken waren, ook de dienstplichtige militairen en de burgers, de
protesterende studenten evenzeer, zich slechts vormde naarmate de berichten
over de oorlog en de zegezekerheid van de overheden niet meer met elkaar te
verzoenen bleken. Dat Ellsberg bewees dat het probleem voor de (militaire)
leiding erin bestond dat ze niet meer geloofwaardig was bij de dienende jeugd,werd
hem uiteraard niet in dank werd afgenomen, toch was het precies de regering die
de hopeloze toestand weigerde te onderkennen
Voor
de discussie die CETA oproept, lijkt het publiek de besluitvorming af te wijzen
en vindt men dat alles transparant moet verlopen. Paul Frissen heeft in zijn
kritiek van de transparantie aangegeven dat een teveel aan transparantie - op
het niveau van de geheime diensten, veiligheidsdiensten - de democratie kan
schaden. Hoe dat kan? De staat moet kunnen functioneren en geheim kunnen
handelen, zonder onmiddellijk alles open en bloot te doen, opdat burgers in
vrijheid en veilig kunnen leven. In het lopende debat ontbreekt het de
verantwoordelijken - ook parlementsleden van de oppositie hebben hun
verantwoordelijkheid - aan inzicht in de doelstellingen - of voorgewend niet te
weten hoe men op termijn in de nieuwe wereldorde het beste kan opereren. Het
doel van de besluitvormers, de Europese commissie werd in de loop van afgelopen
jaren meermaals onderschreven door de leden van de raad van ministers, ook door
het gremium van de regeringsleiders en staatshoofden. Men kan overigens niet
klagen over de transparantie, al moet duidelijk zijn dat zo een overeenkomsten
tussen statelijke entiteiten niet op een wit blad start. Er bestaan concepten
en er bestaan reeds bilaterale akkoorden, die door het Belgische Federale
parlement zelden gecontesteerd zijn. Stemverrichtingen hierover verlopen
doorgaans routinematig en zelfs de oppositie zal hier zelden veel gedoe over
laten merken.
De
tijden evenwel zijn veranderd, want tot het einde van de Koude oorlog verliepen
die handelsakkoorden ofwel tussen leden van de Westerse invloedsfeer, terwijl
alles wat in de invloedssfeer van Moskou en Peking lag, nauwkeurig buiten beeld
bleef. Toch werd er toen al gas geleverd aan Europa door Rusland en hanteerde
de Sovjet-Unie het wapen niet - of de bondgenoten in Midden-Europa hier toch
niet van te lijden hadden, is niet zo gemakkelijk na te vorsen. Het verschijnen
van de OPEC en later de Ongebonden Landen, onder leiding van India en Indonesië
zorgde voor complicaties, maar wat handel aangaat, kon men doorgaans het oude
spoor bewandelen, inclusief arbitragemodaliteiten.
De
weg naar nieuwe akkoorden berust op zowel diplomatieke als politiek-administratieve
tradities en de voorbereiding en tussenstappen liggen doorgaans in handen van
diplomaten en ambtenaren, die handelen namens de verantwoordelijke
ministers-opdrachtgevers die politiek verantwoordelijk zijn. Of hoe er
voortdurend contacten zijn tussen de politieke verantwoordelijke en de
ambtelijke verantwoordelijken die voor de discussies en onderhandelingen
verantwoordelijk zijn en waar stap voor stap geschilpunten afgehamerd worden,
naarmate die opgelost raken. Bovendien kan door de Kamer de minister bevoegd
voor Europa of de Eerste minister ten allen tijde ondervraagd worden,
schriftelijk of mondeling. Zo stelde Dirk Vandermaelen in 2011 een vraag over
de arbitragemodaliteiten buiten de gewone rechtbanken en kreeg hij ook een
normaal antwoord[i].
Doel en middel komen in vraag en antwoord aan de orde en dus kan men niet
beweren dat de vraag over die modaliteit nieuw is, maar ook dat de
besluitvorming zich baseerde op bestaande praktijken, die nauwelijks
gecontesteerd werden.
CETA
is dan wel een akkoord op zich, het is ook een vingeroefening op het veel
grotere akkoord tussen Europa als EU en TTIP en ook daar zal die kwestie
spelen. Hoe dan ook krijgt men de vraag of gewone rechtbanken wel voldoende
onafhankelijk kunnen optreden en het antwoord zou ja moeten zijn, maar gezien
de omvang van de betwistingen menen de regeringen dat de rechters in het
verdragsluitende land misschien voor eigen belangen zouden kunnen kiezen. Men
zegt nu dat de arbitrage door een neutrale instantie nodig kon zijn in de
handelsovereenkomsten met voormalige kolonies, omdat er daar wel eens overhaast
werd genationaliseerd, zoals dat in Zaïre in 1974 gebeurde. Dus moet men wel bedenken
dat wantrouwen bij belangrijke verdragen altijd wel meespelen, zoals
bijvoorbeeld in de prille diplomatieke verhoudingen in het Europa van Louis XV,
Frederik II en tijdgenoten het geval was. Verdragen werden afgesloten, vaak met
grote boeteclausules als de andere partij voortijdig andere verdragen zou
afsluiten. De bezegeling was dan ook inderdaad vaak niet zo heel veel waard.
Machtsverhoudingen onderling en ten aanzien van derde partijen bepaalden
hierbij de wisselende allianties, zoals ook von Clausewitz betoogde. Hoe snel
coalities konden wisselen doet historici nog wel eens duizelen. In 2019 viert
de NATO een belangrijke verjaardag, maar we lijken er ons nog nauwelijks over
te verwonderen dat die organisatie zo lang kan bestaan, laat staan dat de vrede
die we kennen inderdaad mede dankzij die Verdragsorganisatie kon voortduren.
Hoe
zouden wij burgers, alleen al met deze enkele kanttekeningen in gedachte kunnen
bedenken het beter voor elkaar te krijgen, laat staan de idee ontwikkelen, als
burgers, dat zo een verdrag gezien de gewijzigde geopolitieke verhoudingen wel
eens nuttig kan zijn, om de gevolgen voor de eigen burgers van de globalisatie
te temperen. Meer soevereiniteit? Hoe kan de BLEU of de BENELUX als zodanig
opboksen tegen het Chinese staal?
Besluitvorming
behoort tot de arcana imperii en het valt moeilijk te ontkennen dat men in zo
een verdrag heel wat clausules moet verwerken, die ook nog eens verschillende
doelen moeten dienen, die samengenomen zorgen voor stabiele welvaart en
voldoende handel zodat de balansen op een hoger niveau sluitend kansen verhogen
voor burgers. Naomi Klein, die bekend werd omwille van d'r kritiek op de
Wereldbank en op de recepten om de economische ellende weg te werken, waarbij
ze wel een aantal punten had die een mens op goede gronden kan onderschrijven. De
Wereldbank faalde vooral, zo meende ook Francis Fukuyama, blijkens zijn
geschriften over de opbouw van de staat en de ontwikkeling van de politieke
orde, waar ze te weinig aandacht besteedde aan problemen van corruptie en
aliënatie van goederen en patrimonium van de res publica. Corruptie bestrijden
had wellicht beter gewerkt dan strenge financiële regimes opleggen die niet of
nauwelijks konden worden opgevolgd omdat de politieke regimes de
"oude" gebruiken maar niet wilden loslaten. Corruptie heeft te maken
met besluitvorming en het afleiden van belangen in concrete dossiers. Rent
seeking behaviour betreft het afromen van inkomsten van de staat op
systematische basis, door geldstromen te organiseren tussen de overheid en
particulieren of bedrijven die niet sporen met de economische prestaties van de
particulieren of de bedrijven in kwestie. Het gaat dus niet over
subsidiestromen alleen, maar ook om het toekennen van licenties of concessies
die op het moment van akkoord wellicht nog juist waren maar geleidelijk door
allerlei evoluties niet meer in overeenstemming zijn met wat de particulieren
of bedrijven erin stoppen of afleveren. Winst-verliesrekening van de overheid
wordt overigens nog altijd slechts moeizaam opgemaakt, al kiest men nu vaker
voor verzelfstandigde agentschappen en zelfs bedrijven van publiek recht.
Met
andere woorden, ben ik onthutst dat men zo lichtvaardig over het handelsverdrag
spreekt en het vervolgens afschiet op twee "cruciale punten", terwijl
het verdrag in de loop van de gesprekken steeds meer verfijnd werd om
onderscheiden belangen recht te laten wedervaren. Het doel van het verdrag
blijft vandaag vaak onbesproken, enkele rechtsmiddelen krijgen veel aandacht,
maar op zo een negatieve manier dat men zich moet afvragen of wel alle elementen
van de kwestie goed belicht zijn geworden.
Men
kan de hele kwestie van vertrouwen/wantrouwen in het publieke apparaat ook niet
los zien van de dreiging van ondermijning van het democratische bestel. Tijdens
het interbellum werden politici en rechters, bankiers en andere notabelen
gemakkelijk voorwerp van verdenking, werd het hele bestel uiteindelijk voorgesteld
als onvoldoende afgestemd op de wensen van de burgers, waarbij schandalen vaak
volgden op loze beschuldigingen aan het adres van deze of gene gezagsfiguur. Is
er stront aan de knikker, dan moet dat ook onderzocht en dus vooral aangeklaagd
worden. Maar of er reden is, zoals in bijna alle Europese landen de overheid
over de hele lijn te wantrouwen, is dan nog altijd een goede tweede vraag.
Dezer
dagen heeft men die keuze gemaakt, denk ik, de overheid met alle zonden Israëls
te beladen, zowel van links als van rechts. Links vindt dat de overheid de
proletariërs niet afdoende ter wille is en rechts meent dat de staat alleen aan
potverteren denkt. Voor nuance is er in dat plaatje geen plaats en men kan het
aan politici verwijten dat ze graag uit dat vaatje tappen, de werkelijkheid is uiteraard
dat zowel de werknemers als de werkgevers hun bijdrage leveren maar ook
afhankelijk zijn van deugdelijk bestuur. Edoch, de domeinen waarover de staat
te bestieren heeft zijn ruim, veelzijdig en lastig om te overzien. Begrotingen
zijn voor burgers en nogal wat politici ook onleesbaar. Evoluties in de
bestedingen, maar ook de heffingen liggen nog veel moeilijker, omdat er, zeker
in ons land, weinig fiscale zekerheid te vinden is. Investeringen vandaag
gedaan kunnen op enig moment anders belast worden. Overgangsmaatregelen zijn er
wel, maar niet altijd en niet altijd even duidelijk.
Laten
we nu maar eens overdenken dat CETA een doel dient en een middel is, inspeelt
op de gevolgen van globalisatie en ook niet zonder meer grote bedrijven ter
wille is. Bedrijven kunnen investeringsgoederen en kostenposten snel
afschrijven en bedrijfseenheden snel verplaatsen. Canada en Europa lopen
hierbij vergelijkbare risico's, omdat de organisatie van welvaartstaat en
arbeidsverhoudingen op vergelijkbare leest geschoeid zijn. De film "De
Prooi" liet zien hoe ABN-AMRO plots van Jager - bank op zoek naar
opportuniteiten - een prooi werd van drie andere banken en finaal in de
bankencrisis gered moest worden. Winstbejag van de Rijkman Groenink? Uiteraard,
aandeelhouderswaarde? Allerlei beleggingsvehikels gingen zich intens moeien met
de bestuurspraktijk en vroeg of laat zou dat lastig uitpakken maar niet enkel
voor de aandeelhouders. CETA is mee in het vaarwater van andere debatten
gekomen. Valt nu uit te vossen of het alleen maar gunstig zal uitpakken.
Verdragen als deze vallen allicht niet macro-economisch te simuleren, maar dat
hoeft ook niet de basiszorg te zijn. Of in onze economie, zonder CETA de KMO's
op een gelijk speelveld kunnen opereren tegenover de overheid als
multinationale giganten, kan niemand beweren. Men heeft de fetisj van de grote
investeerder in Vlaanderen vereerd en wie de groei na 1960 heeft gezien,
begrijpt dat ook. Maar voor de stilgevallen economie in Wallonië - met nuances
voor Waals-Brabant en andere regio's - geldt de oude staalindustrie en ook de
machinebouw. Hooggeschoold personeel kwam er vroeger wel, met dank aan
instituten in Mons, Charlerloi en Luik, voor mijnbouw, machinebouw en
materiaalkunde. De onderwijshervormingen hebben deze uitstroom niet bevorderd.
Ook het middelbaar onderwijs, het technisch onderwijs heeft men niet echt meer
ontwikkeld, wat in Vlaanderen beduidend minder het geval is geweest.
Progressieve inzichten hebben vaak de verlokking dat ze het oude in een keer
afschrijven en vergeten, maar tegelijk is duidelijk, valt op te merken, dat men
niet ongestraft sleutelvoorwaarden voor succes ondermijnt en dat lijkt mee de
positie van Wallonië in het industriële landschap in Europa te hebben mogelijk
gemaakt, eerst aan de top, tot aan WO I en vervolgens ging het versneld naar
omlaag eens men aan de onderwijs- en vormingsmechanismen ging sleutelen.
Mijnbouw was cruciaal maar is het al lang niet meer. Ondernemers zijn er in
Wallonië, dat kan men zien langs de wegen, maar de enorme groei van
ondernemingen die delen van Vlaanderen kenmerkte na 1980 heeft men daar niet
kunnen volgen.
In
die zin is CETA een handige bliksemafleider voor andere kwesties, zoals het beperkte
succes van de Marshallplannen die de Waalse regering de afgelopen tien jaar
heeft opgezet. Maar Vlaanderen moet niet wensen dat die economische
ontwikkeling geen keer kent, want ook wij varen daar niet goed bij. Europa
heeft aan steunplannen allerlei veel bijgedragen, doorgaans onder voorwaarde
van een euro voor een euro, maar voor Noord-Henegouwen is het succes beperkt
tot nog toe, zegt men. CETA zal daar niet onmiddellijk aan verhelpen, maar de
verregaande afbouw van in- en uitvoerrechten tussen Europa en Canada zal er
maar vruchten afwerpen als de endogene groei ook herneemt.
Men
zegt dat CETA de gevolgen inzake neoliberale druk en globalisatie zal
versterken. De EU en Canada zijn een andere mening toegedaan. Niemand kan dit
nu voorspellen en dat zorgt voor diepgaand ongenoegen, terwijl men heel goed
weet dat deze aanpak hoogstens een aanzet kan geven tot nieuwe ontwikkelingen.
Zekerheid hierover valt moeilijk te geven en het verwondert mij dat verstandige
mensen ons willen voorhouden dat ze alle onbekenden kunnen beheersen.
Democratie maken betekent ook, zeker in een grote en complexe samenleving dat
men beslissingsbevoegdheid delegeert, van burgers aan verkozen politici en die
geven dan een regering de ruimte om te doen wat nodig blijkt en iets meer, wat
hen wenselijk lijkt maar om dat te realiseren heeft men wel een
bestuursapparaat nodig, ambtenaren die in het beste geval politiek neutraal
zijn, maar die wel civil servants willen zijn en zo ook bejegend. De Europese
laag verhoogt de graad van complexiteit, maar zonder opgave van redenen blijven
zeuren over een democratisch deficit, kan het bestel ook schade berokkenen. Kritisch
de zaken bekijken, is hoogst nodig, maar wie wil dit vreedzame leven gedag zeggen
en de vrijheid die we genieten? Het is nuttig bij de kritiek die vaak legitiem
blijkt te overzien of de alternatieven zoveel beter zijn. Een volmaakte
anarchie zou wel eens onleefbaar kunnen blijken, want die vergt nog meer
zelfdiscipline dan een democratie, wil een grote meerderheid van de burgers er
zich wel bij bevinden. Over een sterk centraal bestuur, onder het waakzame oog
van een chef - als dat al kan - hoeven we het niet te hebben, hoop ik. Dat is
nu juist wat bij de heisa omtrent CETA aan de orde is: we zeggen elkaar graag
na dat het allemaal niet deugt en al zeker de ambtenaren niet. Staat u me dan
toe dat bestel toch enig krediet te geven.
Bart
Haers
[i]
https://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=qrva&language=nl&cfm=qrvaXml.cfm?legislat=53&dossierID=53-b040-603-0172-2010201102687.xml
Reacties
Een reactie posten