Nobelprijs heeft betekenis, Dylan. ook
Dezer
Dagen
Dylan, literatuur en weemoed
Chaos en marketing
Dylan
kreeg de Nobelprijs - hij kon hem niet winnen, alleen toegewezen krijgen door
een jury - en plots komt de vraag of hij wel literatuur bracht. Tja, afgezien
van smaak, afgezien van voorkeuren, blijft het dus de vraag waarom we lezen,
wie schrijft en waarom en hoe lezers en auteurs elkaar ontmoeten. Literatuur
als instituut, soms blijft het problematisch, soms verkrampt of zonder ziel,
maar het kan een lezer heel veel doen, als een boek de eigen inzichten laat
zien als een kooi, waaruit men niet zomaar weet te ontkomen. Zoals kunst in het
algemeen komt de literatuur ons wel eens te hulp als we menen dat we het wel
stilaan weten. Maar niet elke roman is literair van belang, al valt niet altijd
uit te maken wie dat zal bepalen en soms zie je verschillende canons naast
elkaar bestaan. Net daarom denk ik dat de Nobelprijs voor Dylan wel eens
interessant kan worden.
De dichter zong vroeger zelf zijn liederen,
zoals troubadours, maar ook de marktzanger, die met verhalen over moorden en rare
kwieten de mensen kwam vermaken. Ik heb het niet meer meegemaakt, maar voor
bezoekers van de markt in Eeklo, tot rond 1960 was het vaste prik even langs te
lopen bij iemand die de oude traditie amechtig voortzette. De rappers van nu
hebben ook in onze cultuur voorbeelden. Ooit hoorde ik, maar ik heb er geen
verdere bewijzen voor gevonden, dat sommige van die marktzangers ook wel eens
in kabardouchkes een cent gingen verdienen door er scrabreuze verhalen te
vertellen, die ze op de markten dan wat afgezwakt ook wel brachten.
Sinds
collegetijd waren er altijd wel reminiscenties aan Bob Dylan en soms kon ik een
song wel smaken, maar het heeft me nooit diep geraakt, want als het antwoord in
de lucht hangt, of als we rollende stenen zijn zouden, dan klinkt dat mooi,
maar het blijft ook wat hol en leeg. Toch wil ik die man niets verwijten noch
het comité van Nobelprijscomité, want zij werken verder volgens een aantal deviezen
van Alfred Nobel over wat prijzenswaardige literatuur hoort te zijn. Voor we
daarop terug komen, toch deze vaststelling, namelijk dat ik tijdens mijn
jeugdjaren vaak een boek goed vond, dat anderen niet konden pruimen, terwijl
omgekeerd Roald Dahl of Edgar Allen Poe mij nauwelijks konden boeien. Lag het
al eens aan de vertaling, het lezen van een boek, de aanvang en vervolgens het
niet meer kunnen wegleggen, dat is altijd weer voor mij de enige valabele
toetssteen geweest van wat een goed boek is. De Avonden van Gerard Reve? Iemand
gaf het me cadeau, maar ik heb er nooit echt contact mee gehad. Waarom niet?
Het werd voortdurend aangeprezen en men vond dat je het gelezen moest hebben.
Toen ik essays vond van E. Du Perron en Menno ten Braak, het zwijgen over
Elsschot zag - behalve Lijmen/het been dan, maar ook dat spreken was slappe
koffie, vergeleken met wat Alfons de Ridder als schrijver bracht - begon ik te
ervaren dat er een soort goed geoliede opiniefabriek draaide.
Ontluisterend
was de ontdekking rond "De Naam van de Roos" van Umberto Eco,
gevonden in de boekhandel, beginnen lezen, verslonden en vervolgens blij dat ik
het boek kende, tot er een paar maand later plots een hype ontstond, want men sprak
in alle Vlaamse media over dat boek. Bij Bernard Pivot kwam de auteur langs om
in niet altijd even helder Frans duidelijk te maken hoe hij, Eco, met de visie
op de Middeleeuwen aan de slag was gegaan en dus anachronismen voor lief had
genomen, om de discussie over realisme en nominalisme nog eens goed te
onderzoeken, niet in een dor tractaat of wetenschappelijk stuk, maar in een
roman. Of het postmodernisme in de literatuur nu nominalisme prefereerde boven
realisme? Net daar liet Eco zien dat we als toeschouwers, betrokken
toeschouwers altijd voor de ene of voor de andere benadering staan, terwijl we wel
eens opportunistisch blijken. De discussies in Vlaanderen werden wel levendig,
maar behalve een lezing van prof. dr. Raymond Vervliet, ontdekte ik dat maar
weinig gesprekken over het boek iets brachten dat ik bij de lectuur had
ervaren. Ook bij andere romans van Eco, zoals Baudolino ontdekte ik telkens dat
ik een ander boek had gelezen dan de achterflap of de recensies in de brede
media want dat ging over iets anders.
Faust
lezen? Ho maar, dat doe je toch niet en Dr. Faustus, van Thomas Mann, zelfs
"Mephisto" van Claus Mann, wie doet dat nu? Toch waren het voor mij
introducties in het literaire en kon ik er de kracht van ervaren. Louis
Couperus, Stendhal, Cyriel Buysse of later Richard Powers... Ik deed het dus
allemaal en ontdekte dat ik zo wel heel ver van de fashionado's van de
literatuur stond. Maar nog maar even geleden schreef Joke Hermsen een roman,
Blindgangers, dat in een Vlaamse krant werd afgeschoten want het was een
ideeënroman met teveel ideeën. Wellicht waren de ideetjes in de roman de
recensent niet welgevallig en wilde hij er niet op ingaan waarom de ideeën van
Hermsen in de roman verwoord hem niet aanstonden - onder meer een kritiek op
het concept meritocratie en hoe dat uitpakt, iets waar ook Paul Verhaeghe over
schreef.
Is
mijn smaak dan beter dan die van de mensen die graag de literaire waarde van
Brusselmans op de voorgrond schuiven? Allicht niet en het dondert het ook niet.
De vraag blijft wat lectuur en literatuur van elkaar onderscheiden zou: het
goede verhaal, het spannende relaas, de plot of iets dat moeilijker te benoemen
valt. Kan men het onderscheid niet glashelder uitmeten, met een algoritme of
andere meetinstrumenten, dan nog zal men Geoffrey Chaucer misschien wel
vervelend vinden, ondanks de erotische lading en voorstellingen, de oudheid van
de verhalen en de bekendheid ermee maken het tot een klassieker. Maar W.G.
Sebald wordt dan wel genoemd, zelden hoort men wat er zo bijzonder is aan
Austerlitz. Toegegeven, het boek gaat over veel, maar toch, men kan het al
hebben over het verhaal van het station Antwerpen Centraal, maar ook over het
zwerversbestaan van Austerlitz, diens visie op architectuur en zijn ongekoelde
haat tegenover alles wat Duits is. De auteur zelf is een Duitser die al jaren
in Engeland hoogleraar Duitse letterkunde was tot hij in 2001 overleed bij een
verkeersongeval.
Hoe spreek je dus over verhalen, romans,
gedichten, liederen ook? Het blijft altijd heikel, maar mag ik meedelen niet te
begrijpen waarom elk boek dat zogenaamd sober is geschreven, uitgepuurd, zonder
een woord teveel, een goed boek zou zijn. Zoals Du Perron en Ter Braak mij leerden,
de vorm alleen kan ook niet alles goed maken, maar een slecht bedacht verhaal,
daar komt men toch ook niet mee weg. Vorm en Vent, dat debat kan men voeren,
als je al eens ouder werk leest, zoals "Een liefde" van Lodewijk van
Deyssel, ontdek je dat durf aan de dag leggen ook niet helpt, maar hetgeen een
boek bij het lezen meeslepend maakt is en blijft die merkwaardige mix van
elementen, waarbij de som van al die elementen minder blijft dan het geheel.
Nu,
Nobel stond het voor en zo staat het ook in de opdrachtverklaring van het
comité dat de literaire prijs moet toewijzen, dat een goed boek een zeker
idealisme uitdraagt, een anagogische draagwijdte met zich draagt, maar ook niet
zomaar pure fantasie kan zijn. Van Origines weten we dat een boek louter
letterlijk een betekenis heeft, ook als een metafoor gelezen kan worden en voor
sommigen kan er ook een moraal in gevonden worden, maar anagogisch, dat
betekent meer dan een kwestie van moraal ook een streven naar een onbereikbaar
doel, zoals bij Brel "la Quête" met de referentie aan
"l'inaccessible étoile". Als dat geen literatuur is. Maar dus, die
lezing van het streven naar iets, naar het menselijke, zou men daar echt bewust
over zwijgen?
De
wereld mag niet in afwezig zijn in de literatuur, mensen hebben gebreken en
deugden en dat heeft minstens evenzeer een plaats, zodat een loutere
heldenroman niet veel kans maakt, noch een verhaal, boek waarin de mens als een
volkomen machteloos wezen, speelbal van het lot en van de kwade van anderen
verschijnt. Ik denk dan uiteraard aan "Nacht" van Edgar Hilsenrath,
die ons het leven laat zien in een tot Getto verklaard stadje in Oekraïne, waar
toch altijd weer sprankjes menselijkheid opduiken. Nu is idealisme in de
literatuur ook altijd wel verdacht, omdat je gauw genoeg uitkomt bij het
ideologisch gedreven literaire wereldje van de jaren zestig of erger nog, het
Jezuïetentheater, pedagogische verhalen.
Maar
als je Livius gelezen hebt, Ovidius ook, zelfs Ovidius of De Lof der Zotheid,
ontdekt de jonge lezer geleidelijk hoe kwaliteit in details kan zitten. Verschillende
keren las ik ook met genoegen "Van den vos Reynaerde", omdat het als
persiflage sterk genoeg bleek om te genieten en er iets over wie we zijn in te
herkennen valt. Je komt niet zomaar binnen in de literatuur, al wil men dat met
allerlei leesbevorderende activiteiten anders voorstellen. Ook is niet elke
uitgave waar men het etiket fictie op kleeft, literatuur en wat waar gebeurd
zou zijn... Alexander Münninghoff schreef met "Stamhouder" een
meeslepende familiekroniek, die toch ook meer te bieden heeft dan een
feitenrelaas. Of denken we aan Annelies Verbeke, die in "Dertig
dagen" een bijdrage leverde tot een kroniek van deze tijd.
De cataloog
van grote literaire werken is schier eindeloos, al staan er in mijn bibje wel
werken die in de publieke canon misschien minder aangeprezen worden, zoals
"Hoe het groeide" van Knut Hamsun, waaraan Walschap zich warmde om
"Houtekiet" te schrijven, terwijl Johan Huizinga Hamsun de roman nogal
kneuterig noemde. Eensgezinde lof doet een literair werk doorgaans geen goed,
soms is kritiek en zeker meningsvorming achteraf misschien niet altijd even
onbevooroordeeld als men zou willen. Hamsun onderzocht in "Markens grøde"
hoe een man met een wel weinig extraverte houding, veel geheimen en ook wel
doorzettingsvermogen een nieuwe leefbare nederzetting kan bouwen en kan
weerstaan aan verleidingen als het toegeven aan mijningenieurs en -ondernemers.
De tegenspeler is vooral een gehaaide praatjesmaker uit de bewoonde wereld, die
hem wil navolgen maar net het doorzettingsvermogen ontbeert en dan maar gaat
liegen en bedriegen.
Het
zijn redenen om te begrijpen waarom men de Nobelprijs voor het oeuvre van Dylan
een goede zaak kan blijken, al zal men altijd afdingen op de literaire
draagwijdte van diens teksten, maar zoals Wannes Vandevelde met
"Oorlogsgeleerden" een mooie bewerking maakte, of we allemaal wel
eens denken dat het antwoord voor het grijpen ligt, voor wie naar de wind kan
luisteren, zo bracht Dylan ons een wereldbeeld bij dat het overwegen waard is.
Zelf ben ik niet zo pacifistisch, maar dat lied kan ik wel hebben. Vrede willen
kan niet altijd zonder oorlogsgeleerden.
Harry
Mulish, die ook wel deze hoge onderscheiding te beurt had mogen vallen, vond
dat, toen Dario Fo de prijs kreeg, Dylan hem ook wel mocht ontvangen. Was
Mulish geen visionair, hij liet zien dat de genres zelf wel eens opengebroken
zouden worden. Wie alle Nobelprijzen sinds 1901 uit het hoofd kan opnoemen, mag
het zeggen. Het valt me op dat het comité dat de prijs toekent in die eeuw dat
de prijs bestaat een steeds grotere autoriteit is geworden, terwijl men toch
wel kan begrijpen dat zo een prijs niet altijd nodig is voor de waardering van
een oeuvre of een individueel werk. Ook kan het dat men eerst niet en dan wel
geporteerd is door iets dat men gelezen of omgekeerd.
De
media maken van de toekenning al decennia van de prijs een literaire hoogdag,
zoals ten onzent de toekenning van de AKO-literatuurprijs zo een moment zou
zijn, maar met het gedoe rond long- en shortlisten krijg je wel eens de
zenuwen. Bovendien, zeker in Vlaanderen, heb je wel eens de indruk dat onze
literatuurlijke kliek wel echt provincialistisch is geworden. Dylan? Waarom
niet, het zal me niet veel doen, tot een auteur of werk geëerd wordt waar ik
het echt voor heb of helemaal alles tegenin te brengen heb. Want zou men toch
niet moeten erkennen dat ieders persoonlijke leeservaring de enige toetssteen
is.
Multatuli?
Ooit schreef ik dat ik maar weinig mensen kende die het boek van kaft tot kaft
gelezen zou hebben, waar ik ook mezelf bij rekende, want enkele delen ken ik
nog wel, maar het gehele werk, neen, daar kan ik niet van beweren dat ik het
helemaal gelezen heb. Het resultaat was een scheldpartij op facebook. Men moet
de Max Havelaar helemaal gelezen hebben, punt. Nou moe, dat ging me wat ver.
Verhalen uit de Wouterje Pieters vond ik dan weer veel beter te genieten. of de
brieven aan Fanny. Toch is het ongetwijfeld een topwerk, heeft het ook de taal
en de romankunst vernieuwd, maar ja, Van Deyssel had iets met meer
zinneprikkelende bladzijden in petto. En ja, Couperus of dezer dagen Richard
Powers, Didier van Cauwelaert, er is teveel, dames en heren, opdat we zomaar
zeggen zouden: dit is het hoogste wat bereikbaar is. En hoeveel zouden we
onszelf dan niet ontzeggen. Ik ben geen mens van een enkel boek. In de veelheid
en rijkdom, veelomvattendheid schep ik nu eenmaal genoegen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten