Het oordeel niet opschorten
Dezer
Dagen
Waarom ons oordeel opschorten?
Luuk Van Middelaar roept op tot oordelen
Het
boeiende aan deze tijd is dat men vele wegen kan bewandelen en soms niet hoeft
te kiezen, ze komen gewoon op ons pad. Maar toch, als we niet op enig moment
een oordeel vormen dat meer is dan "subliem" of "onzin" en
dat ons tot handelen bewegen kan, dan doen we onszelf en de politiek tekort.
Waarheid? Uiteraard, maar blind blijven voor een inherent pluralisme, helpt
niet. Wie zegt dat alles evenveel weegt, wie beweert dat er sowieso meerdere
waarheden zijn of net dat enkel die ene waarheid ertoe doet, zonder tot eigen
oordelen te komen, kan gemakkelijk verdwalen. Wat men vertelt op de politieke
Bühne, heeft niet altijd gevolgen, maar soms kan het rampzalige gevolgen
hebben. Sommigen zeggen dat echter liever in het café aan de toog of vellen
graag snel een oordeel.
Laten
we beginnen met politieke correctheid, waar men altijd klaar staat om iets te
veroordelen, omdat het niet hoort, discrimineert of ontmenselijkend zou zijn.
Wie zich aan politiek incorrecte uitspraken bezondigt, kan in het hemelrijk
niet meer binnentreden. Op zeker ogenblik is men gaan beweren dat er een linkse
en een rechtse variant van politieke correctheid zou bestaan, waarbij rechts
zich het recht zou voorbehouden mensen wel te discrimineren, maar dat
vliegertje gaat niet op. Er zijn mensen die woorden zijn gaan afwijzen en in de
taboesfeer brengen, waardoor bepaalde inzichten ook moeilijker te verwoorden
werden. Rechts en vooral niet-democratisch rechts heeft met Poco de vloer
aangeveegd, maar niet altijd terecht. Omgekeerd voelt wie zich bij de
oorspronkelijke vorm van Politieke correctheid thuis voelt, zich wel eens
verheven boven het gemeen, maar verliest men vaste grond, zoals in het debat
over Zwarte Piet is gebleken, maar ook in andere vraagstukken loopt men
hopeloos verloren. Politieke correctheid laat overigens toe het oordelen aan
anderen over te laten, want als men weet wat niet mag, hoeft men er ook niet
over te denken. Excuses, maar dat leerden wij als kinderen in het katholieke
milieu, dat leren jonge kinderen in milieus waar de Islam overweegt ook maar al
te vaak. Wat wij leerden was dat de geloofswaarheden ons zouden behoeden voor
geloofstwijfel, maar gelukkig was het omgekeerde algauw het geval.
Voor
Luuk van Middelaar blijkt Hannah Arendt een interessante gids, als het erop
aankomt de relatie tussen politiek en waarheid uit de doeken te doen. Zijn
opstel, een oproep hoe dan ook te durven oordelen, de verplichting te
aanvaarden te moeten oordelen, wil men een al dan niet welwillend publiek
overtuigen, komt wel zeer gelegen, want zoals de auteur aangeeft, is het niet
meer mogelijk met "there is no alternative"- TINA - uit te pakken. Waarom? Omdat het moet.
Politieke resultaten worden overigens zelden geboekt als men niet tegelijk
pragmatisch kan handelen en toch tot duidelijke oordelen kan komen? Evenmin
komt men ver als men ook niet ook alternatieven heeft doorgenomen, wat de
belijders van TINA overigens wel degelijk doen, buiten beeld.
Nu
is het altijd nog maar de vraag hoe we tot oordelen komen, met andere woorden
wat we als criteria zouden hanteren en hoe die zich bijvoorbeeld tot de
waarheid verhouden. Dat laatste is voor Luuk van Middelaar niet het cruciale
punt, omdat mensen tot een verschillend oordeel over dezelfde gebeurtenissen
kunnen komen, op grond van verschillende ervaringen en verwachtingen. Toch is
het zo dat wie een vals verhaal opgedist krijgt, bijvoorbeeld over de
economische situatie, niet enkel op dat concrete punt zijn oordeel zal vormen,
maar ongetwijfeld op het moment dat er oplossingen moeten komen, zal kiezen
voor wat met die vermeende zwakte van de economie in plaats van uit te gaan van
de objectief
vast te stellen gezondheid van de economie. Nu, hoe zouden wij, u of ik nu
kunnen uitmaken wat een goed draaiende economie is dan wel een stagneren of
zelfs achteruit boeren van de economie opmerken? Inderdaad, daarvoor heeft men
statistiek nodig, modellen om enigszins de toekomst te overzien, zonder dat men
dat onder controle heeft of kan krijgen, zoals John Maynard Keynes het
uitvoerig besprak: de fundamentele onzekerheid en het gevaar van
waarschijnlijkheidsleer, vormen voor hem de grondslagen en niet de instrumenten
ter beheersing.
Moeten we erkennen dat we onze
leefwereld te eenzijdig benaderen, vaak vanuit de eigen aannames, dan kan men
ook stellen dat we liever niet verstoord worden in onze overtuigingen.
Refererend aan Keynes kan men zich afvragen of we ons handelen alleen moeten afstemmen
op te verwachten resultaten. Men weet dat de Romeinen aan augurspices vroegen
de vlucht van de vogels te observeren of de ingewanden onderzoekend inzicht te
verwerven over de toekomst, over een plan. Ook het orakel van Delphi kon ons
iets leren over de wenselijkheid van een keuze. Het kwam erop aan een juiste
conclusie te trekken en dan nog kon het mis gaan. Het heeft te maken met de
idee dat men een besluit nemend niet meer zou nadenken over hoe dat doel te
bereiken. Jarenlang zijn we bekogeld met de notie "flexibiliteit" maar
de eerste flexibiliteit die we kunnen aanwenden is dat we ons een doel stellend
goed blijven volgen of we wel op het goede pad zitten, de juiste instrumenten
gebruiken en in geval van vergissing ons tijdig kunnen aanpassen zonder het
doel uit het oog te verliezen.
Als scout en in de KSA leerde
ik op kompas lopen en soms waren er andere technieken, spoorzoeken,
boodschappen en andere om het doel te bereiken. Natuurlijk werd ik geen trapper
in Canada en was het vooral een spel, geen noodzaak en toch, in de discussies
over wat men met flexibiliteit beoogde, lag nooit het eigen oordeel ter tafel,
maar hoe men het doel van anderen, de baas kon bereiken, de organisatie. In de
scouts had je doorgaans met de patrouille een gedeeld doel, waarbij de eigen
doelen niet uit het zicht verdwenen, maar het samenwerken aan een toren -
gesjord natuurlijk - leerde ons wel nadenken over hoe we de krachten konden
verenigen om iets te bereiken en er nog eens plezier aan beleven ook.
Het probleem dat Luuk van
Middelaar aankaart, blijft belangwekkend, want oordelen vormt een vermogen waar
we als persoon en als soort toe uitgerust zijn. Maar hoe we tot oordelen komen
is dan weer behoorlijk complex en bovendien blijkt het altijd weer lastig te
achterhalen wat nu objectief zou zijn en wat subjectief moet heten. Bovendien
is bij het beoordelen van een situatie dé waarheid niet het belangrijkste, wel
of men ergens uitkomt waar men wil zijn, veronderstellend dat oordelen sterk op
willen en op handelen betrekking heeft. Het is een moeilijke kwestie, want bij
Kant waar oordeelskracht ook aan de orde is, blijft hij bij vragen over het
schone en het verhevene staan als een brug tussen de Zuivere Rede en de
Practische Rede, die naar zijn oordeel onverzoenbaar zijn. Wel heeft hij de
idee geponeerd dat we subjectief aan dingen een teleologische doelmatigheid
toekennen en daarom kan dat niet zonder oordelen. Dat oordelen is dus fataal
onvolkomen en kan een vergissing blijken. Bovendien erkent Kant dus ook dat
niet iedereen tot eenzelfde objectieve doelmatigheid zal besluiten. Pluralisme
zit in het persoonlijke en dus ook in het samen leven, samen (politiek)
handelen verweven.
Oordelen en vrijheid, maar ook
amor mundi - cfr. Hannah Arendt - kunnen dus helpen bij de vraag hoe of
politici en anderen zich tot bepaalde kwesties verhouden. Vrijheid betekent dan
dat men op het autonome oordeel van mensen vertrouwt, terwijl men wel ook een
andere kan proberen te overtuigen van het ongelijk van die andere. Dan heeft
men inderdaad al een oordeel gevormd. Dit is voor de actuele discussies over de
opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden en over economische vluchtelingen van
belang omdat de ene het onderscheid lineaalscherp zal vooropstellen, terwijl
dat voor de betrokkenen een eigenaardige benadering is: de oorlogsvluchteling
verloor al te vaak de middelen om een normaal geacht leven te leiden en
economische vluchtelingen zoeken - zegt men - uiteraard een economische
lotverbetering. Voor politici kan het maken van het onderscheid handig zijn,
gebonden ook aan bepaalde conventies, voor de vluchtelingen, oorlogs- en
economische vluchtelingen - en voor mensen in het land van aankomst blijkt dat
moeilijk te handhaven. Voor de samenleving van aankomst zijn vluchtelingen
niets meer dan vluchtelingen; voor de vluchtelingen zelf is hun motief bij het
betreden van nieuwe, vrije grond, relatief ondergeschikt, want iedereen wil de
(economische) veiligheid die we kennen.
Problematisch is ook dat we
bij dat debat de economische motieven zeer veel aandacht geven, zowel de kosten
van de opvang, de moeilijkheid van de ordehandhaving en het toebedelen van
woongelegenheid en een bescheiden inkomen, in het land van aankomst voor
ongenoegen blijkt te zorgen, want de ingezetenen voelen zich ongemakkelijk of
zelfs overvraagd. Er speelt zo te zien nog veel meer mee in het proces, waar
politici en commentatoren, burgers het moeilijk mee hebben, want we koesteren
als menselijke wezens nu eenmaal illusies over de eigen toekomst en proberen
die waar te maken. Koesteren we ook niet
graag onze eigen morele superioriteit en miskennen we die van anderen die er
een andere benadering op nahouden volkomen? Van Wilders tot Emiel Roemer, er
zijn er maar weinig die de eigen morele
meerderwaardigheid niet voor verzekerd houden.
Als ik hoor spreken over de
Red Star Line, dan valt het me op dat men de integratie van die vluchtelingen
die onder meer in Antwerpen wachtten op hun vertrek. Eugeen van Mieghem
schilderde hen, niet van belang achtte - terwijl er toch waren die uiteindelijk
in Europa bleven hangen - maar hoe zij in de VS, Canada of Argentinië onderdak
vonden en een leven opbouwden, niet zelden in een onverschillig, vaak in een
vijandig milieu blijft te vaak onbesproken.
Men spreekt vaak van racisme,
als het over samenlevingsproblemen in Vlaanderen gaat, over discriminatie ook,
maar vaker gaat het mijns inziens over onverschilligheid, zolang die migratie
niet tot de eigen ervaren leefwereld doordringt. De klassieke politieke
partijen hebben zich vaak mee op de trein van de politieke correctheid
geinstalleerd, zonder er zich rekenschap van te geven, denk ik, dat ze niet
meer weergaven en weergeven wat mensen zelf ervaren, juist of fout. Dat de
volkshuizen leeg zijn gelopen, was een zorg, maar dat ze ook stemmen verloren,
de SP-a aan het Vlaams Belang, heeft men nooit echt expliciet onderzocht in het
publieke debat, men heeft die mensen voor de samenleving afgeschreven en zich
bitter gericht tegen de gezichten, zoals Filip Dewinter. Een ander opvallende
evolutie: men heeft gedreven leraren m/v
in het verdomhoekje gedreven door maar te blijven zeuren over het onderwijs als
machine van gelijkheid, terwijl het onderwijs net een bestel vormt waar niet
iedereen op dezelfde manier uitkomt en dus per definitie geen machine kan zijn,
hoogstens een fase in het leven van mensen waaruit al dan niet autonoom
handelende personen uitkomen, soms zelfbewust, soms iet of wat gefrustreerd;
waarom men dat niet heeft onderkend, ligt eraan dat men uitgang van de
onweerlegbaarheid van de eigen argumenten. Men houdt, men hield vast aan een
traject dat door technocraten werd vooropgesteld en verloor zo ook steun bij
onderlegde burgers. De doelstelling, gelijkheid behalen door middel van het
onderwijs, was en blijft te eenzijdig om goed onderwijs te kunnen garanderen,
want onderwijs kan niet anders dan op individuele ontplooiing gericht te zijn
en op bereidheid zich in dat onderwijsproject in te schakelen als leerling,
student want anders blijft het bezighouding.
In dit debat moet dan ook nog
eens een ander aspect onder ogen genomen worden, al blijft het aftastend: in
welke mate horen, willen burgers horen wat de lui op de tribunes van de macht
vertellen. Het communicatiemodel van Jacobson werd ons aangereikt in lessen
Nederlands, kwam ook in de opleiding geschiedenis aan bod, maar zelden, heb ik
de indruk, als een fundamenteel facet van ons mens- en wereldbeeld. Ik meen
begrepen te hebben dat leraren vonden dat je vooral naar de verzender moet
kijken en naar de boodschap en wil de zender resultaat boeken dan moet hij
natuurlijk moduleren wat stijl en teneur, woordkeuze betreft, maar in wezen
heeft men bij het nadenken over efficiënte communicatie zelden de lezer, de
toehoorder in gedachten: die zou de boodschap wel opnemen als een spons. Nu,
als iemand oordeelt, al is dat oordeel volatiel, is niet de zender cruciaal,
maar degene die de boodschap ontvangt. Ook Luuk van Middelaar ontgaat het in
zijn voortreffelijke essay dat mensen juist de bedaagde, gematigde politici
maar ook academici, de elite dus, niet meer gelooft. Of liever, hij verwijt
politici dat ze aan hun oordeelsvermogen hebben verzaakt en hebben afgezien van
een overtuigende betoogstijl. En die elite kijkt nu, gesteund door Chomsky en
Piketti met lede ogen naar de miljardairs rondom Trump of naar de pragmatisch
zeer beslagen Vladimir Poetin. Zij bekreunen zich niet om ethische principes,
maar hun boodschappen worden opgepikt. Chomsky en anderen hebben ons
voorgehouden, op subliminale wijze, dat we naar de boodschapper moeten
luisteren, de boodschapper van het goede nieuws. Toen ik Victor Klemperer
ontdekte, vond ik die benadering bedenkelijk en als ik de loftuigingen aan
figuren als Fidel Castro of Hugo Chaves hoor, dan denk ik dat intellectuelen er
veel voor over hebben om een machtswoord te kunnen uitspreken.
Het boek van Ico Maly over de
ideologie van de N-VA, de Vlaamse partij die binnen nauwelijks 12 jaar de toonaangevende
partij werd, laat zien hoe zijn argumentatie voor een geschoolde lezer en dus
ook voor de vele forumposters die hij analyseerde al a priori weinig autoriteit
kon uitstralen, omdat deze forumgebruikers doorgaans zelf geschoold zijn,
hooggeschoold en tijdens hun werkzame leven niet zijn blijven hangen bij die
basiskennis. Waarom zou een historicus niet over Edmund Burke mogen
reflecteren? Waarom zou diezelfde historicus niet ook nagedacht hebben over
Johann Gottfried von Herder en diens idee van behoudend nationalisme, een
nationalisme dat in de analyse van Rudiger Safranski nu net niet gebaseerd was
op superioriteitswanen? Ico Maly dacht dat al die schreeuwers op fora, die
later tot de inner circle van de N-VA gingen behoren en daarom ook in het staal
van representatieve uitspraken omtrent de ideologie van de N-VA werden opgenomen,
een zaak was van nabrouwen van voorgekookte stof, terwijl de ideologie van die
partij net uitging van het oordeelsvermogen van de burgers, waarbij soms net iets
te veel het lustprincipe in economische zin de boventoon voelde. Maar het
verhaal van de partij was net ook een frontale kritiek vanwege mensen die de
betweterij van het kaviaarsocialisme moe zijn en er geen boodschap meer aan
hebben.
Wie dus voorstellen wil doen
over hoe onze samenleving er over een kwart eeuw of een halve eeuw, zal dus
moeten proberen opnieuw de oren te bereiken van mensen die het negeren van hun
oordeelsvermogen en hun autonomie moe zijn. In het debat over keuzes van grote
groepen in een samenleving en van individuele motivaties daarbij ontkent men
ook dat men zelf paternalistisch uit de hoek kan komen, menend dat mensen niet
weten wat goed voor hen is. Men zou ertoe moeten komen de werking van
organisaties als mutualiteiten, ziekenfondsen in Vlaanderen[i]
die geleidelijk veel macht opbouwden in de samenleving en de politiek gingen
aansturen. Ook van de vakbonden kan dit gezegd worden. Hoe die evolutie verliep
weten we min of meer tot 1945, maar wat volgde, moet ons tot bewondering
brengen, maar ook niet blind maken voor de aanmatiging die met grote macht
gepaard blijkt te gaan. Hoe werden medewerkers van deze instellingen gevormd?
Hoe komt het dat er een zekere arrogantie in hun uitspraken is geslopen en wat
heeft dat voor gevolgen gehad.
Terwijl men wel eens
fulmineert tegen het "TINA-"principe, er is geen alternatief, wendt
men zelf ook wel eens voor dat er geen alternatieven zijn, zij het op een minder
zichtbare wijze. Het beroep op John Rawls en diens "A theory of
justice" blijft bijna altijd impliciet, maar heeft wel grote invloed gehad
op het politieke en maatschappelijke debat. Terwijl ik de kritiek van Michel
Foucault, die terecht de verborgen autoritaire trekjes van uitspraken van
machthebbers te kijk zette, terwijl Foucault terecht de verdoken machtsvormen
heeft aangetoond en daarmee de genealogie van de moderne democratie heeft
gefileerd, vooral voor wat Frankrijk aangaat, met grote invloed in de VS en de
rest van de westerse wereld, heeft men ter linkerzijde vaak geweigerd die
inzichten op de eigen machtswoorden te betrekken. In Samenleving & Politiek
verscheen ooit een recensie over het boekje "Histoire du Gauche
Caviar" (Laurent Joffrin 2006) waarbij de recensent Luc Vanneste vond dat
wat voor Frankrijk gold, namelijk dat de leidende intellectuelen van de
Socialistische beweging vaak uit burgerlijke kringen komen, zelden uit de
arbeidersklasse, voor dit land niet van kracht zou zijn[ii].
Gezegd moet worden dat Guy Vanschoenbeek overtuigend aantoonde dat er in de
Gentse variant veel van onderop is opgebouwd. Ook weet men dat tot het
afkondigen van het charter van Quaregnon in 1894 de inbreng van arbeiders nog
vrij groot was en dat de fixatie op het marxisme en "kritiek op het Gothaer
congres" van Marx nog niet gekristalliseerd was. En Jacques A.A. van Doorn
betoogde in zijn boek over de SPD in Duitsland hoe de partij grote groepen kon
mobiliseren, maar dat de partij wel in handen was van intellectuelen die veel
aandacht hebben besteed aan theorievorming. Het succes van Karl Liebknecht en
Rosa Luxemburg, van de USDP - evenals de moorden (1919) waarvan beide
slachtoffer werden - maakte hen tot helden, maar ze konden dus ook niet meer
wegen op de wegen van de SPD. Van Doorn verwijt de SPD na 1918 dat ze niet goed
hebben nagegaan of ze met hun internationalisme en met het gelijkheidsbeginsel
nog wel de achterban kon binden. Meer nog, hij betoogt dat de NSDAP er beter in slaagde de idee van
Duits burgerschap en van de voortreffelijkheid van de arbeiders kon aanspreken
dan de SPD, die zich verloor in onwrikbare principes. Karl Liebknecht liep ook
verloren op die terreinen en had dus al helemaal niet meer dan een klein
gremium om zich kunnen verzamelen, maar in de loop van het Interbellum droeg
dat gremium ook bij tot de geweldscultuur. Maar had Lenin niet geleerd dat een
kleine groep volstaan kan de om de staatsmacht te veroveren, mits de leden
meedogenloos en vastberaden deden wat moest, zonder na te denken over de morele
juistheid en het (politieke) welbevinden van anderen. Ook de NSDAP ging zo te
werk: reflectie over uitgangspunten was overbodig en gevaarlijk.
Luuk van Middelaar brengt ons
een boeiend inzicht en ik kan de stelling onderschrijven dat politici zich niet
moeten bepalen tot technocratische objectiviteit, maar zich ook een ruimer
oordeel mogen en moeten aanmatigen. Maar zij die commentaren leveren in kranten
en bladen, op radio en televisie, zullen zich ook moeten afvragen waarom hun
inzichten niet altijd meer het beoogde publiek bereiken en waarom mensen niet
bereid blijken de boodschap te overwegen, maar die botweg als onbetrouwbaar
afwijzen. Men vertrouwt de elites niet meer, luidt de klacht. Het oordeel van
deze mensen, burgers die er de buik van vol hebben, die "die mensen"
niet meer geloven miskennen, helpt niet, dus zal men opnieuw overtuigend moeten
spreken en zich niet vastklampen aan een technocratisch taalgebruik. Hoezeer
politiek ook een meerstemmig gebeuren is, mensen houden niet altijd van de dodecafonie en contra-intuïtieve inzichten van
goed in het pak zittende experten. Daarom denk ik dat men de inzichten van Susan
Neiman niet over het hoofd mag zien, die ze te berde bracht in "Morele
Helderheid". Of zouden we nog denken aan de inzichten van Martha Nussbaum,
die ons wees dat het politieke niet per se op egoïsme, zelfzucht, wraak en
verontwaardiging, droeve emoties dus, drijven moet, maar best ook ruimte laat
voor aandacht, samenhorigheid en betrokkenheid. Een kort antwoord is er voor de
klassieke partijen niet, een gemakkelijk te realiseren benadering is er ook
niet. Het wantrouwen is diep geworteld, omdat iedereen de anderen wel moet wantrouwen.
We leven niet in oorlog, gelukkig niet, maar er woedt (onderhuids) wel een
oorlog van allen tegen allen en dat komt de democratie noch de rechtsstaat ten
goede. Aandacht en aanwezigheid, maar ook enige terughoudendheid zijn dus
aangewezen. Wat men met lieden als Farage of Trump aanmoet? Oordelen wat men
juist acht en van daaruit het publiek toch beproeven te bereiken. Succes is
niet verzekerd.
Bart Haers
[i]
In
dit stukje kom ik bij een zeer typisch Vlaamse situatie, want in Nederland
werden de klassieke en verzuilde ziekenfondsen vervangen door marktgeoriënteerde
zorgverzekeraars, waarbij iets verloren ging, dat men moeilijk kan
onderschatten, dat in beginsel die mutualiteiten een zaak waren van leden. De
geschiedenis en evolutie na 1945 verdient dan ook onderzoek, zeker op het
niveau van de kadervorming.
[ii]
http://www.sampol.be/samenleving-en-politiek/zoeken-in-sampol/95-2006/september-2006/697-histoire-de-la-gauche-caviar
Reacties
Een reactie posten