Montaigne en de filosofie voor het leven
Recensie
Wreedaardig tegen alle
wreedheid
Wijsheid, wijsneuzerij en maat
"En wanneer hij danst, dan danst hij,
wanneer hij slaapt, dan slaapt hij."
Alexander
Roose, De vrolijke wijsheid. Zoeken,
denken en leven met Michel de Montaigne. Uitgeverij Polis 2016. 240 pp. €
19,95
Een
boek voor deze tijd? Blurps, van die aanprijzingenen op de fronticispice, de
flap, daar hou ik niet van en toch, als de uitgeverij er een had willen
plaatsen, voor een keertje maar, dan deze. En toch, het zou ook wel enige
weerstand opwekken, want hoe kan een boek over een humanist, iemand die de
Bartelomaeusnacht in 1572 ervoer als een uitzonderlijk grove situatie, een
zinloze moordpartij, maar er zelf niet onmiddellijk over schreef, wel ernstig
over nadacht, over deze tijd gaan?
De
tijd en de tijdgeest, het roept altijd vragen op en ook Michel de Montaigne was
zich niet altijd bewust van de dingen om hem heen, maar het was wel een degout
van de dingen en de mensen die hem voortijdig uit zijn publieke leven verdreef,
al bleef hij altijd wel een civil servant. Wat Alexander Roose laat zien is een
analyse van de geschriften van Montaigne en hoe bijzonder die wel niet moeten
heten, want iemand die na een voortijdig afscheidt in zijn toren gaat zitten
tussen Plutarchus, Aristoteles en Epictetus, Epicurus, kortom, de klassieken, die
dan vervolgens tot melancholie vervallend,
weer recht veert en van zijn zelfonderzoek een dagtaak maakt, die zich
echter niet tot de stoa of het epicurisme gaat bekennen, maar de vreugden en
zegeningen niet aan zich voorbij laat gaan, zo iemand verdient aandacht.
Een
essay is een probeersel en proeve, waarbij de auteur niet nalaat zo helder
mogelijk te vatten waar hij heen wil gaan, maar waarbij hij de resultaten van
zijn (zelf-)onderzoek niet a priori kent. Het is een avontuur dat we deze dagen
lijken te schuwen. Hoe kunnen we autonoom willen zijn als we de kracht van het
heteronome niet onderkennen? Schrijf je daarover, dan gaat het niet meer over de
private levenssfeer, dan wordt die het kader waarin je kan gaan denken, het
leven leven ook, wetende dat je in de eerste plaats met jezelf moet kunnen
leven.
Op
verschillende plaatsen in zijn schets van de essays geeft Alexander Roose te
kennen dat de katholiek, jurist en scepticus Michel de Montaigne ons kan
verrassen door net niet zijn voorbeelden te volgen tot hun conclusies. Hij gaat
in dialoog met Plutarchus en met Epaminondas, de Thebaanse held, waarvan ik mij
vaag het bestaan herinnerde, maar er nooit meer actief naar op zoek was gegaan.
Helden zijn niet altijd helden en dat geldt ook voor Michel de Montaigne zelf.
In lessen Frans komt hij wel aan bod omdat hij het begrip essay heeft gemunt,
vorm gegeven en inhoudelijk betekenisvol heeft gemaakt. Hij verkondigt geen
meningen voor anderen, maar als anderen er iets mee zijn, dan mogen ze er
gerust profijt uit halen. Maar hoe zou dat moeten, als we tegelijk in het
Cartesiaanse kader verstrikt zijn geraakt? De twijfel van de humanistisch
geschoolde jurist en denker verschilt van de filosoof die een kleine generatie
later zijn twijfel zou inzetten om absolute zekerheid te verwerven. Niet voor
niets laat Descartes ons in zijn discours de la méthode zien dat we ordelijk
moeten denken, vooral als we alleen maar chaos zien. De resultaten van deze
aanpak mogen verbluffend heten, want daarover kan niemand kniezen, de
neveneffecten zijn er wellicht ook niet minder om, want in zijn zoektocht naar
zekerheid, in zijn methodische aanpak, gaf Descartes aan de rede een autoriteit
die niet altijd past bij de wijze waarop u en ik denken - ik spreek hier vooral
voor mezelf.
Montaigne
ging de dialoog aan, net als de brief, waarin hij zelf dacht uit te munten, al
lees ik daar een zekere ironie in die verblijdt, een genre van de humanisten,
om kwesties te behandelen, niet zozeer aan de hand van strakke definities die
voor geen twijfel vatbaar zijn, more mathematicae, wel door een kwestie vanuit
verschillende oogpunten te behandelen. Nu had de jonge Michel de Montaigne een
vriend, enkele jaren ouder, Etienne de la Boétie, geboren te Sarlat in 1530,
ook jurist, filosoof en auteur van een werk "de la servitude
volontaire", dat voor Hayek een bijzondere betekenis kan gehad hebben,
althans, we lezen hoe de la Boétie het koningschap niet voldoende vond en vond
dat mensen zich te gemakkelijk onderwierpen aan de wet en vooral de willekeur
van een vorst. De la Boétie stierf in 1563 en zou dus de wreedheid van de
burgeroorlogen die de godsdienstoorlogen waren niet meer moeten beleven maar al
met al veel te jong en voor velen dezer dagen vergeten.
Alexander
Roose laat zien dat de visie van "de la servitude volontaire" voor
Michel de Montaigne zelf zeer inspirerend is gebleven, ook in praktisch zin,
want toen Michel de Montaigne de kans zag zich uit het publieke leven terug te
trekken, na de dood van zijn vader, kon hij het familieslot betrekken en zich
afkeren van de wereld. Maar hij zou later nog burgemeester worden van Bordeaux
en als diplomaat optreden tussen Henri III en Henri van Navarre - Paris vaut
bien une messe. Voor de katholieken verdacht van protestantse affiniteiten,
voor de protestanten te zeer een katholiek wist hij zich in de protestantse
regio Aquitaine wel aanvaardbaar te maken. Het valt op dat ook de van oudsher welvarende
regio rond Bordeaux het protestantisme stevig wortel had geschoten, al valt het
me niet onmiddellijk mee die geschiedenis snel te vatten. De Franse geschiedschrijving
is te vaak te nationaal en om in de regionale historische literatuur te duiken,
moet je al heel wat tijd zoek maken. Feit is dat Bordeux met Lyon en
Montpellier, Toulouse of Nancy regio's waren en zijn die onze aandacht meer dan
waard zijn. Wellicht ook daarom dan enkele mensen die ik dit boek reeds onder
de aandacht heb gebracht vinden dat een provinciaal als Montaigne.. zoiets
stemt een mens wat bedroefd, terwijl hij toch wel ook door Europa is gereisd.
Zoals we vandaag dankzij internet niet meer aan een tafeltje in la Coupole hoeven
te zitten of in een Weens koffiehuis om te weten wat er speelt, zo kon Michel
Eyquem de Montaigne in zijn rijk voorziene bibliotheek met de ouden, de
antieken spreken. Toch had hij ook aandacht voor wat in zijn tijd geschreven
werd.
Mocht
het u voorkomen dat ik van de hak op de tak spring, ik probeer te zien hoe
Alexander Roose dat grote oeuvre, dat in verschillende redactiefasen, of
creatieve fasen tot stand is gekomen en waarbij Roose laat zien hoe Montaigne
verschillende uitgaven aangreep om zijn essays verder uit te werken. Zijn
denken is een reflectie op zijn tijd en zijn eigen handelen, maar zijn
gespreksgenoten zijn de ouden, de klassieken die hij niet plundert, maar
Montaigne laat zich dankbaar door hen leiden, al zal hij hen lang niet altijd
tot het gaatje volgen, integendeel. Zijn onderwerpen dienen zich aan door zijn
eigen vragen, door wat hij leest en door zijn observaties. De methode van Descartes
moet nog uitgevonden, maar ook het doel is verschillend. Montaigne zal Socrates
wel waarderen, maar toch, het gaat er voor hem om waarachtigheid te vinden,
niet zoals de epicuristen de overbodige genietingen nastreven, zich houden aan
wat levensnoodzakelijk is en dat goed leven... Montaigne vindt dat dansen best
mag en ook andere minder primaire behoeften mogen best ook bevredigd worden. Een
stoofpotje moet men toch niet afslaan, al lijkt het wat te genoeglijk. Terwijl
Montaigne hoopte te sterven terwijl hij kool aan het oogsten was in zijn
moestuin, had hij op de balken van zijn torenkamer citaten laten schilderen, om
zo dagelijks met de belangrijkste gedachten die hem konden inspireren, te
omringen. We krijgen geen volledige lijst, maar vernemen wel hoe bepaalde
auteurs Montaigne meer aanspraken dan andere.
Een
boek van deze tijd? Wel, men kan in dit essay ook bedenkingen vinden over het
denken van deze tijd, waar ook wel eens een nieuwe naam opduikt, Judith
Schklar, die de wereld wil begrijpen en vervolgens betracht er de scherpste
kantjes af te schaven. De wereld begrijpen, proberen te vatten? Voor sommigen
is het al een overweldigende opdracht, zelfs voor Montaigne, die liever dicht
bij huis leek, de wereld met kleine stapjes verbeteren, hoekjes afschaven, zou
hij wellicht wel aanvaard hebben. Dacht hij ook niet na over burgerschap, over
wat het betekent een goed mens te zijn? Maar handelen deed hij ook, als civil
servant en hoewel hoog gewaardeerd door koningen, hij leek toch vooral te
denken aan de mensen die slachtoffer konden worden van de wreedheid van
machthebbers en van hun handlangers. Montaigne verzette zich wreedaardig tegen
de wreedheid.
Maar
de wereld kennen? Tja, zijn we daar wel toe in staat. Staande op de markt kan
men veel zien, maar in een achterkamertje, rustig pratend, kan men wel komen
tot enige inzichten. Maar de scepsis van Montaigne dan? Hij meent te weten dat
het moeilijk is door te dringen tot alles en wie meent begrepen te hebben hoe
je een staat moet laten functioneren, zal altijd nog over het hoofd zien dat er
mensen in zijn, die het anders willen en doen. Het zal wel niet toevallig zijn
dat hij het boek van Etienne de la Boétie zo belangrijk vond. Maar volg ik
Alexander Roose door het boek, dan is dat scepticisme niet dogmatisch en komt
het eerder voort uit bescheidenheid dan vanuit de gedachte: "wat kan die
nu weten?". Scepsis over de eigen inzichten daarentegen en toch ook
pogingen om genadeloos eerlijk over zichzelf te spreken, is van een andere
orde. Wie de Waarheid kent, komt volgens Montaigne in een moeras terecht, zoals
Lucretius die zich aan onbesuisdheid bezondigt. Lucretius meende
Volgens hem (Lucretius) is "wat door
de zintuigen gezien wordt te allen tijde waar", zelfs als het onredelijk
lijkt. En als de discrepantie tussen de waarneming en de rede onverklaarbaar
is, dan raadde Lucretius aan om bij 'een vals verklaring' te blijven, liever
dan de eigen beperkingen te moeten toegeven. Kortom, repliceert Montaigne, de
mens moet zijn toevlucht nemen tot 'koppigheid en onbesuisdheid', of wat
Lucretius betreft: hier houdt de filosoof op filosoof te zijn.[i]
(AR
p. 169)
Meer
nog, dat gedoe over sereniteit bij de volgelingen van Epicurus, zegt Montaigne
op zeker ogenblik ook niet zo heel veel meer:
de sereniteit die de ambigue toeschouwer
ervaart - bij een scheepsramp - kan nooit model staan voor het weloverwogen,
intens beleefd filosofisch leven. Maar misschien gaat dit toch over wat
filosofie is. Over het dat de mens een onvolmaakt wezen is dat nooit veel
sereniteit zal kennen. Over hoe onbereikbaar de sereniteit van de
epicuristische filosoof wel is voor wie inziet dat hij ook maar een mens is.
(AR p. 173 - 174)
Oef,
we mogen begrijpen dat we het nooit allemaal zullen vatten en zeker weten, maar
Montaigne ontslaat zichzelf niet van de plicht te zoeken. Hij ontkent evenmin
dat hij misschien wel een kompas zou kunnen gebruiken, maar dat bestaande
kaarten, de gidsen en kaarten van het goede leven in zijn bibliotheek altijd
weer net onvoldoende betrouwbaar blijken. Het komt er dan niet aan om te
berusten, wel om de kaarten en gidsen, aanwijzingen naar best vermogen te
hanteren en ook wel, dat kan men niet ontkennen op eigen verworven inzichten te
betrouwen, met mate.
Er
is een tweede reden om oef te zeggen, want als we naar journaals kijken,
youtubefilmpjes bekijken waar allerlei leed aan de orde komt, van ongevallen
tot oorlogsgevaar, dan komen we in een ambigue positie terecht, want we kunnen
niets doen en beseffen dat we hier wel gebeiteld zitten, vrij van gevaar. Nu
sommigen klagen over het dreigende gevaar van populisme of van islamisering,
denk ik dat ze wel eens met Alexander Roose en dus vooral met Montaigne, maar
ook met Shklar en Isaiah Berlin aanknoping of contact kunnen zoeken. Die kennis
moet geen superioriteit opleveren, maar juist een daadkracht die uit onszelf
voortkomt, zonder dat het ontgaat dat we wel eens woedend kunnen worden of spotziek, afgunstig. De hoofdzonden,
werden en worden vaak zeer zakelijk behandeld, terwijl ik vroeger al bij
Montaigne ontdekte dat hij die als menselijk, al te menselijk beschouwde, als
het allemaal maar niet in wreedheid en onmenselijkheid ontaardde. Het afgelopen
jaar, sinds meerdere jaren krijgen we wrede boodschappen bij de vleet, die
gespeend zijn van elke vorm van relativering.
U en
ik leven in een boeiende tijd, bij verre na niet zo gevaarlijk als die van
Michel Eyquem de Montaigne, zelfs wat de gezondheidszorg betreft leven we in
een paradijs, maar toch hebben we de indruk dat alles op losse schroeven staat.
Nu ja, als zo een dametje d'r hondje kwijt is, dan kan dat nu wereldnieuws in
Vlaanderen worden, zelfs in een kwaliteitskrant. Maar als we bang zijn voor het
feit dat een buurvrouw voor het dragen van de sluier kiest, moet ik dan vrezen
dat ze in mijn keuken het varkenshaasje zal komen weghalen uit de ijskast? Haar
keuze keur ik niet goed, maar ik kan of zal daarom zelf niet een kaftan
aanschieten en nog minder een god aanbidden en een praxis kiezen die me
strijdig lijkt met wat ik voor humaan en menslievend acht. Maar ik zal haar
evengoed een goedendag wensen. Kan ik weten of zij omwille van haar keuze kwaad
in de zin heeft? Kan ik weten of ze niet zo hard twijfelt over haar plaats in
de wereld, dat ze kiest voor de uiterlijkheden van de zekere religie?
Er
zijn dezer dagen mensen die anderen achterna zitten met scherpe veroordelingen
omdat ze noch de kerk noch het geloof van anderen geheel afwijzen en zelfs
willen deelnemen aan die rituelen, zonder er dezelfde draagwijdte aan te geven.
Nu, zelf sta ik sceptisch tegenover de kracht van het midden, maar anderen
schaden mij daarmee niet mee, brengen de samenleving geen schade toe. Wel kan
een gezagsdrager die zich van de kerk bedient en van het dan wel een geloof
persoonlijke schade aanrichten, wreed optreden tegen anderen - nu heeft die
kerk en hebben haar bedienaren niet meer die autoriteit die er ooit wel was,
veertig, vijftig jaar geleden en voor wie geloofden, nog veel recenter. Dan
moet men zich dat niet laten welgevallen of niet toestaan dat anderen dat doen.
Maar het is de milde, de maat en het midden zoekende scepsis van Montaigne die
me dankzij dit essay weer wordt aangereikt.
Montaigne,
meer nog dan More, was en is een gids geweest en gebleven, al is het niet altijd
eenvoudig dat hele werk voortdurend bij de hand te hebben en telkens te
herlezen. Het is en blijft een aansporing zelf in de eigen kamer en ook in
omgang met mensen, wat die ook in de zin hebben, welwillend tegemoet te treden
en toch te beseffen dat men al eens een opdoffer kan krijgen of vernietigend
aangesproken. Nu zal de hoogwaardigheidsbekleder Montaigne als man van de
wereld wellicht minder snel beledigend bejegend zijn geworden, maar als men
zijn inzichten over goede justitie leest, begrijpt men wel hij juist op dat
punt zijn omgeving goed doorzag en de machtige geen enkel voorrecht of voordeel
had willen geven. Eenvoudiger gezegd dan gedaan.
Een
recensie schrijven, het blijft altijd verliezen, zeker bij werken die, ook eens
de voetnoten en literatuurlijst goed bekeken hebbend, dus klaar om in de
boekenkast een plaatsje te vinden toch nog altijd blijft nazinderen. Onze
tijden zijn veiliger maar toch wat fanatisme betreft en partijgangerschap voor
allerlei strakke, dogmatische facties, kan men er ook wel weg mee. Zal men een
president gehoorzaam zijn die weet dat hij hulp kreeg uit een hoek die zijn
land allerminst gunsten wil verlenen? Over onze bereidheid tot slavernij en ons
vermogen, filosoferend, het leven te leven, kan men blijven nadenken en
hopelijk er enigszins naar te handelen. Oh ja, de waarheid is in dit boekje wel
een onderwerp, het is zelfs een blijde boodschap, maar alleen voor wie gelooft
dat fanatisme ons nergens brengt... maar dan moeten we niet frenetiek tegen
fanatisme ingaan, wel tegen wreedheid. Dat in volle oorlog en tijden van grote
persoonlijke en maatschappelijke onzekerheid iemand deze gedachte poneert, dat
de filosofie het leven niet enkel verrijkt, maar ook dat filosofie over het
leven gaat, kan voor deze tijd best onder de aandacht blijven. Voor Montaigne
was zijn wereld zoals was, alles wat het geval is, maar hij maakte het ook niet
minder en wilde niet de wereld aan zijn beeld aanpassen, laat staan stormenderhand hervormen.
Bart
Haers
[i]
Stel
dat iemand zegt: de rede heeft altijd gelijk, ook als de waarneming aangeeft
dat de rede dwaalt, zal men dan ook moeten toegeven dat de (eigen) ratio
ontoereikend is, of de waarneming terzijde schuiven en bij een foute uitkomst
van de eigen op de rede gebaseerde conclusie? Montaigne suggereert dit volgens
Alexander Roose, maar het valt zelden voor dat de waarde van het aanwenden van
de rede openlijk in vraag gesteld wordt. Denk opnieuw, klinkt het dan, terwijl
men vooral weigert redelijk te worden. Zie ook de visie van Stephen Toulmin (http://www.hermandedijn.be/viewpic.php?LAN=E&TABLE=PUB&ID=1289)
waarover Herman de Dijn een mooie reflectie schreef. Helaas blijft dit soort
gesprekken vaak hangen in de betere bladen, zoals Streven en toch, dankzij het
Internet zijn ze toegankelijk. Ook Liberales besteedde aandacht aan het boek
van Toulmin: http://www.liberales.be/boeken/toulminrede.
Reacties
Een reactie posten