Aandacht voor de palaver of liever het machtswoord
Dezer
Dagen
Acephale samenleving
vs
monocephaal leiderschap
Terwijl
de discussie zonder ophouden gaat, over wat we verdedigen als we de democratie
willen verdedigen, merken we niet dat we ten gronde botsen op de vraag of we
naar een acephaal bestel kunnen doorgroeien, waarbij niet langer een figuur de
macht incarneert om de dingen te veranderen in plaats van een samenleving waar
velen betrokken zijn bij het bestuur en gezamenlijk de knoppen omzetten, als
dat nodig mocht zijn. De kritiek op Europa heeft veel met dat acephale bestel
te maken, de verafgoding van leiders, bijvoorbeeld ook bij linkse partijen,
staat voor een monocefaal leiderschap, waarbij iedereen maar moet doen wat de
leider beveelt.
Voor
de goede orde, zou de N-VA een monocephale partij wezen of net acefaal? De
tegenstelling is niet altijd valabel, of beter, tussen beide uitersten bestaat
de democratie, die niet monocefaal is, maar wel mensen een leiderschap opdraagt,
dat niet altijd efficiënter is, maar waar de verantwoordelijkheid wel
duidelijker vastgelegd is. In een partij als de N-VA bestaat vanouds de
afdelingsvergadering, de arrondissementele raad en vervolgens de provinciale,
omdat dit de nieuwe kiesomschrijving is, sinds Guy Verhofstadt zijn kansen
wilde vergroten. Centraal is er de partijraad, het Partijbestuur en het
Dagelijks Bestuur... waarbij telkens vormen van inspraak de almacht van de chef
ingeperkt, als men dat zou willen.
Wie bekijkt
hoe er nu partijen opkomen die bewust elke democratische partijstructuur
afwijzen en zichzelf voldoende sterk achten om het allemaal te bestieren, zal
merken dat we met inspraak niet altijd goed overweg kunnen. Het probleem is dat
de media de interne dynamiek van partijen, zeker regeringspartijen graag
uitventen en er meteen een rapport van de chef van maken, een negatief rapport
wel te verstaan. Zonder leedvermaak moet men vaststellen dat bij de Vlaamse
sociaaldemocraten, zoals ook bij de Nederlandse de interne dynamiek zwaar
verstoord werd door de wijze waarop de media elk strootje dat scheef zat
uitventten als een aanzet tot een personeelswissel aan de top. Wouter Bos, Diederik
Samsom en nu dus Lodewijk Asscher, die elkaar binnen zes jaar opvolgen en dan
vergeten we nog de voormalige burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, die in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal geen spaander wist te klieven.
Partijen
de mogelijkheid ontzeggen een intern debat te voeren en elke discussie als een
majeur conflict voor te stellen, maakt de interne besluitvorming onmogelijk en
vooral sluit het een minimale redelijkheid uit. Het vraagt een zekere
koelbloedigheid de grote baas tegen te spreken, maar doorgaans kan men met goed
overdachte argumenten wel een discussie op gang brengen en initiële standpunten
helpen wijzigen, als de eerste aanname niet blijkt te kloppen. De N-VA was in
de tijd van het kartel met CD&V in de Vlaamse regering bereid de
hervormingsagenda die aan universiteiten en in onderzoeksgroepen was ontworpen
te ondersteunen, tot bleek dat men zich op bedenkelijke data beriep. Er zijn
toen enkele discussies gevoerd, maar lange tijd bleef men de pedagogen en
sociologen volgen terwijl duidelijk was dat zij bewust negeerden dat het
secondair onderwijs in Vlaanderen wel degelijk mensen kansen gaf en dus toeliet
een lift te nemen in de sociale mobiliteit. Zelf heb ik veelvuldig over de
schandalige manipulatie geschreven, maar pas aan de vooravond van nieuwe
verkiezingen koos de voorzitter voor een eigen standpunt, dat bij het
onderwijzend personeel wel aansluiting vond. Beweren dat ik het
onderwijsstandpunt heb bijgestuurd, zou verregaande zelfoverschatting zijn,
maar dat ik wel degelijk het debat mee heb gevoerd, is wel zeker.
Het
punt is dat de Algemene voorzitter blijkbaar door wel meer mensen gewezen was
geworden op het feit dat het programma dat de bekende onderwijsbonze George
Monard voor ogen had staan niet meer beantwoordde aan de noden van de tijd en
niet toelaten zou dat mensen zich konden ontwikkelen en sneller dan verwacht
sociale promotie zouden maken. Hoe men ermee omgaat, blijft altijd nog een
wonderlijk verhaal, dat sociologen niet altijd kunnen vatten. Men heeft een
theorie ontwikkeld, mede door toedoen van Pierre Bourdieu waaruit moet blijken
dat wie niet tot de betere klassen behoorde nooit het sociale kapitaal zou
verwerven, hoe hard men ook zijn of haar best zou doen. Migranten hebben per
definitie bijna nooit het passende sociale kapitaal en toch slagen zij erin
vaak toch de sprong te maken. Het gaat niet per se om aantallen, maar wel om
persoonlijke ondernemingen. Als er genoeg mensen zijn die de sprong maken, zal
de samenleving onmiskenbaar veranderen. Niet iedereen overigens wil dat anderen
die sprong maken en een burgerlijk leven mogelijk maken. Wie de sociale geschiedenis
van Vlaanderen sinds 1894 en de aanzet tot meer democratische
vertegenwoordiging bekijkt zal merken dat generatie na generatie meer mensen
humaniora gingen volgen op college of aan het atheneum volgen, maar dat succes
niet verzekerd was. Toen men de democratisering wilde versnellen, was de
democratisering zo niet voltooid, dan toch in verregaande mate gerealiseerd.
Dezer
dagen kan men hier en daar lezen dat het er de middenklasse om te doen is hun
voorrechten te behouden en niet langer met een open blik naar de samenleving
kijken. Mogelijkheden om veranderingen te aanvaarden worden moeilijker en
daarbij komt steeds meer aan het licht dat er een zelfverklaarde elite het
beleid lijkt te monopoliseren. Er speelt dan nog iets anders mee, de idee dat
men een idee zo zuiver mogelijk moet realiseren. Het M-decreet vormt daar een
helaas tragisch voorbeeld van. Het opzet is een gevolg van een VN-resolutie,
waarbij men er alles aan wil doen om mensen met een beperking te laten
deelnemen aan het sociale leven en niet verplicht in een zeer beperkende
omgeving te moeten leven, ook al blijkt die oprecht de beste bescherming te
bieden. Alleen gaat de redactie van het M-decreet zover de gevolgen van een
beperking buiten beeld te houden, maar wil men gewoon dat elk kind en elke
persoon met een beperking tot alles toegang krijgt. Dat de politieke en sociale
filosoof Arnold Burms bedacht heeft dat zijn studenten m/v moeten nadenken over
wat het toekennen van positieve vrijheden tot een holle kreet kan maken. Hij
legde uit aan zijn studenten dat met een blinde naar een museum gaan om
"De Dulle Griet" te bekijken, wel heel erg ver gaat, als men zo die
persoon met een visuele beperking een onrecht ongedaan wil maken. De oorzaken
van de visuele beperking kunnen vele zijn, maar de persoon zelf kan genoegen
scheppen in andere waarnemingen, auditieve. Het helpt dus niet een persoon met
een beperking te laten geloven dat men die beperking zomaar kan opheffen en zo
een "onrecht" ongedaan kan maken. Hoe het wel moet, zal veel overleg
en veel praten vergen. Men zou het ook
raar vinden dat iemand die niet over een basiskennis natuurkunde beschikt
wegens beperkte capaciteiten naar een lezing over de snaartheorie zou moeten
kunnen luisteren. Daar heeft niemand iets aan. Niet iedereen is dus vatbaar
voor dezelfde soort ervaringen en genietingen. Maar met onrecht heeft dat pas
te maken als iemand bewust de toegang ertoe onthouden werd. Schoolmeesters en
-juffen begonnen er al vroeg aan, die genoegens te leren verkennen. Elk had en
heeft daarbij een eigen aanpak, zodat er de garantie is van veelvuldige
aanrakingen. Een al te strikte sturing van bovenaf kan voor de onderwijzer of
juf, maar ook voor leerlingen voor een aversie zorgen.
In
onze samenleving blijkt de kern van het probleem te wezen dat men jongeren
stemrecht wil geven, maar volwassenen de indruk opgedrongen krijgen dat ze niet
(meer) in staat blijken deel te nemen aan het publieke debat of erger nog, hun
eigen keuzes te maken. Het gaat erom dat men voor alles specialisten wenst te
vinden zijn die ons kunnen helpen bij onze voeding, onze mobiliteit en wat al
niet meer en telkens weer weten te vertellen wat we niet goed zouden doen. Het
valt op dat men zelden die negatieve beoordelingen ter discussie stelt, tot
iemand zich als specialist wil vestigen en met kolhydraten en eiwitten gaat
klooien.
Het
opvallende is dat vooral in acephale samenlevingen die experten zorgen voor de
zekerheid die bestuurders denken nodig te hebben om hun besluitvorming te
argumenteren. In monocephale regimes komen die specialisten vooral bij de grote
baas terecht, maar ze zoeken vooral wat hem, zelden haar, goed uitkomt. Als het
goed is kunnen ze dan nog eens een graantje meepikken. Men kan experten thermonucleaire
centrales maar beter vertrouwen en hopen dat ze hun opdrachten ter harte nemen.
In andere domeinen, zoals de sociale wetenschappen kan men maar beter wel
aandacht hebben voor wat experten vertellen, maar dient men hen ook te vragen
wat ze willen bereiken: kan men zomaar de visie van John Rawls, zoals
uiteengezet in "A theory of justice" onderschrijven dat men zou
moeten leven alsof men van huis uit niet enkele mogelijkheden heeft gekregen?
Kan men van Raphael Sommer, zoon van Leopold en Alicia Herz verwachten dat hij
zijn talent als musicus niet zou hebben aangewend, omdat hij toch maar
bevoorrecht was? Gelijkheid nastreven en het persoonlijke daarbij negeren kan
de samenleving en individuen schade toebrengen. Tony Judt heeft dat in zijn
autobiografische aantekeningen uitgelegd aan de hand van zijn conflict met de
Kibboetz waar hij in zijn jeugd tijdens de zomers heen was gegaan. Op een
bepaald moment wilde men hem dwingen af te zien van een studie, want de dienst
aan de gemeenschap stond voorop. Zo een kibboetz leek acephaal te functioneren,
maar Judt bleek zich bewust van het onuitgesproken leiderschap binnen de
gemeenschap.
Parlementaire assemblees werken doorgaans zo
dat de verschillende partijen elkaar voortdurend ter verantwoording roepen.
Maar juist als het om "social engineering" gaat blijkt de consensus
groter dan men zou verwachten. Liberalen stellen dat ze de (persoonlijke)
vrijheid hoog in het vaandel dragen en toch zijn de parlementaire fracties van
de liberalen op dat terrein, van de sociale engineering wel degelijk bereid ver
mee te gaan. De verklaring kan zijn dat men het wel graag over vrijheid heeft,
maar het handwerk van de vrijheid niet meer in handen heeft. Meer nog, vanuit
een aantal filosofische instellingen wint de gedachte veld dat vrijheid een
illusie zou zijn. De argumentatie haalt men dan bij hersenwetenschappers die
menen dat ons brein ons stuurt. Tja, het knippen van de vinger, weet u wel,
maar wat dan met de gedachte dat mensen wel eens iets ondernemen dat de anderen
niet hadden verwacht.
In
een democratie zoekt men net daarom wel eens nieuwe zekerheden, omdat het
acephale karakter zorgt voor onzekerheden en de verantwoordelijkheden liggen
ook niet onwrikbaar vast, althans, in de mate dat het gerecht niet doet wat
moet. Regels, normen en waarden moeten evenwel niet altijd door de rechter
afgedwongen worden, want de publieke opinie kan ook wel wat bereiken. Het punt
evenwel is dat men de publieke opinie niet meer wenst te vertrouwen, want men
heeft die zelf te vaak proberen te manipuleren. En mensen die zich geroepen
voelen om politici de maat te nemen, doen dat vaak zeer persoonlijk en dan
spreekt niet altijd voldoende kennis van het beleid mee, terwijl sommige
kwesties ons wel betreffen en dan moet men goed gaan zoeken.
De
monocephale samenleving legt de verantwoordelijkheid bij de opperste baas, die
meestal kan rekenen op een groep mensen die blind vertrouwen in zijn macht
zodat ze vrij zijn de boel te belazeren. Het gevolg van de almacht van een
persoon is dan ook doorgaans verregaande corruptie. In een acephale samenleving
ziet men het niet goed mogelijk dat niemand tegen een begin van corruptie zou
optreden en recht halen bij de rechter. Maar als velen meespelen in het ballet
van kleine steekpenningen, zal dat ook weer moeilijker worden.
Toch
moeten we net daarom de trias van rechtsstaat, vertegenwoordigende democratie,
c.q. parlementaire democratie, en een autonome administratie die de staat
dienen en niet de belangen van een toevallige passant, c.q. een minister in
stand houden. Tegelijk zal men van politici in zo een bestel ook een zekere
terughoudendheid verwachten, niet alles tot in details willen regelen of niet
afgeven op medioren, pas met pensioen en omwille van persoonlijke plannen op
weg tijdens de ochtend- of avondspits. De samenleving behoeft regels, wetten en
normen, maar waarden zijn persoonlijk en toch ook product van een
maatschappelijke en culturele consensus. Of mensen echt kunnen zeggen dat ze
door het beleid en de beleidsmakers vergeten zijn, niet gehoord worden, moet
nog maar eens goed overwogen worden.
Populisme
gaat ver in het belazeren, want de politici die sinds Leo Tindemans en Joop den
Uyl premier waren in respectievelijk België en Nederland het mooie weer hebben
gemaakt, hebben velen, vooral de zwijgende meerderheid goed bediend en dat
heeft mee de welvaart nog verder opgedreven. Men heeft sinds 1979 een
rechtstreeks verkozen Europees parlement en men kan er veel van zeggen, maar
dat het gewoon een bende postenpakkers zouden zijn, lijkt me zeer overtrokken.
Alleen, zal ik het kunnen bewijzen dat die politici in Brussel (en Straatsburg)
het helemaal te grof hebben gemaakt en niets hebben gerealiseerd. Dat is een
kwestie van nauwkeurig de feiten overzien, denk ik en dat kan men niet in een
zin. Kritiek moet ook gefundeerd zijn, zeker in een acephale samenleving, want
men weet dat niet alles altijd even glashelder blijkt en bovendien, maar dat is
een ander hoofdstuk, dient men in een acephale samenleving ook aandacht te
hebben voor training in overleg, zodat men kan luisteren, maar ook adequaat een
inzicht presenteren. In een monocephaal bestel volstaat het te weten dat men
het oor van de chef heeft.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten