Hoeveel heil wacht ons nog?
Oneigentijdse
overwegingen
Hoe weldadig de tijd
Hoe
gevaarlijk zijn deze tijden? Sommige journalisten lijken eeuwig te presenteren,
commentatoren eeuwig aangesproken en politici blijven meedraaien tot ze niet
meer uit hun woorden komen. Dit gaat over de idee, in de media, dat men moet
verrassen en vooral mensen gerust stellen, er is niets aan de hand. We leven in
een tijd waarin (tijdelijk?) de schaarste vervangen is door overvloed, maar we
blijven problemen benaderen alsof we altijd vanuit een tekort moeten denken. De
paradigma's in de samenleving maken het moeilijk te begrijpen dat instellingen
ertoe doen, maar ook dat ze moeten gedragen worden door wie er zich vrijwillig
aan ondergeschikt wil maken, onder voorwaarden. Europa vangt veel wind, terwijl
het beste garantie blijkt voor onze toekomstige welvaart, maar dan moeten we
zelf gemakzuchtig redeneren mijden.
Pardon?
Een
verhaal over 1830, de Belgische omwenteling en geen moment valt de naam
Rodenbach of wordt het economisch succes van de stad Gent, enfin van de
ondernemers die er zijn, vermeld. Oude schema's blijven voor een causeur als
Johan op de Beeck gelden, terwijl hij nog durft te zeggen dat de troepen van
Willem I buitenlandse troepen zijn. Na 1839 definitief wel, maar dan wel
dankzij de positiebepaling van Londen, dat wel een buffer wilde tegen
Frankrijk, maar geen gehannes. Op de Beeck heeft het ook niet over de
wegenaanleg in Vlaanderen, over industrialisatie in het Noorden, ook al dankzij
kanalen als dat van Terneuzen naar Gent en andere. Ik hoef noch zal Willem I
verdedigen of overdreven lof toezwaaien, want hij maakte politieke fouten en
liet het oor te vaak hangen naar de economische machten in Amsterdam. Het beste
bewijs, Nederland zou pas rond 1860 echt economisch de weg van de
industrialisatie kiezen, veel later dan de Zuidelijke provincies, die sowieso
al veel dichter bevolkt waren.
Wat
was daar nu beleid en wat was de gang der dingen? Het valt op dat we in de
media economie vooral zien als een zaak van optellen en aftrekken, dat economie
een zero sum game zou wezen, waar de ene verliest wat de andere wint. Over
vliegwielen en multiplicatoren hoort men zelden. Economische groei, dat is wat
u en ik realiseren, door te produceren en door te consumeren, zodat we zelfs
van kapitaalvernietiging als gevolg van een ongeval of een ramp gezamenlijk
beter worden. Neen, de verzekeraars zijn daar niet gelukkig mee, maar het is
zoals met de fabel van de bijen, van Bernard Mandeville. De gang der dingen,
dat is wat mensen doen, nu eens impulsief en dan weer zeer gedreven, nu eens
rationeel en dan weer gedreven door emoties. We doen wat we doen en hoe vrijer
we zijn, zeggen economen, hoe meer we uitpakken. Maar er zijn ook wetten nodig
om te verhinderen dat het een oorlog van allen tegen allen wordt, maar het
hoeft echt geen Leviathan te zijn, want dan valt de economie weer stil, omdat
de wetten en de handhaving al te dwingend zijn zouden.
De
achttiende eeuw, juist ja, de eeuw van Verlichting, van Voltaire en Diderot en
ook een beetje Maria-Theresia, Frederik II de Grote en Louis XV, die begon als
"le bien aimé" maar eindigde als "mal aimé". In onze contreien groeide en krioelde het leven, maar
als Chris Vandenbroecke over de welvaart toen schrijft, dan vinden
commentatoren dat ongepast, want het past niet in het vigerende beeld, dat ze
zelf zonder studie van de bronnen voorop stellen als vigerend. De kleine
eigenaren en pachters van hoevetjes, die vaak minder dan 2 hectare te bewerken
hadden, vonden bijkomend inkomen in de huisnijverheid, vooral in wat men
Binnen-Vlaanderen noemde en waar tegelijk ook betere boeren, smeden en
molenaars en een hoop anderen best konden leven. Steenwegen werden aangelegd en
het voedingspatroon, het consumeren van de aardappel bevorderend, veranderde en
zorgde voor meer overlevingskansen voor kinderen. In 1983 al schreef
Vandenbroecke "Sociale Geschiedenis van het Vlaamse volk" dat later
aangevuld werd met "Hoe rijk was arm Vlaanderen" waarin de historicus
en demograaf verder keek en ook de voedingscrisis van 1845-1848 mee in zijn
synthese opnam. Plots was, voor wie er niet regelmatig mee omging,
geschiedschrijving niet meer vanzelfsprekend consistent.
Des
te sterker kwam dit wat mij betreft aan de orde toen ik mensen over de Franse
Revolutie hoorde spreken, waarbij het falen van het Ancien Régime dik in de
verf werd gezet en dus de inspanningen van Louis XV en anderen, zoals Voltaire
- die door Jonathan Israël weggezet werd als een lauwe Verlichte - die wel
tegen het parlement van Parijs inging in de zaak Calas. Maar de grootste
hervormende kracht ging uit van Louis XV, die ertoe bijdroeg dat er een dienst
kwam belast met het aanleggen van Bruggen en Wegen, eerst al voorgegaan in 1718
door een dienst voor Elzas en later zou de koning en zouden zijn ministers aan
dit beleid grote aandacht besteden. Ook inzake onderwijs had Louis XV een hand
in de nodige hervormingen, maar tegelijk steeg de vraag tijdens zijn regering
behoorlijk snel. Het valt op dat we nu die vraag niet lijken te zien.
De
belangrijkste hervormingen hadden betrekking op de machtsstrijd met de
parlementen - juridische corpsen in Frankrijk, 11 in getal, die de koning
steeds meer frustreerden. De andere hervorming had betrekking op de
belastingvrijstellingen, maar was er nauw mee verweven met de pogingen het
belastingen rechtvaardiger te verdelen en ook de verschillende adelsgroepen en
de kerk te laten meebetalen. De critici tijdens zijn regering werden niet
tegengesproken door de Revolutionairen van 1789 en al helemaal niet door de
historici van de Revolutie en de Vader van de Franse geschiedschrijving Ernest
Lavisse. Het gevolg is wel dat iedereen
spreekt over de Verlichting, maar in feite niet de historische realiteit van de
achttiende eeuw voor ogen heeft. Ook wat de Duitse landen en Oostenrijk, de
Nederlanden en het UK aangaat om nog van de VS en Rusland te zwijgen, moeten we
vaak vaststellen dat men zegt, er is iets gebeurt, zomaar uit het niets. De
ontwikkelingsgang blijft vaak onbesproken. John Adams, boerenzoon,
schoolmeester en vervolgens jurist, finaal president van de nog jonge republiek
aan de Oostkust van de VSA, staat wat mij betreft voor een ontwikkeling die
eigen was aan de achttiende eeuw, terwijl men het graag laat uitschijnen dat
het de eeuw was van een aristocratische elite. Die was er, maar onderliggend
had men op allerlei terreinen mensen die nieuwe wegen opgingen en dat met
succes deden. Denis Diderot was zoon van een messenmaker in Langres en ging bij
de Jezuïeten op school, vandaag blijft de toename in het middelbaar onderwijs
en de universiteit van het aantal leerlingen uit de bourgeoisie en de
middenklasse onbesproken. De achttiende eeuw blijft in een kwade geur gebed.
Ook
onze tijd zal men wellicht ooit weldadig noemen, al zijn we blind voor de
zegeningen van technologie en dergelijke. De ontwikkelingen inzake technologie
worden wel eens gezien als bedreigend en het zou ook slecht kunnen uitpakken,
als men niet gaat nadenken over de kwaliteit van werk in deze tijd, waarbij
robotica in allerlei domeinen gunstige en andere consequenties krijgt. Nadenken
over het basisinkomen, hoe doe je dat? Of
nog, we hebben te maken met paradigmaverschuivingen die onze manier van leven
zullen beinvloeden, zeg maar bepalen. Toch merkt men wel eens op dat niet elke
verandering een paradigmaverschuiving mag heten, waarbij men er ook niet blind
voor mag blijven dat we van alles kunnen meten en vooral gegevens in zo grote
aantallen samenbrengen dat het niet altijd duidelijk is wat we aan de weet
komen, om nog te zwijgen van ideologische interpretaties, waardoor men iets
gaat beweren dat niet geheel werd vastgesteld door de onderzoekers.
De
late negentiende eeuw, begin twintigste eeuw heet de tijd van priester Daens te
zijn, van ongebreideld kapitalisme en uitbuiting van de arbeiders, van Duitse
meesterknechten in de Aalsterse textielfabrieken en meisjes die door hen en
masse misbruikt werden. Wie de film van Stijn baron Coninx zag zou er alleen
maar van gruwen, vooral omdat we ook de herenhuizen zien en de kasteeltjes waar
de bazen genieten van hazenrug in pepersaus en andere lekkernijen. Goed, we
zullen de tijd en de leefomgeving niet romantiseren, laat staan idealiseren, maar
precies de rol van Adolf en Pieter Daens, krantenmaker en drukker, al die
anderen die in de film niet in beeld komen, de dokters, onderwijzers, de
machinebouwers, de boeren en obers in de chique eethuizen ook, en anderen die voor Louis-Paul Boon niet
bestonden, er in de beste marxistische presentatie van de werkelijkheid niet
toe deden, de tussengroep dus laat veronderstellen dat het beeld van de tijd,
zoals Boon en Coninx dat oproepen niet geheel aan de werkelijkheid kan
beantwoorden.
Als
men ziet dat in de loop van de negentiende eeuw de textielindustrie in
Vlaanderen technischer wordt en dat de arbeiders, ook de vrouwen ondanks de
zware en lange uren geleidelijk meer koopkracht krijgen, onder meer omdat de
prijs van het broodgraan daalt vanaf 1880, omdat dan de aanvoer van graan uit
Amerika, Canada, Rusland en Argentië op gang kwam dankzij de opkomst van
bedrijfszekere stoomschepen, terwijl ook de productie van voedingsproducten ook
hier te lande door verbeteringen in de landbouw toeneemt, maar ook de lonen
zelf geleidelijk stijgen, moet men vaststellen dat het allemaal geen rozengeur
en maneschijn is, maar dat mensen het rond 1900 die in de fabrieken konden
werken het beter hadden dan ze hadden durven dromen. Ex post is het moeilijk te
bevatten welke wegen werden afgelegd en bovendien, zou men de situatie van
arbeiders en bedienen anno 1965 nog kunnen vatten? De vraag is dan wat die
mensen ervoeren, hoe ze dachten dat hun leven ging verlopen en wat ze
redelijkerwijze mochten verwachten.
De
verhalen over uitbuiting en misère overschaduwen alle andere mogelijke
situaties, zoals ook "Het gezin van Paemel" laat zien dat de kleine
pachter het niet voor de wind gaat. Natuurlijk is het wat de auteur, Cyriel
Buysse heeft getroffen en hij is zelf naar de VS getrokken om de schande van
een niet gepland en niet geregeld vaderschap te ontvluchten en uiteraard om de
wereld te leren kennen, beweegt: laten zien hoe mensen zoals boer van Paemel
overweldigd blijken door de problemen, maar zijn zonen zoeken uitwegen, al heel
wat minder vertwijfeld. Het is voor ons nagenoeg onmogelijk om dat zomaar te
vatten. Toch denk ik dat goede bronnenstudie echt wel dieper kunnen graven in
de verwachtingen van mensen in die tijd. Guy van Schoenbeek heeft dat in
"Novecento in Gent" mooi in beeld gebracht, hoe de strijd doorging
maar hoe rond 1900 ook een beeld werd geschetst van de vooruitgang die de
arbeidersbeweging had geboekt. Intussen blijft het moeilijk om ons een beeld te
vormen van de verdere ontwikkelingen in die tijd, wat onderwijs en deelname aan
het onderwijs betreft en hoe boerenzonen naar de colleges trokken en niet meer
vanzelfsprekend priesteropleidingen als vervolg zagen.
Wij
kunnen niet met goed fatsoen van een weldadige tijd spreken, omdat we geleerd
hebben een goed oog te hebben voor misère, maar dat is vaak maar een kant van
een verhaal. Van de periode waarin ik kind was, herinner ik me nog levendig hoe
de hemel zelfs geen grens meer leek. Toch, als we nu om ons heen kijken, de Kennedytunnel lijkt
al verouderd, de telefoons van toen zijn verdwenen, omdat we nu altijd
apparaatjes bij ons dragen, televisie in kleur en kennis van de dingen, vooral
van rampen en onheil zonder ophouden. De technologie zal wel geen onverdeelde
zegen zijn, maar soms heb ik de indruk dat men er vooral de negatieve,
bedreigende kant van laten zien. Hoe we ermee omgaan, blijft vaak buiten beeld.
Zeker
nu politieke paradigmata grondig veranderd zijn, nu ook de mondiale
verhoudingen, niet enkel geopolitiek, maar ook economisch en technologisch aan
het schuiven zijn, de VS wel eens verlies aan overwicht op technologisch
overwicht zou kunnen lijden, zal men moeten nadenken hoe we de
toekomstperspectieven inkleuren. Wat is gunstig en wat bedenkelijk? Dat onze
tijd veel mogelijkheden biedt, lijkt opiniemakers te ontgaan.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten