Klachten over liberalisme en kapitalisme



Kritiek


Liberalisme en democratie
Waar we voor strijden



De coöperatieve Vereniging Vooruit
richtte in Gent dit feestpaleis op. Het was
altijd ook verbonden met de BWP en
Eduard Anseele en toch, het was
vooral het resultaat van zelforganisatie
van arbeiders en bedienden. 
Jeroen Olyslaegers en Bruno De Wever spreken met elkaar over de jaren Dertig en Veertig (DS Weekblad 6-7 mei) en wat er zich vandaag voordoet. Het pleidooi van de historicus om niet zomaar zwart of wit tegen de dingen aan te kijken, doch zwart en wit tegelijk onder ogen te zien, de gedachte van de schrijver dat we voortdurend tegen van alles moeten strijden, terwijl het best de moeite waard is te kijken waar we voor zouden moeten/kunnen/willen vechten. Het is een teken aan de wand, zou men kunnen denken, maar reeds de verzetsstrijdster Ruth Andreas-Friedrich vond dat men niet enkel tegen iets kon strijden. Na 1945 werd het haar duidelijk dat dit moeilijk blijkt, zich verenigen voor iets. Nemen we haar klacht ernstig, toch is er iets mis met haar beoordeling.

Er zijn andere periodes in de geschiedenis die belangrijk te noemen zijn, vormend voor onze tijd. Er is het heden dat we zouden willen begrijpen en er is de toekomst, die voor de een helemaal open lijkt te liggen, maar uiteraard ook door ons al vorm wordt gegeven. Daarom is het van belang te begrijpen, zoals Hannah Arendt schreef dat we niet zomaar ondoordacht dingen zouden beslissen, waarvan de gevolgen voor onszelf of voor anderen desastreus kunnen uitpakken. Toch kan men tegen Arendt inbrengen, dat die toekomst net vaak door vele kleine individuele keuzes vorm gegeven wordt. We doen dus wel eens ondoordacht van alles, maar op te merken valt, dat we goed moeten begrijpen dat doordenken van iets altijd stukwerk blijft, omdat we niet alle facetten van ons handelen kunnen overzien. Anderzijds, als we menen dat we alle gevolgen overzien, zou ons dat wel eens kunnen verlammen. Doordacht handelen vergt veel en blijkt niet altijd haalbaar.

Ik schrijf dit omdat in de discussie over de jaren '30 en '40 mensen in soms onmogelijke posities toch kozen voor bijvoorbeeld het verzet of de onderduik. Ideologische aandacht lag daarbij ten grondslag aan de weigering mee te werken, zich voor de Arbeidsdienst in te schrijven, maar ook, uiteraard, levenswil en overlevingsdrang. Overigens denk ik ook dat men best andere interessante periodes in de geschiedenis kan onderzoeken, zelfs de tijd van het wilde kapitalisme in de negentiende eeuw, toen Gent algauw een industriestad van Europese betekenis werd. Dat het ook een tijd was van plattelandsvlucht kan niemand ontkennen, want zeker het dicht bevolkte Vlaamse platteland sukkelde met het probleem van het overaanbod aan arbeidskracht. De stad bracht de verwachting van een beter leven, maar de integratie liep niet op wieltjes.

Blijkt nu dat we van die periode alleen zien de uitbuiting van den armen door den rijken, dan schiet onze blik tekort. Er leefden mensen in beluiken, die echter gaandeweg de eeuw gesaneerd werden. Een van de bekendste lag waar nu het instituut der wetenschappen staat, de Plateau- annex Rozier, Batavia. Nu is er wel een probleem van perspectief: waren de bewoners arm? ja. Was hun perspectief nogal beperkt? zeker. Toch kan men zich afvragen, gezien de evolutie en de nood aan de mankracht, de ontwikkelingen ook van de arbeidersbewegingen, met de oprichting van Vooruit, dan wordt duidelijk dat het niet om verarmde mensen gaat, maar om mensen die of op het platteland of zelfs in de stad enige of langere tijd niet of onvoldoende deel hadden aan de toenemende welvaart. Het wilde kapitalisme immers zorgde voor een toename van vaste banen, op de werkvloer maar ook in kantoren. We hebben vanwege de sociale bewegingen vooral oog voor de "Verelendung" van de samenleving, terwijl men, zoals Guy Vanschoenbeek in "Novecento in Gent" liet zien ook oog kan hebben voor wat bereikt werd, zeker mede door toedoen van de arbeiders, vakbonden, coöperatieven mogelijk en temperde dat op zijn minst de Verelendung, de kern van het marxisme en reden waarom de bourgeois moet bestrijden, terwijl de industrialisering net voor meer stabiele en verzekerde inkomsten zorgde voor mensen die voorheen als stukloonwerkers in de huisnijverheid veel onzekerheid kenden en na de welstand van de achttiende eeuw veel verloren ging. Tegenover de meerwaardecreatie staat dan ook dat mensen door hun werk ook wel een beter leven konden nemen. Maar waar zijn de historische bronnen, egodocumenten, archieven, kadasterskaarten, fiscale bronnen en misschien ook wel data over toenemende medische zorgen? Voor de Verelendung hebben we wel meer dan voldoende bronnen.   

Zoals men wel kan lezen in bijna elke referentie aan de negentiende eeuw, ziet men vooral de gedachte opduiken van uitbuiting, armoede en uitzichtloosheid. Het viel me op in het sublieme "Oorlog en Terpentijn", dat Stefan Hertmans voor een specifiek probleem geen oplossing vond, dat zijn grootouders na de Wereldoorlog niet meer de ellende kenden van de jonge jaren. Ook ziet men hoe Geert van Istendael de sociale promotie van zijn vader, vergeleken met het bestaan in de ergste armoede die August van Istendael in Sint-Truiden had gekend, wel moet erkennen, maar hij lijkt niet bereid te zien dat die evolutie mee te danken was aan economische vooruitgang en precies aan de werking van wat we nu het middenveld noemen, vakbonden, mutualiteiten, terwijl ook de individuele inspanningen hun belang hadden. Dat moet ons vragen doen stellen over wat er tijdens de twintigste eeuw mogelijk is gebleken en nu op mondiale schaal aan de hand is.

Beginnen we bij de schoolmeesters, waar ik en mijn broers veertig, vijftig jaar geleden ons eerste stappen in de kennis en kennisverwerving zetten. Hun kinderen gingen op hetzelfde niveau verder of klommen hogerop, werden advocaat of leraar v/m wiskunde. De tijd zal het leren, maar ik heb de indruk dat na WO II in Europa werkelijk de tijd van ongekende welvaart zowel het werk was van de instituties, van ondernemers en van mensen zelf die van aanpakken wisten. Opvallend is dat men dezer dagen, zoals een Franse filosoof schreef, Ruwen Ogien, is onze (hernieuwde) aandacht voor het lijden en het belang dat we hechten aan mensen die lijden. Nu in Bangladesh de bevolking geleidelijk mee wordt opgenomen in het wereldeconomisch systeem en door industriële arbeid een beter lot mag verdienen, vinden velen dat het niet kan dat H&M en andere bedrijven hen uitbuiten. Moeten zij dan in hun moerassen rijst blijven telen en nauwelijks boven het overlevingsniveau uitkomen? Hun leed verzachten? Doen we niet, we vinden dat de globalisatie onze samenleving bedreigen zou, maar ook het liberalisering.

Liberalisme heeft meerdere betekenissen, minstens een politieke, die men dan als links voorstelt, terwijl men het verschil tussen liberalisme in economische en sociale zin al gauw als neoliberalisme vertaalt, terwijl er geen reden toe is, want het neoliberalisme werd veel meer een ideologisch carcan dan het liberalisme ooit kan zijn, omdat het liberalisme uitgaat van de idee dat mensen om allerlei redenen, vooral met een winstoogmerk vooruit kunnen gaan. In het neoliberalisme heeft men de betekenis van de "Onzichtbare Hand" overschat, enerzijds om de instituties van de democratie te ondergraven, anderzijds om de arbitrage van buitenaf uit te schakelen, want dat is net de rol van een goed werkend justitieel apparaat, dat frauderende ondernemers, huisjesmelkers en andere scharrelaars eruit gekikkerd worden.

Het punt is dat men in het liberalisme, zoals ook Adam Smith begreep in zijn onderzoek naar de betekenis van de moraal - Theory of moral sentiments - al dat economisch handelen niet buiten een ethisch kader om kan, wil men nog een goed leven beschoren zijn. Belastingbeleid van grote ondernemingen betekent dat men belastingen als een kost ziet en geen oog heeft voor wat de instituties voor het bedrijf aandragen, onder meer de eigen rechten garanderen terwijl ze negeren dat infrastructuur voor bedrijven een belangrijk instrument  is. Het neoliberalisme negeert het feit dat in een samenleving een balans van krachten die op elkaar inwerken van node is, wat overigens des te moeilijker te realiseren valt naarmate de samenleving complexer wordt. Maar wil men het kapitalisme verketteren, dan zal men zich wel goed moeten afvragen wat men in de plaats wensen zal. Nu het belang van automatisatie in een nieuwe versnelling komt en arbeid, zelfs in de landbouw steeds verder door geperfectioneerde machines overgenomen wordt en de menselijke fout niet meer mogelijk lijkt, zal men zich afvragen wat wij mensen nog zullen uitrichten. Die discussie lijkt me een agendapunt van belang voor wie over de toekomst denken wil.

Neen, men hoeft dat niet angstaanjagend te vinden, toch roept het vragen op over  hoe mensen nog een inkomen zullen weten te verwerven. Aan de andere kant, wie zal op termijn een goed leven weten te ontwikkelen, waarbij goed staat voor de idee dat we vrede vinden in het werk onzer handen - of van het hoofd - en  tegelijk in staat blijken zelf zo autonoom als mogelijk te denken en te handelen? De robotisering hoeft geen bedreiging te wezen, maar roept wel vragen op omtrent onze omgang met kapitaal en arbeid.

Het is en blijft merkwaardig dat men het kapitalisme steeds weer als een bron van onheil en ongelijke kansen voorstelt. Zou het inderdaad zo zijn dat kapitalisme leidt tot onvolwassenheid en dus het onvermogen om het eigen verstand te gebruiken zonder de leiding van anderen? Richard Sennett citeert Kant 'Wat is Verlichting' en we kregen het als collegejongen wel eens als onderwerp voor een verhandeling: wat is een oplettende jongeman? Het blijkt vandaag zo uit te pakken dat voorstanders van het neomarxisme 2.0 - excuses voor deze wat belegen poging aan te geven dat we de afgelopen jaren met een revival van het marxisme  te maken kregen zonder dat men zich rekenschap te geven die men voor de prijs, verlies aan autonomie, heeft betaald.  Neo-Marxisten menen dat zij pas in staat blijken mensen uit de infantiliserende invloeden van het consumentisme te halen, maar ze krijgen er dan wel een andere vorm van infantilisering voor weerom, de afhankelijkheid van een staat die voor ons zal denken.

Dat is wat de toekomst wellicht het meest zal kenmerken: de vraag of we opnieuw meer onafhankelijke mensen kunnen worden, zonder daarom als telgen van Max Stirner onszelf, elk voor zich als centrum van de wereld te beschouwen, waar andere mensen niet als andere gelijkwaardige wezens beschouwd worden, doch louter instrumenten voor ons geluk. Autonomie betekent niet losgezongen zijn van de Gesellschaft waar we door geboorte of anderszins in terechte zijn gekomen; autonomie verhindert ook niet het bestaan van een "Gemeinschaft". Hoe zal die laatste entiteit er uitzien?

Men heeft afgelopen decennium ook vanwege linkse denkers zoals René Cuperus en Paul Scheffer kritiek geformuleerd ten aanzien van het kosmopolitisme, maar tegelijk zal iedereen erkennen dat men zich ook het lot van de bewoners van Afrika en Azië... zal moeten aantrekken, waarbij ontwikkelingshulp niet de beste vorm van betrokkenheid zal blijken: de vraag is hoe men meerwaardecreatie kan bewerken en tegelijk de bevolkingsgroei onder controle kan krijgen[i]. De klimaatverandering blijft voor mij een al te complexe grootheid om er zich aan te wagen, verstandige omgang met grondstoffen ligt daarentegen wel binnen ons bereik. De Klimaatzaak is en blijft, denk ik, een globale kwestie, maar het mag geen alibi zijn andere werelddelen in hun ontwikkeling te fnuiken, want dan zou men de ongelijkheid bevorderen. Toch heeft de aandacht voor wat de wereld aan invloeden en vooral antropogene - door mensen of de mensheid veroorzaakte - rampen kan verwachten best onze volle aandacht. Echter, die kwestie kan opnieuw tot afhankelijkheid en infantilisering leiden, waarbij we ons dus laten leiden door derden.  Misschien vormt het liberalisme wel het strafste antidotum voor infantiliseren, indien men op de werkvloer niet tegelijk weer vormen van afhankelijkheid schept.

Wie dus in het debat over liberalisme en welbevinden, inzichten over persoonlijke autonomie en betrokkenheid bij het grotere geheel laat varen, moet er zich wel bewust van wezen dat we dan als persoon inderdaad de gedachte kunnen koesteren dat het onze zaak niet is. Het liberalisme, zoals het tijdens de Verlichting en de Negentiende eeuw vorm kreeg als drager voor een concept dat staat en individuele vrijheid wist te verenigen zal dus niet zomaar naar die periode verwijzen waarin het totalitarisme tot ontwikkeling kwam en mensen toeliet zich (geheel) te verlaten op het oordeel en de inzichten van hogere instanties. Is nu net niet, in het denken van Hannah Arendt autonomie van de persoon de kern van haar denken over zowel de menselijke bestaansvoorwaarde - la condition humaine - als over het wezen van het politieke, die ontstaat in de ruimte die er zich tussen mensen voordoet en die men eerst moet erkennen, wil men een tot uitwisseling van gedachten kan komen? Autonomie van mensen betekent ook voor haar niet dat we geen betrokkenheid zouden (kunnen) ontwikkelen ten aanzien van anderen, buiten onze familie, magen en vrienden. Het grote vraagstuk blijft hoe we als individu kunnen bestaan en persisteren en tegelijk deel wensen en kunnen uitmaken van een groter geheel.

Kritiek ten aanzien van het liberalisme zal altijd wel nodig zijn en het kapitalisme kan niet zonder debat binnen het systeem, maar het systeem vergt ook inzet en de erkenning van de staat als geheel van instituties om bijvoorbeeld machtsmisbruik en ongelijkheid tegen te gaan. Bedrijven die zeggen een broertje dood te hebben aan de staat, kunnen altijd nog beroep doen op de instellingen, maar stellen daar niets tegenover en zeker niet het betalen van verschuldigde belastingen. Nu vindt men het normaal dat de rijken de crisis zouden betalen, maar het feit dat bedrijven geen of nauwelijks belastingen betalen omdat ze met balansen goochelen en legitieme middelen zo optimaliseren dat er van verplichtingen geen sprake meer is, maakt het voor de samenleving moeilijk om zich nog met die (giga-)bedrijven in te laten.

 De discussie over liberalisme betreft dus, behalve een kwestie van definitie, veel meer dan alleen de vraag hoe vrij men kan zijn, want de vraag is waarvan men vrij zijn kan. De staat is de olifant in de kamer, die voor de een alle problemen kan en moet oplossen en voor de ander niet klein en machteloos genoeg kan zijn. Het zijn beide misvattingen, die onder meer samenhangen met de idee dat de staat contingent zou zijn en dus naar willekeur maakbaar. Staten ontstaan inderdaad niet in de hemel of als ze door de geschiedenis gewild zouden zijn, dan zijn het omstandigheden, tijdelijke en veranderlijke machtsverhoudingen die uiteindelijk de omvang van een staat kunnen bepalen, maar ook de innerlijke samenhang, een (economische) cultuur en zoveel meer. Hoe het landschap mee- dan wel tegenwerkt, het klimaat en onderlinge culturele contacten meespelen kan men niet negeren. Maar het zijn wel de bestuurders en in voorkomend geval de burgers die de toekomst van een staat vorm geven. 

In Europa ziet men hoe de versnippering na de val van Rome en ook wel de uitbreiding naar het Oosten toe en het Noorden - pas rond het jaar 1000 maken Denemarken, Zweden en Noorwegen deel uit van de Europese horizon. Zweden zal overigens over land, via Rusland een eigen toegang hebben tot Byzantium en later zullen bij afwisseling Polen, Litouwen en Rusland het gehele gebied beheersen tussen de Oost- en de Zwarte Zee. De versnippering lijkt voor grote verschillen te zorgen, maar reeds Alexis de Tocqueville zag hoe in Europa gelijkaardige problemen en uitdagingen, inzake instituties, landbouw en handel, muntbeleid werden opgelost op een gelijkaardige manier, vaak door middel van imitatie, vaak door noodzaak gedreven, dat wil zeggen toegankelijk zijn voor en competitief inzake handel. De paradox bestaat erin dat er grote verschillen bestaan, zeker inzake talen, maar ook dat de intellectuele cultuur behoorlijk gedeeld wordt. Wel mensen kunnen er hun eigen verhaal van maken.

Het liberalisme ontstond wellicht zowel als synthese tussen de primair als democratisch georganiseerde steden en de pogingen van bovenaf om krachtdadiger (bureaucratisch) bestuur op te zetten. Het beeld waar het liberalisme zelf eens mee worstelt bestaat erin dat ze zich alleen op de deducties van de Verlichting beriep en niet begreep noch begrijpt dat het liberalisme zelf mee de Aufklärung heeft mogelijk gemaakt. Voltaire en Diderot kan men toch ook als liberalen bestempelen, wat men bezwaarlijk van Jean-Jacques Rousseau kan beweren. En dan is er uiteraard Adam Smith, die zich vanuit de Schotse Verlichting boog op kwestie van moraal en politiek, uiteraard ook over economie, waardoor men zich niet tevreden kan stellen met het nabrouwen van conclusies. Wat overigens met Saint-Simon, de fysiocraten, John Adams en Bernard Mandeville, of de heer Johann von Goethe?

Liberalisme vormt een van de drijvende krachten van onze cultuur, maar men kan ook niet blind blijven voor wat er ook in de samenleving leeft en voor wat mensen ook wensen, voor zichzelf wensen. Stabiliteit in plaats van ongewisheid, zekerheid ook in ruil voor risicovol gewin en nog wel meer. Mensen hebben nu eenmaal verschillende wensen die niet altijd logisch in elkaar passen. Het is van belang dat we dat ook erkennen, want dat behoedt mensen, onszelf voor al te fanatieke oplossingen.

Definities van liberalisme zijn er afdoende en soms lijkt het alsof ze elkaar tegenspreken. Maar men kan liberalisme, in de klassieke zin niet vereenzelvigen met neoliberalisme, dat een uitvergroting en een verenging moet heten. Net in het Duitsland van Weimar en de SPD, was de polarisatie sterk en kon het milde liberalisme geen weerwerk bieden. Net de burgemeester van Köln, Konrad Adenauer, hoewel een christendemocraat, was een van die mensen die de liberale gedachte vorm wilde geven. Hij is dan ook 12 jaar lang vervolgd geworden door de Nazi's en hij diende zelfs onder te duiken. Dat verhaal, denk ik mogen mensen als Bruno De Wever en Jeroen Olyslaegers ook wel eens in overweging nemen.


Bart Haers






[i] Het verhaal van de bevolkingsaangroei in Afrika en delen van Latijns-Amerika blijft te vaak onbesproken. Hoe kan men de geboortebeperking integreren in samenlevingen waar machismo en vruchtbaarheid van belang zijn, maar de kindersterfte gelukkig afneemt.  Dit heeft niet zozeer te maken met liberalisme en kapitalisme dan wel met ethisch conservatisme, zoals de Amerikaanse President liet weten. Maar men kan verantwoordelijk ouderschap niet opleggen? 

Reacties

Populaire posts