Lijden roept men zich niet altijd over zichzelf af



Dezer Dagen



Het leven levend
Onze existentie vieren


Met de boeken schreef Louis Couperus
deze niet meer naturlaistische roman,
waarin mensen met elkaar communiceren
zonder elkaar altijd te begrijpen. Constance
neemt het na aanvankelijke moeilijkheden
op voor familieleden die haar eerst hadden
afgewezen. Over het zielenleven
krijgen we daarin een fraai portret van
mogelijkheden. 
De exit kan altijd nog

Een vrouw vertelde over haar
In de kiem gesmoorde leven
Een vader die het taboe niet erkende
Bracht haar op duistere paden
Aan de rand van een brug
Aan de grote poort
Van de exit
Maar ze liep weg van de poort

De beste bescherming
Zegde een therapeut
Is te bedenken wat je nog wil beleven
Anderen vinden het maar niets
Het woord is zelfmoord
Zegt de een
Zelfdoding zou beter klinken
Maar het is niet zo neutraal
Want “gij zult niet doden”

Mensen kunnen bezwijken
Kunnen het niet meer aan
Op te boksen tegen de bierkaai
Vinden geen gelijkgestemde zielen
Verliezen veel uit het oog
Kleuren hun dagen zwart

Er is een exit, gelukkig,
Maar waarom zou je die nemen
Als er nog een moment is van hoop
Van weten dat het moeilijk ook kan

Ik zal ze niet euvel duiden,
Zij die gingen,
Betreuren moeten we het wel,
Als laatste blijk van genegenheid
Betreuren is meer dan alleen een traantje laten

Weten waarom ze gingen
Kan helpen, maar dat de laatste slag
Soms komt het erop aan, een woord
Een gebaar en de lucht klaart op
De weg naar de exit is niet makkelijk
Laten we die niet faciliteren

b Art

Het leed van deze wereld komt telkens weer aan bod op radio en televisie, de zegeningen komen zelden aan bod en dat maakt dat mensen zich verliezen in feesten van angsten en pijn, in verdriet om wat hen niet toevallen zou. Waar hebben we recht op? Het is een vraag die een mens zich wel stellen kan, maar soms eist men dan zaken, waar men niet aan toe is.

Men kan zich voorstellen dat men zich geen villa met binnen- en buitenzwembad kan veroorloven, maar kan men dit als een gemis voorstellen? Of een Bentley die men nooit zal hebben? Die ongelijkheid, die niets met het verschilbeginsel te maken heeft, maar inderdaad met een zeker toeval, dat verschilbeginsel en het valt soms moeilijk uit te maken of iemand terecht zoveel meer bezit, maar eigendomsrechten hebben ook hun betekenis, kan men zeggen, erfenisrechten dus ook. Beide behoren tot het sociale contract dat groeide doorheen de eeuwen, waarbij willekeurig naasten van eigendommen door de overheid of derden door het recht uit de wereld is geholpen. Wie dus minder heeft dan een ander, moet er niet wanhopig om worden.

Maar als je te weinig hebt, zegt men dan? Soms blijkt er een spanning te bestaan tussen wat we bezitten en wat we zouden willen doen en dan komen we algauw in de verleiding om anderen de schuld te geven van onze ellende, werkelijk of niet. Kan die ellende inderdaad aan een derde toe te schrijven blijken, dan is het nog altijd kwestie om er niet aan ten onder te gaan, terwijl machteloosheid tegenover machten die zijn, niet ver weg, maar zeer nabij, wel heel erg schrijnen kan. Machteloosheid evenwel is een aanvoelen dat we ons niet willen bekennen, want de “loser”, dat verschrikkelijke woord, getuigend van mateloze zelfoverschatting, kan inderdaad niet op tegen degene die hem of haar een loser vindt. In die zin is het dringend tijd dat we ons gaan afvragen – hier volg ik Sandel – na te gaan of we inderdaad onbelaste individuen zijn, die ook nog eens entiteld zijn ons geluk niet alleen na te streven, maar dat betekent niet dat we het ook zullen vinden, laat staan verwerven. Want wil John Rawls vooral de mensen in armoede een rechtvaardiger deel van de welvaart bezorgen, zijn concept van het sociaal contract kan de tegenstander ervan ook een vrijbrief geven om zich van die onrechtvaardigheid niets aan te trekken.

Friedrich von Hayek heeft voor die andere weg argumenten aangedragen, door in zijn essay over de weg naar slavernij te betogen dat mensen positieve rechten toekennen impliceert dat mensen niet zomaar over hun bezit en hun arbeid meer kunnen beschikken. Von Hayek verzette zich daarmee tegen het totalitarisme dat hij ervaren had, zowel van Links als van Rechts – want tijdens het interbellum kende Oostenrijk en bij uitstek Wenen zowel een hegemonie van links als een dictatuur van rechts -, maar zijn benadering heeft voor de samenleving en voor personen negatieve neveneffecten, die men niet moet willen. In wezen kan in zijn stelsel niemand ergens aanspraak op maken, tenzij hij of zij het zelf verwerft. “Het” kan een zaak, maar ook een dienst zijn of kennis. Succes komt evenwel niet zomaar tot stand, maar vergt altijd wel iets van de omgeving. Onbelast is men dus niet, in die zin dat de omstandigheden waaronder we op deze wereld komen niet door ons gekozen zijn. Er bestaan in de meeste westerse landen legio voorzieningen om die onrechtvaardigheid te temperen en het onderwijs, in Vlaanderen alvast, ook in Nederland tot de hervormingstormen voor veel averij hebben gezorgd, heeft voor de emancipatie van arbeiders en hun gezinnen veel mogelijk gemaakt. De vraag is waarom mensen menen dat dit niet kan werken voor nieuwkomers. Racisme? Discriminatie? Ik zie – gelukkig – steeds meer mensen wier grootouders niet in Vlaanderen leefden, die volop participeren aan de samenleving en het politieke debat. Er zijn er die achterblijven, maar kan men dat altijd toeschrijven aan racisme en discriminatie? Er is ergens nog iets als verdienste. Men doet, denk ik veel, om die gasten toch bij de les te houden, maar hun verwachtingen zijn wellicht niet altijd in balans met hun vaardigheden en bereidheid aan de weg te timmeren.  

Het feit dat verdienste niet altijd erkend en herkend wordt, speelt in deze samenleving ook een belangwekkende rol, maar het is niet altijd mogelijk algemene erkenning te krijgen en nog iets zinvols te doen ook. Als “influencers” via instagram en andere fora veel mensen bereiken, gaat het nogal eens om modegrillen, hoe belangrijk dat ook kan zijn voor de volgers. Maar heeft het verder enige betekenis? Het is maar de vraag of men zich een zinvol leven kan indenken gebaseerd op hebbedingetjes. Heb je ze, dan is het even leuk, maar dan moet er algauw een nieuw bevredigend moment volgen. Tot de cadeautjes op zijn. Of tot we tot walgens toe voldaan, overvoerd zijn en we niet meer weten hoe er nog meer bij kunnen hebben. Aan iets werken, zou men kunnen stellen, heeft meer om het lijf, terwijl men graag afgeeft op huisvlijt. Toch ziet men hoe onder de radar allerlei vormen van artistieke activiteiten zich tot vrij langdurig engagement leiden. Kamermuziekensembles, kleine theatergroepjes die aan huiskamertoneel doen, niet voor de Bühne, al is publieke belangstelling meegenomen. Deze mensen hebben voordien wel ergens een vorming genoten in het Deeltijds kunstonderwijs, maar zoeken als (jong-)volwassenen manieren om daar iets mee te blijven doen.

Streven naar iets waardevols is waardevol, de tijd bij de haren grijpen om iets te realiseren dat niet enkel tijdig genoegen, wel vaak een kwestie van langdurig engagement, evengoed in de kunst als in de sport. Echter, laten we wel wezen, niet iedereen kan zomaar op zo een activiteiten inspringen. Omdat subsidiesystemen vaak ook kwaliteit willen brengen, ziet men dat die projecten vaak door de betrokkenen zelf gefinancierd worden, waardoor de toegang niet altijd voor de hand ligt. Echter, de toegang ligt ook in het feit dat men ergens wel een vaardigheid dient te ontwikkelen, wil men een eigen bijdrage kunnen doen.

Dat is dus de kant van mensen die iets weten te doen met hun leven, die professioneel en in hun vrije tijd best raad weten met hun rusteloosheid. Wat als mensen er geen kaas van gegeten hebben. Bezigheidstherapie wordt vaak dat genoemd wat voor de betrokkenen van belang kan zijn, net omdat het toelaat op een of andere manier met anderen iets te realiseren. Kan men er geen aansluiting bij vinden, dan staat men vaak alleen, maar zit men gekluisterd aan televisie of gaat men gewoon een paar uur per dag aan de toog hangen. De zinloosheid van het bestaan? Niet het toog hangen, maar niet beter weten wat te doen met zijn of haar tijd.

Toch is het grootste probleem vaak dat men geen aansluiting vindt met anderen, dat men al eens bang is om het eigen verhaal te vertellen of aan een verhaal mee te werken, omdat men zichzelf niet bij machte acht iets in te brengen te hebben. In de discussie over zingeving gaat het vaak over rust vinden, zichzelf in balans brengen, zen worden, zelden gaat het erom, zoals Ignaas Devisch het beschreef, over de vraag hoe we onze rusteloosheid kunnen uitleven. Dat wil zeggen, Devisch verbaast er zich over dat mensen klagen dat ze het te druk hebben, maar ook hun vrije tijd voortdurend vol agendapunten stoppen en bucket lists hanteren, van dingen die ze gedaan willen hebben voor ze hun leven als voltooid kunnen beschouwen, terwijl ze intussen toeristische hotspots onleefbaar maken.

Hoewel we onszelf en elkaar wijs maken dat niets moet en alles kan, staan we vaak radeloos tussen de eindeloze rekken van mogelijkheden, soms lijken we op het ezeltje van Buridan. Die kon niet kiezen tussen twee ruiven vol haver dan wel hooi, maar wel met al die mogelijkheden die ons verleiden willen, gaat het niet enkel om kiezen, maar om blind blijven voor verleidingen. Het punt is dat we al eens een dag kunnen hebben dat we ons noch geamuseerd noch verveeld hebben. In het beste geval hebben we zo een grijze dag gedeeld met anderen, maar in het hele zingevingsproductiesysteem ontberen we al eens de mogelijkheid om uit ons eigen cocon te breken en iets te realiseren dat berust op de interactie met anderen. Spreek ik voor mezelf? Misschien, toch merk ik dat we dezer dagen menen dat we vooral ons eigen succes moeten verzekeren, terwijl het maken van een kortfilm al een hele staf aan medewerkers vergt om het tot een goed einde te brengen.

Komen we dan niet vanzelf bij de op het eerste zicht weinig bemoedigende gedachte dat het leven een lastig ding is en dat we voortdurend op grenzen stoten en op de eindeloze herhaling der dingen? Misschien wel, maar zoals een ambachtsman er vreugde in scheppen kan altijd weer de best mogelijke schoenen te maken voor zijn exquise clientèle, terwijl hij eindeloos herhalend dezelfde handelingen moet verrichten. Maar ook een chirurg moet eindeloos vaak dezelfde handelingen verrichten en zo mensen herstellen, die ergens een zwaar ongeval of aandoening te verstouwen krijgen. Wil hij of zij vertrouwen wekken bij de patiënt, dan vragen mensen wel eens bewijzen van het kunnen bij mensen die al onder de kundige handen zijn gepasseerd. Ruimte voor vertrouwen, zegde u?

Het goede leven, leest men wel eens, hoort men wel eens, moet men zelf maken, waarmaken, maar wat houdt het dan? In tijden waarin mensen vertwijfeld met een hele container ballast door het leven gaan, zou men kunnen bedenken dat om ons welbevinden te bevorderen oefeningen in verandering ondernomen kan worden, want het goede leven voor zichzelf wensen is volkomen legitiem, het kan ook tot egocentrisme en niet tot individualisme leiden, dat laatste begrepen als vermogen als om met anderen projecten op te zetten. In veel communicatie rond de evolutionaire psychologie, krijgen we de indruk dat mensen als eenlingen door het leven zouden gaan en nemen wat nodig is om te overleven, zich voor te planten ook. Maar men kan evengoed vertrekken van de observatie dat mensen sinds de vroegste tijden in kleine clanverbanden rondtrokken. Tot de tijd van de Egyptische en andere grotere rijken, merkt men, dat rondtrekkende groepen, zoals de joodse stam die veel meer bevatte dan een clan, maar zichzelf een identiteit opbouwde, doch ook regels voor het tentenkamp oplegde, waar het hedendaagse jodendom nog veel van behouden heeft. Die regels voor het tentenkamp gaan vaak over “excommunicatie”, verbanning, als vergelding voor inbreuken op de regels. Overigens, vrouwen die menstrueren dienden tijdelijk het kamp te verlaten en zich vervolgens reinigen in een ritueel bad. De middeleeuwse bestraffing met verbanning en excommunicatie, dat tot de 11de, 12de eeuw een probate vergelding was, betekende immers dat mensen voor hun overleving op zichzelf aangewezen waren en daar niet goed op voorbereid waren. Later werd verbanning minder courant, tenzij in gebieden, waar nog grote dun bevolkte gebieden, omdat daar verbanning nog iets betekende.

Meer nog, tot in de achttiende eeuw had je in afgelegen gebieden, de heide rond Kaatsheuvel of het bos van Houthulst; voor zover die toen nog bestonden vaak bendes die samenwerkten om langs de grote wegen over hun territorium de reizigers uit te schudden. Samenwerking loonde, al liep dat allicht niet altijd van een leien dakje. Men heeft vaak de gedachte van Jean-Jacques Rousseau onderschreven en ons onderwezen als zouden mensen als eenlingen door de natuur gezworven hebben en dan plots een samenleving gingen vormen. Voor Rousseau is beschaving een bron van degeneratie, pervertering, terwijl men weet dat de ontwikkeling van dorpen en steden, waar de familieverwantschap niet meer de grond vormde voor het samenleven, of zelfs niet de clan, maar de ontwikkeling van welvaart door handel en ambachtelijke activiteiten, die in de vijftiende, zestiende eeuw in delen van Europa tot grote conglomeraties konden leiden. Om alles in de hand te houden, diende men wetgeving en rechtspraak te organiseren, evenals veiligheidsinstanties zoals baljuws en schouten. Meteen ontstonden ook de nodige instellingen voor mensen die volgens de mensen van toen een slag van de molen hadden gekregen of anderszins gestoord waren. De psychiatrie is er sinds de 19de eeuw zeer op vooruit gegaan, kan al veel leed verlichten of zelfs herstellen.

De kritische bejegening van het samenleven heeft niet altijd tot meer inzicht geleid, maar er vormt zich een opvallend spanningsveld in het discours van experten over het persoonlijke geluk, waarbij men egocentrisme niet erg vindt, zelfs bevorderen wil en aan de andere kant klinkt het dat we te eenzaam zijn, dat de vele gevallen zelfmoord en zelfdoding voortkomen uit onze toegenomen eenzaamheid en een gebrek aan gehechtheid aan de leefomgeving. Beide benaderingen hebben betekenis, maar men kan ze niet zomaar naast elkaar zetten, want dan weet een mens niet meer wat we best doen met ons leven. Soms kan alleen therapie helpen, om verdoolde zielen opnieuw een weg te tonen, dan merkt men wel eens dat mensen wel eens hun verwachtingen niet ingevuld zien, maar niet weten hoe ze er iets aan kunnen verhelpen. In de filosofie is het eerder bon ton aan te geven dat de ander de hel is, dat familieleven geen gekozen omgeving is, de mogelijkheden ervan worden zelden, wegens al te contingent, ter harte genomen. Filosofisch denken over het samenleven, zoals Fernando Savater bracht en zoals ook Albert Camus wel eens onderzocht heeft – zijn romans gaan over het vreemd zijn, over het ongewenst blijken en toch een plaats kunnen verwerven – zodat men bij hem wel een paar indicaties vindt over hoe cruciaal het is voor het mens zijn dat niet enkel het ik een vat van mogelijkheden vormt, maar ook en evenzeer het leven met anderen.

Uiteindelijk zal men zich moeten afvragen of we niet moeten gaan nadenken over enkele premissen rond het persoonlijke welbevinden, zoals de gedachte dat we dat op ons eentje moeten klaarspelen, terwijl we anderzijds aan elkaar vragen, politici en welzijnswerkers spreken over netwerken waarin we zouden functioneren, dat we elkaar geen schade zouden toebrengen maar ook samen van alles ondernemen, in clubs, straatcomités en dergelijke. Dat we individuen zijn, ons zelfbeschikkingsrecht en onze persoonlijke ontvoogding deels zelf ook vorm kunnen geven, horen te geven, laat onverlet dat we dit vaak maar kunnen in een veilige doch ook stimulerende omgeving. Laten we vooral de discussie over zelfmoord en de aanleidingen, triggers en oorzaken ertoe niet laten rusten, terwijl we tegelijk toch ook eens het samenleven als voorwerp van reflectie gaan onderzoeken en ontwikkelen. Er zijn handleidingen, er zijn reflecties, maar we slagen er zo moeilijk in, zoals Martha Nussbaum in haar onderzoek naar woede ook aangeeft, het individuele en de betekenis van onze omgeving een plaats te geven. Omgekeerd komen de onderzoekers en politieke wetenschappers die van rechtvaardigheid hun hoeksteen hebben gemaakt er wel toe te zeggen dat een omgeving die weinig stimulerend werkt niet verder dan dat die omgeving verbeterd moet worden. Wie dat moet doen, blijft onbesproken. Reflecties over hoe we het samenleven ook in die milieus zouden kunnen benaderen en verbeteren, komen dan niet tot wat Theodore Dalrymple wel veronderstelt: we moeten nagaan waarom mensen elkaar als wolven onder wolven bejegenen.

Een besluit valt uit dit alles nog niet te trekken, het blijft wat het in essentie was een verkenning van de situatie, waarbij de aandacht niet zouden moeten richten op het geïsoleerde, atomale individu, maar op zijn of haar bindingen met de omgevingen. De visie van Bert Keizer dat ons brein zonder andere breinen om mee te communiceren ook niet echt performant moet heten, zou ons denken over het bestaan van mensen, zeker als ze in de penarie zitten, kunnen heroriënteren, als het tenminste de bedoeling is onbedoeld en onnodig lijden uit de wereld te helpen. Psychisch lijden kan ook voortkomen uit wat pesters, niet enkel kinderen kunnen pestkoppen wezen anderen aandoen. Er wordt dan ook aan gewerkt.

Bart Haers








Reacties

Populaire posts