Lijden roept men zich niet altijd over zichzelf af
Dezer
Dagen
Het leven levend
Onze existentie vieren
De exit kan altijd nog
Een vrouw vertelde over haar
In de kiem gesmoorde leven
Een vader die het taboe niet erkende
Bracht haar op duistere paden
Aan de rand van een brug
Aan de grote poort
Van de exit
Maar ze liep weg van de poort
De beste bescherming
Zegde een therapeut
Is te bedenken wat je nog wil beleven
Anderen vinden het maar niets
Het woord is zelfmoord
Zegt de een
Zelfdoding zou beter klinken
Maar het is niet zo neutraal
Want “gij zult niet doden”
Mensen kunnen bezwijken
Kunnen het niet meer aan
Op te boksen tegen de bierkaai
Vinden geen gelijkgestemde zielen
Verliezen veel uit het oog
Kleuren hun dagen zwart
Er is een exit, gelukkig,
Maar waarom zou je die nemen
Als er nog een moment is van hoop
Van weten dat het moeilijk ook kan
Ik zal ze niet euvel duiden,
Zij die gingen,
Betreuren moeten we het wel,
Als laatste blijk van genegenheid
Betreuren is meer dan alleen een traantje
laten
Weten waarom ze gingen
Kan helpen, maar dat de laatste slag
Soms komt het erop aan, een woord
Een gebaar en de lucht klaart op
De weg naar de exit is niet makkelijk
Laten we die niet faciliteren
b Art
Het
leed van deze wereld komt telkens weer aan bod op radio en televisie, de
zegeningen komen zelden aan bod en dat maakt dat mensen zich verliezen in feesten
van angsten en pijn, in verdriet om wat hen niet toevallen zou. Waar hebben we
recht op? Het is een vraag die een mens zich wel stellen kan, maar soms eist
men dan zaken, waar men niet aan toe is.
Men
kan zich voorstellen dat men zich geen villa met binnen- en buitenzwembad kan
veroorloven, maar kan men dit als een gemis voorstellen? Of een Bentley die men
nooit zal hebben? Die ongelijkheid, die niets met het verschilbeginsel te maken
heeft, maar inderdaad met een zeker toeval, dat verschilbeginsel en het valt
soms moeilijk uit te maken of iemand terecht zoveel meer bezit, maar
eigendomsrechten hebben ook hun betekenis, kan men zeggen, erfenisrechten dus
ook. Beide behoren tot het sociale contract dat groeide doorheen de eeuwen,
waarbij willekeurig naasten van eigendommen door de overheid of derden door het
recht uit de wereld is geholpen. Wie dus minder heeft dan een ander, moet er
niet wanhopig om worden.
Maar
als je te weinig hebt, zegt men dan? Soms blijkt er een spanning te bestaan tussen
wat we bezitten en wat we zouden willen doen en dan komen we algauw in de
verleiding om anderen de schuld te geven van onze ellende, werkelijk of niet. Kan
die ellende inderdaad aan een derde toe te schrijven blijken, dan is het nog
altijd kwestie om er niet aan ten onder te gaan, terwijl machteloosheid tegenover
machten die zijn, niet ver weg, maar zeer nabij, wel heel erg schrijnen kan.
Machteloosheid evenwel is een aanvoelen dat we ons niet willen bekennen, want
de “loser”, dat verschrikkelijke woord, getuigend van mateloze
zelfoverschatting, kan inderdaad niet op tegen degene die hem of haar een loser
vindt. In die zin is het dringend tijd dat we ons gaan afvragen – hier volg ik
Sandel – na te gaan of we inderdaad onbelaste individuen zijn, die ook nog eens
entiteld zijn ons geluk niet alleen
na te streven, maar dat betekent niet dat we het ook zullen vinden, laat staan
verwerven. Want wil John Rawls vooral de mensen in armoede een rechtvaardiger
deel van de welvaart bezorgen, zijn concept van het sociaal contract kan de tegenstander
ervan ook een vrijbrief geven om zich van die onrechtvaardigheid niets aan te
trekken.
Friedrich
von Hayek heeft voor die andere weg argumenten aangedragen, door in zijn essay
over de weg naar slavernij te betogen dat mensen positieve rechten toekennen
impliceert dat mensen niet zomaar over hun bezit en hun arbeid meer kunnen
beschikken. Von Hayek verzette zich daarmee tegen het totalitarisme dat hij
ervaren had, zowel van Links als van Rechts – want tijdens het interbellum
kende Oostenrijk en bij uitstek Wenen zowel een hegemonie van links als een
dictatuur van rechts -, maar zijn benadering heeft voor de samenleving en voor
personen negatieve neveneffecten, die men niet moet willen. In wezen kan in
zijn stelsel niemand ergens aanspraak op maken, tenzij hij of zij het zelf
verwerft. “Het” kan een zaak, maar ook een dienst zijn of kennis. Succes komt
evenwel niet zomaar tot stand, maar vergt altijd wel iets van de omgeving.
Onbelast is men dus niet, in die zin dat de omstandigheden waaronder we op deze
wereld komen niet door ons gekozen zijn. Er bestaan in de meeste westerse
landen legio voorzieningen om die onrechtvaardigheid te temperen en het
onderwijs, in Vlaanderen alvast, ook in Nederland tot de hervormingstormen voor
veel averij hebben gezorgd, heeft voor de emancipatie van arbeiders en hun
gezinnen veel mogelijk gemaakt. De vraag is waarom mensen menen dat dit niet
kan werken voor nieuwkomers. Racisme? Discriminatie? Ik zie – gelukkig – steeds
meer mensen wier grootouders niet in Vlaanderen leefden, die volop participeren
aan de samenleving en het politieke debat. Er zijn er die achterblijven, maar
kan men dat altijd toeschrijven aan racisme en discriminatie? Er is ergens nog
iets als verdienste. Men doet, denk ik veel, om die gasten toch bij de les te
houden, maar hun verwachtingen zijn wellicht niet altijd in balans met hun
vaardigheden en bereidheid aan de weg te timmeren.
Het
feit dat verdienste niet altijd erkend en herkend wordt, speelt in deze
samenleving ook een belangwekkende rol, maar het is niet altijd mogelijk
algemene erkenning te krijgen en nog iets zinvols te doen ook. Als “influencers”
via instagram en andere fora veel mensen bereiken, gaat het nogal eens om
modegrillen, hoe belangrijk dat ook kan zijn voor de volgers. Maar heeft het
verder enige betekenis? Het is maar de vraag of men zich een zinvol leven kan
indenken gebaseerd op hebbedingetjes. Heb je ze, dan is het even leuk, maar dan
moet er algauw een nieuw bevredigend moment volgen. Tot de cadeautjes op zijn. Of
tot we tot walgens toe voldaan, overvoerd zijn en we niet meer weten hoe er nog
meer bij kunnen hebben. Aan iets werken, zou men kunnen stellen, heeft meer om
het lijf, terwijl men graag afgeeft op huisvlijt. Toch ziet men hoe onder de
radar allerlei vormen van artistieke activiteiten zich tot vrij langdurig
engagement leiden. Kamermuziekensembles, kleine theatergroepjes die aan
huiskamertoneel doen, niet voor de Bühne, al is publieke belangstelling
meegenomen. Deze mensen hebben voordien wel ergens een vorming genoten in het
Deeltijds kunstonderwijs, maar zoeken als (jong-)volwassenen manieren om daar
iets mee te blijven doen.
Streven
naar iets waardevols is waardevol, de tijd bij de haren grijpen om iets te
realiseren dat niet enkel tijdig genoegen, wel vaak een kwestie van langdurig
engagement, evengoed in de kunst als in de sport. Echter, laten we wel wezen,
niet iedereen kan zomaar op zo een activiteiten inspringen. Omdat subsidiesystemen
vaak ook kwaliteit willen brengen, ziet men dat die projecten vaak door de
betrokkenen zelf gefinancierd worden, waardoor de toegang niet altijd voor de
hand ligt. Echter, de toegang ligt ook in het feit dat men ergens wel een
vaardigheid dient te ontwikkelen, wil men een eigen bijdrage kunnen doen.
Dat is
dus de kant van mensen die iets weten te doen met hun leven, die professioneel
en in hun vrije tijd best raad weten met hun rusteloosheid. Wat als mensen er
geen kaas van gegeten hebben. Bezigheidstherapie wordt vaak dat genoemd wat
voor de betrokkenen van belang kan zijn, net omdat het toelaat op een of andere
manier met anderen iets te realiseren. Kan men er geen aansluiting bij vinden,
dan staat men vaak alleen, maar zit men gekluisterd aan televisie of gaat men
gewoon een paar uur per dag aan de toog hangen. De zinloosheid van het bestaan?
Niet het toog hangen, maar niet beter weten wat te doen met zijn of haar tijd.
Toch is
het grootste probleem vaak dat men geen aansluiting vindt met anderen, dat men
al eens bang is om het eigen verhaal te vertellen of aan een verhaal mee te
werken, omdat men zichzelf niet bij machte acht iets in te brengen te hebben.
In de discussie over zingeving gaat het vaak over rust vinden, zichzelf in
balans brengen, zen worden, zelden gaat het erom, zoals Ignaas Devisch het
beschreef, over de vraag hoe we onze rusteloosheid kunnen uitleven. Dat wil
zeggen, Devisch verbaast er zich over dat mensen klagen dat ze het te druk
hebben, maar ook hun vrije tijd voortdurend vol agendapunten stoppen en bucket
lists hanteren, van dingen die ze gedaan willen hebben voor ze hun leven als
voltooid kunnen beschouwen, terwijl ze intussen toeristische hotspots
onleefbaar maken.
Hoewel
we onszelf en elkaar wijs maken dat niets moet en alles kan, staan we vaak
radeloos tussen de eindeloze rekken van mogelijkheden, soms lijken we op het
ezeltje van Buridan. Die kon niet kiezen tussen twee ruiven vol haver dan wel
hooi, maar wel met al die mogelijkheden die ons verleiden willen, gaat het niet
enkel om kiezen, maar om blind blijven voor verleidingen. Het punt is dat we al
eens een dag kunnen hebben dat we ons noch geamuseerd noch verveeld hebben. In
het beste geval hebben we zo een grijze dag gedeeld met anderen, maar in het
hele zingevingsproductiesysteem ontberen we al eens de mogelijkheid om uit ons
eigen cocon te breken en iets te realiseren dat berust op de interactie met
anderen. Spreek ik voor mezelf? Misschien, toch merk ik dat we dezer dagen
menen dat we vooral ons eigen succes moeten verzekeren, terwijl het maken van
een kortfilm al een hele staf aan medewerkers vergt om het tot een goed einde
te brengen.
Komen
we dan niet vanzelf bij de op het eerste zicht weinig bemoedigende gedachte dat
het leven een lastig ding is en dat we voortdurend op grenzen stoten en op de
eindeloze herhaling der dingen? Misschien wel, maar zoals een ambachtsman er
vreugde in scheppen kan altijd weer de best mogelijke schoenen te maken voor
zijn exquise clientèle, terwijl hij eindeloos herhalend dezelfde handelingen moet
verrichten. Maar ook een chirurg moet eindeloos vaak dezelfde handelingen
verrichten en zo mensen herstellen, die ergens een zwaar ongeval of aandoening
te verstouwen krijgen. Wil hij of zij vertrouwen wekken bij de patiënt, dan
vragen mensen wel eens bewijzen van het kunnen bij mensen die al onder de
kundige handen zijn gepasseerd. Ruimte voor vertrouwen, zegde u?
Het
goede leven, leest men wel eens, hoort men wel eens, moet men zelf maken,
waarmaken, maar wat houdt het dan? In tijden waarin mensen vertwijfeld met een
hele container ballast door het leven gaan, zou men kunnen bedenken dat om ons
welbevinden te bevorderen oefeningen in verandering ondernomen kan worden, want
het goede leven voor zichzelf wensen is volkomen legitiem, het kan ook tot
egocentrisme en niet tot individualisme leiden, dat laatste begrepen als
vermogen als om met anderen projecten op te zetten. In veel communicatie rond
de evolutionaire psychologie, krijgen we de indruk dat mensen als eenlingen door
het leven zouden gaan en nemen wat nodig is om te overleven, zich voor te
planten ook. Maar men kan evengoed vertrekken van de observatie dat mensen
sinds de vroegste tijden in kleine clanverbanden rondtrokken. Tot de tijd van
de Egyptische en andere grotere rijken, merkt men, dat rondtrekkende groepen,
zoals de joodse stam die veel meer bevatte dan een clan, maar zichzelf een
identiteit opbouwde, doch ook regels voor het tentenkamp oplegde, waar het
hedendaagse jodendom nog veel van behouden heeft. Die regels voor het
tentenkamp gaan vaak over “excommunicatie”, verbanning, als vergelding voor
inbreuken op de regels. Overigens, vrouwen die menstrueren dienden tijdelijk
het kamp te verlaten en zich vervolgens reinigen in een ritueel bad. De
middeleeuwse bestraffing met verbanning en excommunicatie, dat tot de 11de,
12de eeuw een probate vergelding was, betekende immers dat mensen
voor hun overleving op zichzelf aangewezen waren en daar niet goed op
voorbereid waren. Later werd verbanning minder courant, tenzij in gebieden,
waar nog grote dun bevolkte gebieden, omdat daar verbanning nog iets betekende.
Meer
nog, tot in de achttiende eeuw had je in afgelegen gebieden, de heide rond
Kaatsheuvel of het bos van Houthulst; voor zover die toen nog bestonden vaak
bendes die samenwerkten om langs de grote wegen over hun territorium de reizigers
uit te schudden. Samenwerking loonde, al liep dat allicht niet altijd van een
leien dakje. Men heeft vaak de gedachte van Jean-Jacques Rousseau onderschreven
en ons onderwezen als zouden mensen als eenlingen door de natuur gezworven hebben
en dan plots een samenleving gingen vormen. Voor Rousseau is beschaving een
bron van degeneratie, pervertering, terwijl men weet dat de ontwikkeling van
dorpen en steden, waar de familieverwantschap niet meer de grond vormde voor
het samenleven, of zelfs niet de clan, maar de ontwikkeling van welvaart door
handel en ambachtelijke activiteiten, die in de vijftiende, zestiende eeuw in
delen van Europa tot grote conglomeraties konden leiden. Om alles in de hand te
houden, diende men wetgeving en rechtspraak te organiseren, evenals
veiligheidsinstanties zoals baljuws en schouten. Meteen ontstonden ook de
nodige instellingen voor mensen die volgens de mensen van toen een slag van de
molen hadden gekregen of anderszins gestoord waren. De psychiatrie is er sinds
de 19de eeuw zeer op vooruit gegaan, kan al veel leed verlichten of
zelfs herstellen.
De
kritische bejegening van het samenleven heeft niet altijd tot meer inzicht
geleid, maar er vormt zich een opvallend spanningsveld in het discours van
experten over het persoonlijke geluk, waarbij men egocentrisme niet erg vindt,
zelfs bevorderen wil en aan de andere kant klinkt het dat we te eenzaam zijn,
dat de vele gevallen zelfmoord en zelfdoding voortkomen uit onze toegenomen
eenzaamheid en een gebrek aan gehechtheid aan de leefomgeving. Beide benaderingen
hebben betekenis, maar men kan ze niet zomaar naast elkaar zetten, want dan
weet een mens niet meer wat we best doen met ons leven. Soms kan alleen
therapie helpen, om verdoolde zielen opnieuw een weg te tonen, dan merkt men
wel eens dat mensen wel eens hun verwachtingen niet ingevuld zien, maar niet
weten hoe ze er iets aan kunnen verhelpen. In de filosofie is het eerder bon
ton aan te geven dat de ander de hel is, dat familieleven geen gekozen omgeving
is, de mogelijkheden ervan worden zelden, wegens al te contingent, ter harte
genomen. Filosofisch denken over het samenleven, zoals Fernando Savater bracht
en zoals ook Albert Camus wel eens onderzocht heeft – zijn romans gaan over het
vreemd zijn, over het ongewenst blijken en toch een plaats kunnen verwerven –
zodat men bij hem wel een paar indicaties vindt over hoe cruciaal het is voor
het mens zijn dat niet enkel het ik een vat van mogelijkheden vormt, maar ook
en evenzeer het leven met anderen.
Uiteindelijk
zal men zich moeten afvragen of we niet moeten gaan nadenken over enkele
premissen rond het persoonlijke welbevinden, zoals de gedachte dat we dat op
ons eentje moeten klaarspelen, terwijl we anderzijds aan elkaar vragen,
politici en welzijnswerkers spreken over netwerken waarin we zouden
functioneren, dat we elkaar geen schade zouden toebrengen maar ook samen van
alles ondernemen, in clubs, straatcomités en dergelijke. Dat we individuen
zijn, ons zelfbeschikkingsrecht en onze persoonlijke ontvoogding deels zelf ook
vorm kunnen geven, horen te geven, laat onverlet dat we dit vaak maar kunnen in
een veilige doch ook stimulerende omgeving. Laten we vooral de discussie over
zelfmoord en de aanleidingen, triggers en oorzaken ertoe niet laten rusten,
terwijl we tegelijk toch ook eens het samenleven als voorwerp van reflectie
gaan onderzoeken en ontwikkelen. Er zijn handleidingen, er zijn reflecties,
maar we slagen er zo moeilijk in, zoals Martha Nussbaum in haar onderzoek naar
woede ook aangeeft, het individuele en de betekenis van onze omgeving een
plaats te geven. Omgekeerd komen de onderzoekers en politieke wetenschappers
die van rechtvaardigheid hun hoeksteen hebben gemaakt er wel toe te zeggen dat
een omgeving die weinig stimulerend werkt niet verder dan dat die omgeving
verbeterd moet worden. Wie dat moet doen, blijft onbesproken. Reflecties over
hoe we het samenleven ook in die milieus zouden kunnen benaderen en verbeteren,
komen dan niet tot wat Theodore Dalrymple wel veronderstelt: we moeten nagaan
waarom mensen elkaar als wolven onder wolven bejegenen.
Een
besluit valt uit dit alles nog niet te trekken, het blijft wat het in essentie
was een verkenning van de situatie, waarbij de aandacht niet zouden moeten
richten op het geïsoleerde, atomale individu, maar op zijn of haar bindingen
met de omgevingen. De visie van Bert Keizer dat ons brein zonder andere breinen
om mee te communiceren ook niet echt performant moet heten, zou ons denken over
het bestaan van mensen, zeker als ze in de penarie zitten, kunnen heroriënteren,
als het tenminste de bedoeling is onbedoeld en onnodig lijden uit de wereld te
helpen. Psychisch lijden kan ook voortkomen uit wat pesters, niet enkel
kinderen kunnen pestkoppen wezen anderen aandoen. Er wordt dan ook aan gewerkt.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten