Onderwijs alweer beschuldigd
Kritiek
Emancipeert onderwijs nog?
sociale ongelijkheid alweer overbelicht
De
krant DS pakt weer eens uit met verontrustende berichten - vindt de
commentaarschrijver - over de sociale ongelijkheid die de scholen in stand
houden, zouden houden. De babyboomers en wijzelf, die er net achteraan
bungelen, hadden een ongemeen groot geluk dat scholen, ook zogenaamde
elitescholen vrij breed rekruteerden en dat scholen en overheid middelen vonden
om het aanbod uit te breiden. Een halve eeuw her emancipeerde het onderwijs op
volle kracht, vandaag betreurt men de stagnatie en zelfs achteruitgang. Maar
kloppen de parameters die men hanteert wel?
Men
zegt dat in Vlaanderen de kloof zich heeft uitgediept als het gaat om kansen
voor kinderen van rijke ouders en van arme ouders om een schoolloopbaan succesvol en zonder haperen af
te ronden, terwijl nog maar een paar dagen geleden nog eens vastgesteld werd
dat de ongelijkheid in België beperkt blijkt, de sociaaleconomische gelijkheid
dus groter is. Kinderen van rijke ouders doen het goed, veel beter en haperen
beduidend minder. Ouders van arme kinderen worden zo wel erg op de proef
gesteld en in het verdomhoekje gezet. En de kinderen? Zoals ten tijde van de
economische en industriële revolutie, vooral na de hongercrisis in Vlaanderen
werden zij, de dompelaars dom of debiel genoemd. Ook nu weer blijkt men de
sociale situatie alles bepalend te vinden - zoals het marxisme leert. Niet door
rechtse zakken, maar door mensen die de structurele hefbomen van
democratisering en emancipatie willen aanzwengelen, krijgen deze mensen een
stempel, brandmerk, terwijl die weldenkende dames en heren zeggen tegen
hokjesdenken gekant te zijn.
Men
zegt dat de onderwijskeuze niet statusgedreven mag zijn, want dat gaat in tegen
de gelijkheidsgedachte dan wel -obsessie, terwijl men vooral door de ouders aan
te spreken op hun gebrek aan scholing en de beroepen die men kan doen na de opleiding
ook al op een schaal worden aangegeven, van weinig begerenswaardig of totaal
niet prestigieus tot net zeer prestigieus en zeer begerenswaardig. Arts,
advocaat, veel minder ingenieur, lijk het wel voeren op de top. Ja, we, de
bedrijven schreeuwen om burgerlijke ingenieurs en industrieel ingenieurs, maar
de aandacht van de onderwijssociologen lijkt er geen zaak van te maken, want
het aantal uren wiskunde per week in de richting Wiskunde-wetenschappen komt
hooguit op 6 uren uit.
Het
valt me al een paar tientallen jaren op dat men over onderwijs spreekt en over
pedagogie, maar ook onderwijssociologie alsof dat volkomen te beheersen
processen zouden zijn, waarbij de instroom op identieke wijze zou kunnen worden
klaargestoomd voor het leven en dus vooral voor de taken die men te verrichten
zou hebben - alsof we alleen daarvoor opleiding krijgen. Zelfs als kinderen uit
eenzelfde gezin dezelfde school bezoeken, zullen hun inzichten niet altijd
gelijklopend blijken. Pedagogen maken van het adstrueren van kennis en van het
vormen van kinderen tot oplettende jongedames en -heren, een wel heel
mechanisch proces.
Nu,
die waardering voor beroepen en opleidingen, leidde ertoe dat men het ASO aan
de top zou staan, om de elitevorming tegen te gaan, zo lijkt het wel, die
onderwijsvorm wilde afschaffen, terwijl men vergeet dat er in elke samenleving
elites tot stand komen en dat in een democratie niet meer op geboorterecht is
gebaseerd. Vergeet men ook niet dat tot 1987 de leerplicht bepaald was voor
kinderen tussen 6 en 14, later zelfs 18? Die verschuiving heeft het onderwijs
grondig gewijzigd en tegelijk heeft men wel nagelaten de opvang van kinderen
die liever gewoon zouden werken goed op te vangen. Maar 1987 vormt nog een
andere cesuur: middelbaar onderwijs verplichtend stellen, heeft men de eigen
inzet om het er goed vanaf te brengen ondergraven. Toen de heer Alfons de
Ridder, ook bekend als de schrijver Willem Elsschot, niet zo vlot door het koninklijk
atheneum liep als zijn broer, van school werd afgeschopt en uiteindelijk toch
een diploma handelswetenschappen, licentiaat zelfs, wist te halen, kon hij
ondanks die problemen vooruit. Als zakenman mag men hem geslaagd noemen, als
schrijver evenzeer.
Het
is overigens niet zo dat mensen met een minder geslaagde schoolloopbaan
verloren lopen in het leven en het kan voorvallen dat een ketje dat van school
afmoet in Parijs een grote mijnheer kon worden, Jacques Brel dus. Oh ja, hij
behoorde tot de bourgeoisie. Maar fundamenteler is dat dit hakken op het ASO en
vooral op Wiskunde, dat in veel scholen niet meer voldoende lijkt voor te
bereiden, in de sterkste richtingen op een opleiding wiskunde aan de
universiteit, voor leerlingen kan leiden tot toenemende desinteresse, want
diepgravend iets leren kennen, blijft achterwege.
Historisch
heeft het onderwijs, ook dankzij het systeem van diocesane examens, vroeger
kantonale wedstrijden jongeren die wel een goed hoofd hadden, wilden studeren
ook, de kans gegeven met een beurs M.O. en universiteit te volgen. Ook waren er
brouwers en andere welgestelden die jongeren uit het dorp met ambitie en zonder
geld de kans gaven toch naar het atheneum of college te gaan. En dan zwijgen we
nog over de meisjes, want onderwijs voor meisjes en zeker beurzen voor meisjes,
hoe zat het daarmee? Als men nu zegt dat kinderen van laaggeschoolde moeders
achterstand oplopen, dan was het bij de arbeidersklasse - voor zover homogeen - gebruik dat meisjes
van twaalf, na 1918 veertien van school afgingen en of in een fabriek konden
gaan werken of ergens dienen. Zij liepen een enorme achterstand op wat deelname
aan het middelbaar onderwijs betreft, terwijl burgermeisjes vaak naar
kostscholen en pensionaten werden gestuurd, met het devies aan het einde zich
te beperken tot het "sois belle et tais-toi". Sommige scholen zorgden
echter wel voor redelijk goed onderwijs, omdat ze begrepen dat dit de
emancipatie zou bevorderen. Een ander aspect dat het onderwijslandschap lange
tijd bepaalde was het feit dat de opleidingen om tot onderwijzer te worden
gevormd voor vele jongeren uit bescheiden kringen een mooie uitkomst bood en
niet zelden schoven er een aantal verder door, studeerden enkele ondernemende
en knappe koppen verder via de middenjury en haalde dan nog een diploma rechten
of zo.
Als
in Vlaanderen, maar ook elders in Europa de arme mensen zelf vaak veel
inspanningen leverden om een goede schoolopleiding te volgen ondanks de soms
beperkte middelen thuis, dan heeft dat onderwijs zeer zeker mee de
emanciperende ontplooiing van de Vlaamse jeugd bevorderd. Men moet dan,
pedagogen en onderwijssociologen, eens uitleggen waarom dat nu niet meer het
geval zou zijn. De verklaring dat onderwijs algemeen is geworden en geen
gekoesterd voorrecht, zeker voor jonge mensen die konden kiezen tussen fabriek,
zwaar landbouwwerk dan wel school, maakt dat jongeren vandaag die geen zin
hebben om na school nog huiswerk te maken en te studeren geen aansporing meer
zien in dat lange traject. Waar in de periode na de oorlog, tot 1987 dus,
jongeren soms al met veertien de klas achter zich lieten en in het volwassen
leven stapten, gingen werken, dan waren er veel die ook nog avondlessen gingen
volgen en zich konden vermeien in nieuwe technieken op hun vakgebied, dan merkt
men de leergierigheid vandaag vertaald wordt als levenslang leren, zonder
verdere inhoud. Het systeem heeft het nodig.
Een
andere parameter waarover men gemakkelijk heen kijkt is de mate van deelname
aan het volwassen leven dat jongeren vroeger dus op jongere leeftijd aanvatten,
tenzij men precies nog naar school mocht. Dat betekende dat de
jongeren die doorgingen met school een ander leven hadden en ook anders tegen
het leven aankeken dan andere jongeren, die al op veertien aan motoren stonden
te sleutelen. Ook bij meisjes leidde dat inderdaad tot een groter onderscheid
dan we vandaag voor wenselijk houden, maar niettemin, sinds WO II hebben
meisjes hun achterstand goed gemaakt en in een aantal richtingen blinken ze
uit. De ontvoogding heeft in Vlaanderen voor een andere (klein-)burgerlijke
samenleving gezorgd en moeten we ons daarom schamen? Met andere woorden, de
arbeiders van 1972 zijn nu vaak gelukkige grootouders van welgestelde
kleinkinderen.
De
onderwaardering van opleidingen als BSO en zeker TSO moet toch eens stoppen en
zeker bij pedagogen en sociologen, bij progressieve mensen, maakt het debat drammerig.
De verschillen in het onderwijsaanbod en wat jongeren moeten kennen, kunnen en
winnen aan vaardigheden op verschillende domeinen van het leven hebben, kan men
niet over het hoofd zien, maar dat hoeft geen waardeoordeel in te houden,
toch? Maar ik hoor van die mensen die
pleiten om het onderwijs tot een soort pannenkoek te maken, een platte,
egalitaire structuur, nooit of zeer zelden waardering voor lassers,
plaatslagers en banketbakkers. Ambachtelijke vaardigheden worden in deze
hypertechnologische tijden vaak als ouderwets beschouwd, maar iemand die in
staat is een mooie stoel in elkaar te draaien en met gedraaide poten, die
verdient toch gewoon waardering? Zelfs is het gevolg van de robotisering van
arbeidsprocessen dat in sommige domeinen de vaardigheid van de jongens en
meisjes die ze bedienen nog veel meer voldoening schenkt. Wel zal men sneller
het debat moeten aansnijden over de vraag welke plaats arbeid in een
gerobotiseerde industrie nog zal hebben en hoe mensen hun dagen zouden
doorkomen als betaalde arbeid weg zou vallen. Misschien moet men daarom ook nu
al meer aandacht besteden aan arbeidsvreugde, vreugde in de arbeid, een
onderwerp dat ook al taboe blijkt.
Juist
ja, voldoening? Het onderwijs werd een plicht, die de samenleving best wel kon
smaken, maar individuele jongeren hebben het er wel lastig mee. Nu is het zo
dat een aantal ouders - hoeveel zouden dat doen? - hun kinderen van wel zeer
dicht bij volgen en hen niet helpen zelfstandig te leren, maar omdat falen geen
optie is, ligt de druk wel erg hoog. Anderzijds weten we niet altijd zeker of
iets wel nuttig is, terwijl we niet altijd een overzicht hebben op het geheel
van een kennisgebied waar niet in thuis zijn.
Als
men dus stelt dat kinderen van ouders met een lage opleiding, dan
diskwalificeert men die ouders en legt men hen vaak een verantwoordelijk op het
bordje waar die mensen niet altijd van gediend en daar ook terecht tegen
protesteren. Zij willen wel het beste voor hun kinderen en dat ze gelukkig
mogen worden, maar dan weegt men vooral slaagpercentages af, niet het
welbevinden. Kan men het BSO, opwaarderen, dan niet door de opleiding te
verzwaren, maar door beter te kijken naar wat die gasten kunnen, of het nu in
het drukkersatelier is of bij de lassers. Soms zijn er die op zeker moment
dingen in elkaar prutsen die ze kunst zouden mogen noemen. Helaas, het gaat om
huisvlijt, want het is aan de kunstacademie of Sint-Lucas dat men kunst leert
maken maar nogal wat conceptuele kunstenaars doen wat graag beroep op lassers
om hun concepten te realiseren. De hele winst van de na-oorlogse
gedachtenoorlog over gelijkheid en vrijheid, die in hoge mate gewonnen leek,
wordt nu plots weer op de helling gezet door mensen die van gelijkheid de enige
grond voor een rechtvaardige samenleving gemaakt hebben. Ik meen niet dat men
een samenleving enkel als een slangenkuil van belangen kan zien, maar tegelijk
is het zo dat wie zelf geen toilet kan herstellen of geen koppelingsschijf kan
vervangen wel afhankelijk is van wie dat wel en goed kan.
Waardering
opbrengen voor wat anderen kunnen en realiseren hoort men zelden, zeker als het
om zogenaamd bescheiden vaardigheden gaat. Dat was, dacht ik jaren geleden
hoopte, maar na kennismaking met "la pensée de '68' werd ik opeens met
mijn voeten op de grond gezet. Zeker een denker als Bourdieu heeft ook bij ons
een soort obsessie met armoede en ongelijkheid opgewekt. In 1974 zat ik op de
academie op dictie en woordkunst en was de groep best evenwichtig, een mooie
spiegel van de Waarschootse samenleving. Laat men nu al een paar decennia het
"witte" en "elitaire" karakter van die academies aanklagen.
Over welke cijfers beschikt men dan. En ja, Vlaanderen emancipeerde gedurende
honderd jaar en bovendien veranderde de economie, kregen werknemers - niet
langer arbeiders - een beter loon en een mooi huis - enfin, ze hebben het zelf
bevochten en gebouwd, het huis dus. Zou het dan onmogelijk zijn dat kinderen
van een Afghaanse nachtwinkelier geen studie aan zou kunnen? Of hoe komt het
dat er gelukkig een pak advocaten zijn van Niet-Europese afkomst, kinderen,
kleinkinderen van migranten.
Alles
is nog niet zoals we het zouden wensen, maar het blijkt nog maar eens dat
sommige onderzoekers vooral problemen beklemtonen en moreel mensen laken die zo
een problemen niet zouden zien. Wie al eens met mensen in contact komt met een
migratieachtergrond, uit de Magreb, Rwanda of Zuid-Amerika, Equador, merkt dat
die mensen er dezelfde dromen op na houden en lang niet altijd gefrustreerd
zijn als het wat trager gaat. It is about the journey, not the destination, ook
in het pad dat jongeren volgen, tijdens hun jaren van school, huiswerk en leren
leven. Het resultaat is gelukkig niet
voorspelbaar, al valt het wel eens bar tegen, veel vaker nog kan men spreken
van mooie levensverhalen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten