Geluk in barre tijden. Hoezo barre tijden?
Dezer
Dagen
Ons Geluk?
Afhankelijk van…
Italië gaat niet naar Rusland
voor het WK. Pech onderweg, maar sommigen menen dat de Italianen nu wel
collectief depressief moeten ronddwalen door de straten van Milaan, Rome of
Napels. Intussen proberen de Noord-Ieren de vrede die de Goede Vrijdagakkoorden
opleverde, te redden van het Britse Malgoverno en ik las een stuk over een
Columbiaanse schrijver Hector Abad, die leeft tussen hoop en vrees over de
toekomst van het land. Hij pleit voor legalisering van cocaïne. Geluk vinden in
het spelletje, in de politiek of anderszins, maakt ons wel afhankelijk van
externe omstandigheden, al kan men er niet omheen hoe belangrijk die dan toch
zijn. Kan het nog moeilijker?
Men
begrijpt dat een mens zich wel eens afvraagt waar zijn of haar geluk nu wel van
afhangen zou, dan wel op of we dat volledig op eigen kracht kunnen bereiken. De
kwestie is deze: als ik niemand nodig heb of niets om gelukkig te wezen, wat is
het dan voor een leven dat ik leiden zou. Autonomie, zelfbeschikking zegt u?
Uiteraard is dat belangrijk, maar ik heb de indruk dat die autonomie nergens
toe leiden kan, als ik me niet ook bewust ben van alles wat er rondom mij
gebeurt en waar ik wel dus zaken mee heb. Met het wel en wee dus van mensen om
mij heen, van het goed functioneren van de instellingen ook, al lijk dat minder
evident, want wat hebben we met de staat te maken? Niet dat we vinden dat de
staat, c.q. de som van overheden over alles wat we zeggen, denken en doen een
zeg moet hebben, maar hebben we aandacht voor wat die staat ook bijdraagt .aan
ons persoonlijke welbevinden. Succesvolle mensen als Marc Coucke menen dat ze
beter zelf bepalen wat er met hun geld gebeurt dan de overheden, omdat die het
toch maar vermorsen. Dat er bij de overheden wel eens doelmatiger met geld kan
omgesprongen worden, zal niemand ontkennen, maar denken we aan wegeniswerken,
aan openbare aanbestedingen, dan kan het gebeuren dat er met offertes en
gunningen niet altijd de juiste parameters gehanteerd worden, waarbij opgemerkt
moet worden dat de offertes opstellen op zich al een hele kunst is, waar veel
studiewerk aan voorafgaat. Bovendien bestaan er vormen van “zelfbediening” –
niet door politici – waarbij burgers gebruik maken van de mogelijkheden om zelf
gemakkelijk gewin te beuren, zonder dat dit a priori als corruptie kan weggezet
worden.
Het
voorbeeld van de spoorwegen, een bedrijf dat moeilijk aanstuurbaar blijkt,
slaagt er maar niet in om voldoende dienstverlening op te bouwen en in stand te
houden. Men zegt dat wij meer het openbaar vervoer moeten gebruiken, maar
tegelijk blijken de spoorwegen vooral een geldverslindende machine, waarbij de
klant niet op de eerste plaats staat. Soms horen we iets over het jaarlijks
tekort van de spoorwegen, dan weer dat de overheid wil snoeien in de subsidies.
Intussen werd Station Brugge volledig heropgebouwd, terwijl in Gent de
werkzaamheden om allerlei redenen zullen aanslepen. Moeten we daar ongelukkig
om zijn? Het geeft geen prettig gevoel vaak op die bouwwerf te moeten passeren.
Intussen werd in Bergen een nagelnieuw station gebouwd, waarbij vooral niet
echt naar de kosten gekeken werd. Intussen klaagt Namen, hoofdstad van het
Waalse gewest over de zwakke bediening van het station. Toch kan een goed
uitgebouwd spoorwegennet helpen om onze mobiliteit anders te organiseren,
mobiliteit die niet enkel aan werken verbonden is, maar te maken heeft met tal
van activiteiten en gebeurtenissen. Want we leven in een complex weefsel, de
samenleving, die op zich, gezien de massa aan deelnemers waar we veel niet van
weten, omdat we hoe dan ook slechts in een klein hoekje van dat heelal leven,
waar vele redenen ons porren tot verplaatsingen en dus zijn ampel momenten van
contacten. Als men bij dat alles alleen aandacht zou hebben voor het individu,
De Mens, dan kan men boeken vullen en toch ontbreekt in dat studiewerk de
kwestie van hoe we onze interacties met anderen organiseren.
Men
heeft aan de ene kant de filosofen, sociologen en psychologen die uitgaan van
individuen, van een ideaaltype waaraan ze hun bevindingen ontlenen, maar dat
ideaaltype gaat ideaaltypische relaties met anderen aan, waarbij men
bijvoorbeeld de wederkerigheid van die relaties niet verder lijkt te
onderzoeken. Wie over de wereld denkt als een netwerk van noodzakelijke en
onverbreekbare relaties van oorzaak en gevolg, neemt het belang van
contingentie, van eindigheid en van niet-noodzakelijkheid niet in overweging. Echter,
begrijpt men goed de termen van het Goudlokjesverhaal, dat stelt dat we ons
gelukkig mogen prijzen dat de zon aan deze uitloper van de Melkweg door het
universum tolt en dat ruimteschip Aarde op de gepaste afstand van de zon staan,
zodat de temperatuur op zich al redelijker is, terwijl er ook nog eens de
zwaartekracht is – ah neen, die is er toch altijd… - en de kern van de aarde,
die zorgt voor een elektromagnetisch veld waardoor de dampkring rond de aarde
blijft hangen waardoor er zich een biosfeer kon vormen, net omdat het water
niet verdampte en er voldoende zuurstof en stikstof in de lucht voorradig zijn
om organismen te laten ontstaan en in stand te houden. Dat is een hele reeks
gegevenheden, waarvan sommige inderdaad behoren tot wat men de newtoniaanse
natuurwetten noemt maar anderzijds, gegeven het feit dat de aarde op zeker
moment nog geen vaste aardkorst had en op latere momenten een ijsbol moet zijn
geweest, want van polen tot evenaar had zich een reusachtige ijskap gevormd,
die later dan weer door vulkanisme verbroken werd en waardoor de temperaturen
weer getemperd werden, gegeven die wisselende omstandigheden, waarbij krachten
op elkaar inwerken, zodat de ketting van oorzaak en gevolg niet altijd even
helder af te lezen valt. Is het dan voldoende argument om ons bestaan en de
wijze waarop organismen aan tijdelijkheid onderhevig zijn, te besluiten dat die
beroemde eeuwige oorzakelijkheid niet vaak genoeg stremt en breekt? Er is
natuurlijk allerlei dynamiek, die men berekenen kan, maar tegelijk merkt men
dat de omstandigheden anders dan de laatste 2 tot 8 miljoen jaar niet altijd zo
gunstig waren voor zoogdieren, voor primaten om daar een bijzonder geval uit tevoorschijn
te zien treden.
De
menselijke soort kan zichzelf niet altijd gewoon als deel van de natuur
beschouwen, meer nog, zelfs wie de ontoereikendheid van de Mens om zich ook
maar bij benadering te perfectioneren, te voldoen aan de eisen die hij, vaak
ook zij aan zichzelf stelt, de helaasheid van alle streven ziet zichzelf niet
zo gemakkelijk als deel van de natuur. Dat het ons verder door ontwikkelde
bewustzijn zou wezen, dat de kloof sloeg met de natuur, moet dan nog wel eens
bewezen worden, want tja, wat is dat bewustzijn dan helemaal?
Het
andere aspect dat ons bestaan tekent is uiteraard de eindigheid, de kwestie dat
er aan het einde van ons bestaan een sterven is, dat we als schandaal
aanvoelen, terwijl er tot nog toe geen wezen heeft bestaan dat aantoonbaar eeuwig
bestaat. Daarom vonden we goden uit, nadat we onze generaties lang met
voorouderverering hebben ingelaten. Tegenover dat voor velen geliefde thema van
de sterfelijkheid staat de geboorlijkheid, het vermogen iets te beginnen; toch blijft
dat in het courante taalgebruik en de keur van conversatieonderwerpen
onbelicht. We worden geboren, zoals Camus zegde, helemaal absurd, maar het
leven te leven kan zin kan geven, zodat de idee van de zelfmoord voor hem het
wezenlijke filosofische thema vormt. Beide aspecten van het leven als
mogelijkheid en vat van mogelijkheden kan ertoe bijdragen dat we ons niet
alleen als een zelf hoeven te beschouwen, maar in wat anderen voor ons
betekenen en wat wij voor anderen kunnen betekenen bepaalt ons zijn en ons
handelen, al ontsnapt dat uiteraard aan enige wet van noodzakelijke ketens van
oorzaak en gevolg, waardoor we ons welbevinden niet enkel in eigen succes of
schittering hoeven te zoeken.
De
filosofen van de geboorlijkheid, van het ongewisse, of die vinden dat het
ongewisse geen afbreuk doet aan de orde der dingen, zoals onder meer Camus,
zoals Hannah Arendt, Neiman ook op verschillende manieren betoogden, dragen ons
de gedachte aan dat het leven niet alleen geleefd wordt. Ook Martha Nussbaum en
Ignaas Devisch brengen met hun essays waarin ze precies aspecten van de
condition humaine betrekken, met name emoties ofte affecten, die net bij het
aangaan van relaties met derden van belang zijn, van woede over werkbare
onverschilligheid tot, tja, welwillende betrokkenheid, noem het liefde.
In een
column klaagt een denker over het feit dat kinderen, jongelui van 16 of iets
ouder er een wel bijzonder romantisch en toch eerder burgerlijk idee van
seksualiteit op na houden, i.e. binnen een relatie en met iemand die men
vertrouwt. Dit onderzoek komt op het publieke forum terwijl mensen volop het
puin ruimen van onthullingen over hufters die vrouwen niet met rust kunnen
laten, soms zelfs aanranden. Daarbij worden die dames dan ook vooral in hun
vertrouwen in mensen beschaamd en geschaad. Peter Sloterdijk heeft dat aspect
van het menselijke bestaan in zijn Sferen-trilogie zeer uitgebreid besproken,
onderzocht, geïllustreerd, zodat ook mij het ging dagen dat we ons mens-zijn
niet buiten de ruimte kunnen situeren, waardoor de eindigheid in de tijd, met
een begin en een einde, ook een geplaatst zijn in de ruimte als component
krijgt. Die sferen maken heel wat mogelijk wat in de studie van de Mens als
idee niet aan bod blijken te komen.
Voor
discussies over welbevinden, niet zozeer over geluk dus, hoewel ook subjectief, meer vatbaar voor
intersubjectieve waardering, komt men vaak terug bij de vraag de vraag wat
geluk impliceert en dan geldt dus dat we vooral bezig zouden zijn met wat ons
wel bekomt of ons zonder meer toekomt, waartoe we gerechtigd zijn. Dat nu laat
onbesproken wat ons wel behaagt in wat er zich tussen het ik en anderen aan
ruimte en mogelijkheden bevindt. De kwestie lijkt abstract, maar het gaat erom
dat in deze tijd waar klagen over de onverschilligheid van anderen en de
blindheid voor het leed van slachtoffers, waar ze slachtoffer van zijn,
structuren of menselijk handelen, aangenaam in de oren ligt, terwijl men van
zichzelf meent geen deel te hebben aan zaken als racisme, discriminatie,
vrouwonvriendelijk gedrag in woord en daad, zodat het slachtofferschap
uiteindelijk ook weer een dingetje wordt, want als iedereen slachtoffer meent
te zijn, dan stelt het niet zo heel veel meer voor, terwijl mensen die echt
iets te verstouwen krijgen niet meer gehoord worden. Dat laatste gaat vandaag
dan wel beter, omdat er allerlei organisaties zijn die specifieke groepen,
mensen die aan deze of gene aandoening lijden, mensen die slachtoffer werden
van gewelddadige overvallen of van verkeerscriminaliteit, lotgenotengroepen
helpen het allemaal een plaats te geven.
Er
zijn mensen die leuren met geluk en hoe we het kunnen realiseren, terwijl
mensen die er gretig naar luisteren en het lezen, zich afvragen hoe men zich
dat geluk moet voorstellen. Er zijn momenten die men zich als gelukkig kan
voorstellen, zoals een huwelijksdag of een grote prestatie, maar net als bij
het slachtofferschap blijkt er zich nogal wat erosie voor te doen, waardoor een
provinciale titel van een jonge judoka domweg banaal moet heten. Er zijn
prestaties waar wel iets van vinden, maar doorgaans zien we dat er wel wat
randjes aan zitten en lang niet altijd gouden randjes. Welbevinden heeft anders
dan geluk minder met een moment te maken hebben, maar iets zijn dat enige tijd
kan doorstaan, soms ook tegenslagen. In de roman de Buddenbrooks, merkt de
jonge Thomas, intussen toch ook op rijpere leeftijd, vaststelt dat hij een
gelukkige tijd achter de rug heeft, de kleine troebelen met zijn broer,
Christian en zijn zus, Tony liggen achter de rug, de zaken gaan nog behoorlijk
en zelf denkt hij aan nieuwe ondernemingen, terwijl hij senator werd. Net dan
slaat het noodlot toe, of beter, ondervindt hij tegenslagen en zal hij
voortijdig overlijden nadat een chirurgijn een tand heeft weggehaald. Hij had
het geluk ervaren, ex post, maar had niet meer de slagkracht op hetzelfde elan
verder te gaan. Geluk is belangrijk, maar we slagen er niet goed in, na een
moeilijk moment, zeg maar een relatiebreuk het goede van die relatie voordien
te bewaren. Begrijpelijk, want er wordt schade aangericht, maar toch, het einde
van iets blijkt alles bepalend. Gelukkige tijden in herinnering brengen vinden
we overigens iets voor nostalgische zielen, terwijl het wel kan helpen tegen
vormen van verbittering en het staat geen enkele inspanning in de weg het nu en
de toekomst ook aangenaam te beleven.
Als we
dan dus lezen dat een columnist meent dat jongeren er een te romantisch en
burgerlijk beeld van seksualiteit op nahouden, te moralistisch ook, dan kan men
met die criticus de gedachte delen dat we toch verworven hebben dat je seks
moet kunnen hebben, ook als er van liefde geen sprake is, van vertrouwen zal
men toch wel iets moeten hebben wil men achteraf niet met een kater
achterblijven, als vrouw en als man. Het hangt er natuurlijk vanaf wat men van
seksuele handelingen verwacht, want behalve de bevrediging en de sensualiteit
blijft er naderhand weinig over, tenzij er een bijzonder verhaal aan vasthangt.
De columnist weet dat duidelijk niet in rekening te brengen. Echter, wat moeten
die vrouwen die hun beklag doen over opdringerige mannen met deze voorstelling
van zaken?
Er zit
in het eeuwig uitdragen van slachtofferschap een manipulatie, want men komt
niet toe aan het aanboren van de weerbaarheid, ook als de problemen zoals dat
heet structureel zouden zijn. Men zegt dat de Amerikaanse droom kapot zou zijn,
want krantenjongens worden geen miljonair meer, laat staan miljardair. Wellicht
is het erger dat mensen zelfs het geloof van de droom kwijt raken en, zoals men
in Nederland zegt, wie voor een kwartje geboren werd, wordt nooit een
dubbeltje, terwijl net dat de droom was van de sociaal-democratie, via
emancipatie mensen uit hun startpositie helpen omhoog te komen, via onderwijs,
sociale zekerheid en een arbeidsethos. Veeleer hoort men bijna dag na dag dat
de klasse opnieuw alles bepalend zou zijn: armen krijgen geen kansen. Net het
falen van het onderwijsbeleid in de VS, maar ook in Europa, waar de sociale
promotie en mobiliteit via onderwijs door het proces van ontleren, in de kiem
gesmoord is geworden.
Het
sociale klimaat spreekt liever over toenemende armoede en over de
uitzichtloosheid, terwijl men over armen minder en minder als over gelijken
spreekt. Gaat het over roken, over voortijdig sterven en over overlast, dan
klinkt net als in de tijd van Daens en Woeste het verwijt dat die armen niet
deugen, voor geen meter en niet weten hoe het moet. Het gaat niet over de
nazaten van Ondinneke en al die andere figuren, maar over mensen wier
voorouders in de Rif of Anatolië leefden. Natuurlijk dient men mensen die in
miserie terecht komen te helpen, maar onder meer ook dient men hen bij te staan
wat weerbaarheid betreft, omdat men soms zelfs geen vermoeden heeft van de
eigen veerkracht. Ook zal men, zoals
J.A.A. van Doorn schreef in “Duits socialisme” hoe de arbeiders na WO I
geleidelijk genoeg hadden van het gelijkheidsdenken, onder meer vonden ze dat
nieuwelingen in een job eerst maar eens moesten bewijzen hoe goed ze wel niet
zijn en dat ze kunnen werken, wat tot spanningen aanleiding gaf en de afstand
tussen partij en arbeiders onoverbrugbaar werd. De Partij, SPD, wilde hier niet
zo een punt van maken en toen na de crash op Wallstreet Amerikaanse bedrijven
zich terugtrokken uit de Duitse markt en ook andere bedrijven de depressie niet
konden overwinnen en in faling gingen, kreeg die partij het verwijt dat ze de (Duitse)
arbeidsethos ondergraven had. Ongenoegen over het internationalisme kreeg ook
een plaats in het ressentiment.
Economische
ellende kan inderdaad het geluk fnuiken, maar wie het afgelopen jaar luisterde naar
voor het overige wijze mensen, bleken die het over economische ellende te
hebben, terwijl de groei al enkele semesters toeneemt en de werkgelegenheid in
sommige regio’s zorgt voor krapte op de arbeidsmarkt en het zijn niet altijd de
laagst geschoolden die geen kansen krijgen, wel integendeel. Enfin, het beeld
valt minder simpel te vatten dan men zou willen maar vooral draagt dat discours
er niet toe bij dat mensen een goed beeld hebben van het economische klimaat.
Nu,
ons welbevinden putten we lang niet altijd uit die algemene bevindingen, maar
over hoe we met onze omgeving interageren en hoe we er genoegen in scheppen met
anderen te leven. Individualisme wordt vaak als foute attitude aangemerkt,
terwijl juist in de omgang met anderen onze individualiteit tot uiting en bloei
kan komen. Het ondervinden van het goede samenleven vergt dan ook een aparte
reflectie. Maar dat we leven in een tijd waarin mensen klagen slachtoffer te
zijn van onheuse behandeling en men kan er niet aan twijfelen dat vrouwen die
uiting aan hun verstoordheid geven dat ook zo ervaren, dan blijkt het moeilijk
met mannen te bespreken over wat kan of niet. Soms hoeft dat ook niet, omdat
men niets met elkaar heeft. Het kan dan beter zijn de contacten zo afstandelijk
mogelijk te houden. Soms is de grens tussen spontane exuberantie en bewuste
overschrijding van grenzen niet onmiddellijk zichtbaar. Is het dat wel, dan
blijkt, zoals Clara Cleymans optekende, lastig
daar tegenin te gaan, omdat ze altijd de welopgevoed reageerde op gênante
omstandigheden, terwijl ze met anderen vaststelt dat zij niet alles aan het
machtsonevenwicht kunnen wijten.
Kan men
er niet toe besluiten dat het feminisme gefaald zou hebben, omdat zo een
beweging toch niet altijd elke vrouw kan inspireren, terwijl oudere feministen
de houding van al die vrouwen die zeggen ‘me too’ misschien wel vergeten hoe
vrij ze zijn geworden. Ook hier dus verwarring en discussies over verschillende
zaken. Hoe kan seks mannen en vrouwen in hun welbevinden versterken? Door van
elkaar te leren en met elkaar te leren wat het hen kan brengen en ja, dan is er
toch minstens sprake van overgave. Komt die alleen van de kant van de vrouw,
dan denk ik dat juist de houding die de Kamasutra meegeeft, kan leren dat ook
de man zich moet inzetten, wil zij er plezier aan hebben. Wellicht zal het voor
homoseksuele handelingen en lesbische liefde ook weer niet enkel om handelingen
alleen gaan. Vertrouwen en dus ook gevoelens hebben hun plaats. Wellicht is de
droom van vrije liefde niet voor iedereen zo geweldig omdat ze zich dan
machteloos kunnen voelen. Levert het toch welbevinden, dan is er weinig op
tegen, maar consensus, hoe bereikt men die, dan door het te bespreken, niet af
te dwingen.
Het
streven naar geluk is des mensen, ligt soms verscholen waar men het niet
verwachten zou, maar kan niet altijd op bestelling geleverd worden. Zou het
echt niet mogelijk wezen na te denken over hoe mensen kunnen samenleven en wat
de eigen inbreng kan zijn? Een zekere werkbare onverschilligheid geldt
uiteraard in het algemeen als heilzaam, terwijl plots zo een volkomen vreemde
heel nabij kan komen, door allerlei omstandigheden, professionele en eventueel
een onverwachte ontmoeting. De discussie die nu woedt, roept meer vragen op dan
alleen de aandrift tot onbetamelijk gedrag.
Het
zoeken naar een grond voor samenleven kan theoretisch ontwikkeld worden, zonder
de praktijk en zonder wederzijdse welwillendheid, kan men zichzelf misschien
voorhouden boven het gewoel te staan en boven kritiek. Op zeker ogenblik kan de
luchtbel barsten. Evolutionaire psychologen kunnen nog altijd komen melden dat
we ons vooral om ons eigen welbevinden bekommerd moeten zijn en dat van enkele
naasten. Net de gedachte aan werkbare onverschilligheid laat toe dat ook in dat
terrein niet a priori de anderen als louter objecten te beschouwen. Komt het
geluk, blijkt het er uiteindelijk toch om te gaan dat geluk een stoel te geven.
Aandacht kan geen kwaad. Maar men kan anderen, onbekenden niet zomaar in het
eigen verhaal betrekken. Soms kan men er niet onderuit hen toch aandacht te
geven. Hoe hoort het dan? Juist, hier speelt wellicht intuïtie een onderschatte
rol.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten