Politicus uit liefde voor het volk?
Dezer
Dagen
Uit liefde voor het volk
Nogmaals het gedoe over populisme
Waarom
gaan mensen de politiek in? Ambitie, zeer zeker en soms terecht;
verontwaardiging over onrecht en onvrede met de gang van zaken. De boel op de
schop nemen, alles veranderen, met de kracht van verandering als motto. Toch
ontbreekt in het rijtje mogelijkheden en motivatie, een zekere gebondenheid,
respect, tja, liefde voor de mensen over wie men wil regeren. Hoe dat allemaal
te overzien en er iets zinnigs over vertellen, als we denken een politiek
engagement aan te gaan. Ach, liefde voor het volk, is dat niet wat al te melig?
Geven populisten meer blijk van liefde voor dat volk, dan andere politici?
Liefde
is een veelzijdig begrip, waarbij het voorwerp van de liefde al een deel van
een aard ervan bepalen zal. Onvoorwaardelijke liefde, dat gaat dan doorgaans om
ouderliefde, moederliefde vaker nog, waarbij de moeder wel eens verblind kan
raken voor de kleine hebbelijkheden. Maar er is veel meer voorwaardelijke
liefde, waarbij men niet bestand is voor ontgoochelingen. Vooral
partijpartizanen lijken wel op die mensen die zegevierend trouw zweren en
wegrennen als de groei uit de lucht is. De vraag is of men in het engagement
vooral de eigen voortreffelijkheid wil aandragen of inderdaad begaan is met de
medeburgers. Eigenliefde is niemand vreemd, dat spreekt voor zich, maar
politici hebben geen ander manier om zich staande te houden lijkt het wel, al
blijft het altijd nog zaak die eigenliefde niet te zeer op de voorgrond te
laten treden.
De
gedachte dat men uit liefde mensen zou moeten veranderen kan politici niet
vreemd zijn, want hoe jong ook, ze menen dat wij, het publiek niet weten
waarover het nu wel gaat. De moeilijkheid is dat de relatie tussen bestuurders
en burgers abstract is en de bestuurders zich gemakkelijk richten op wie ze het
beste kennen. In een samenleving van enkele miljoenen, Europees 470 miljoen,
kan je niet iedereen kennen. Daarom is deze zoektocht geen poging een pleidooi
voor nog meer emopolitiek te brengen, wel na te gaan of al die populisten nog
wel weten voor wie ze het zeggen te doen. Het gaat dus om politieke emoties,
zoals Martha Nussbaum dat eerder beschreef, waarbij gezegd kan worden dat zij
het niet over sentimentaliteit wilde hebben. Zij vond wel dat men niet enkel de
woede en het tekortgedaan zijn kan aanspreken bij het electoraat, want burgers
zijn niet enkel boos – op een aantal schreeuwers na – want begrijpen gelukkig
genoeg wel wat we aan zegeningen bij elkaar hebben gerealiseerd en wat we het
onderbouwen waard achten.
Maar
hoe zou de relatie tussen politici en het zogenaamde volk er dan uit moeten
zien? Zou het gaan om een grote, innige liefde, zoals men wel eens wil
suggereren, of gaat het eerder om een bezorgdheid. Wat er is, wat men gedaan
wil krijgen is dat de wereld gaat lijken op de idee die men ervan heeft. Zoals
Alain Finkelkraut het vaststelt, er bestaat het risico dat we in onze vragen de
wereld die we willen, opsluiten. De vragen zijn dan vooral de antwoorden. Voor
elke samenleving vormt dat een bedreiging, al willen we graag geloven dat het
net de opening naar betere tijden zou vormen. De gedachte dat we definitieve
antwoorden hebben voor kwesties die te maken hebben met onze condition humaine,
met het gegeven dat veel van wat we doen niet aan de noodzakelijke gang van
zaken onderhevig is, biedt net ruimte om nieuwe dingen op te starten. Maar ook
dit, het leidt ertoe dat voor politici mensen dan geen autonome wezens zijn die
hun bestaan niet hoeven te verantwoorden, of ze nu slim zijn of sloom, of ze nu
hard werken of net niet kunnen werken. De ideale samenleving nastreven, het is
sinds Plato een aandrift die politici kan bekruipen, vaak leidt het ertoe dat
waarachtig boeiende figuren zoals Johan de Witt of Anneessens uit de
herinnering verdwijnen. Ook, zoals we zullen zien, in herinnering roepen, zal het
Pruisen dat men ons vaak voor ogen tovert, onder meer met Wilhelm II net anders
bleek dan we graag denken en bij uitstek op het moment dat het land en de elite
in de grootste vertwijfeling verblijven na de slag bij Auerstadt en Jena, 1806,
toen allerlei intellectuelen gingen tornen aan de instellingen en de
doelstellingen van het beleid. Merk ook op hoe na WO II, ondanks de
betrokkenheid van grote massa’s bij het nazisme er velen wel vrij vlug in
slaagden opnieuw de democratische ordening te omhelzen; Men kan zeggen dat het
lang geduurd heeft, tot rond 1965 voor men over dat verleden het gesprek aan is
gegaan, zodat twintig jaar later intellectuelen de vraag gingen stellen hoe
lang Duitsland nog onder de last van de schuld gebukt moet gaan, de
Historikerstreit. Na 1989 is die vraag in een andere vorm opnieuw aan de orde
gekomen.
In
overweging nemende dat waar grote groepen mensen samenleven in steden en
grotere eenheden van steden en hun achterland, moet men wel vaststellen, meen
ik, dat de politieke structuren veranderen, waarbij de idee van een adel die
zich stambomen aanmeet tot Hercules of Priamos, Adam zelfs, minstens Karel de
Grote, vervangen wordt door burgers, ziet men dat bekwame politici verschijnen,
die hun legitimiteit ontlenen aan de doelmatigheid van hun beleid en aan het
besef dat zij slechts een onderdeel van een onoverzichtelijk corpus, de samenleving
zijn. De moderniteit omvat onder meer die kwestie, hoe kan men voor een
samenleving van miljoenen nog wel een passend juridisch systeem op poten zetten
en ervoor zorgen dat de onpersoonlijke idee van de rule of law voldoende
aansporing vinden om er zich voor in te zetten. Net nu blijkt daar een grauw
rafelrandje aan te zitten. De personificatie van de macht en de incarnatie van
macht, ook in democratieën neemt al een paar decennia toe. De druktemakerij
rond de Amerikaanse verkiezingen sinds John F. Kennedy heeft het feit
verdrongen dat ook een zwakke president – wat dat betekent moet men dan altijd
nog met argumenten staven – het body public niet zal doen stokken, wel,
allicht, het body politic, gematerialiseerd in de kroon of het ambt van President,
Constitutioneel vorst. Maar noch die president, noch de vorst kunnen nog
claimen het land te zijn of, nog minder voorstelbaar, het land te bezitten.
Bovendien
weten we dat in principe iedereen kamerlid kan worden, voorop gesteld dat je je
engageert in een partij of middenveldorganisatie en zo gerekruteerd raakt, zodat
men, gezien het aantal mandatarissen kan stellen dat de mogelijkheden om
verkozen te worden niet denkbeeldig is. Het knelpunt ligt daar voor de hand,
dat je in die organisatie, partij of middenveldgroep getapt moet worden en in
wezen mee in een ratrace stapt. Competitie is niet kwaad, wel is het zo dat
zeker vandaag politici m/v vaak aangespoord worden in een fuik te zwemmen en
steeds meer op elkaar gaan lijken, dezelfde taal gaan spreken. Ik heb niet zo
heel veel waardering voor Thierry Baudet, onder meer omdat hij zich voorstelt
als een valabel alternatief voor het partijkartel. Dat laatste moet dan de
partijen aangaan met wortels in de negentiende eeuw; zij kunnen dat wel in
overweging nemen, al kan men, anders dan Baudet denkt, niet aannemelijk maken dat
die grote politieke stromingen nu geheel van zin en betekenis gespeend zouden
zijn. De partijen, het personeel en de lading, zelfs de vlaggen zijn veranderd.
De discussie evenwel gaat ook bij Baudet niet over die beruchte lading. Is die
er nog wel, zoals Tony Judt zich afvroeg in “Ill fares the land”, wat betreft
het (klassieke) socialisme? Natuurlijk is die er en het staat iedereen vrij een
ideologie te kiezen of zich te laten aanmeten. Opvallend is wel dat burgers
niet zo strak in de leer blijken als politieke wetenschappers wel eens
voorhouden, want nu eens kiest men voor eerder progressieve benaderingen,
terwijl op ander terrein men eerder voor de vrije markt, gecorrigeerd kiezen
zal. Aanvaardt men in de media niet altijd meer dat iemand een uitkering krijgt
zonder wederdienst, dan blijken mensen te beseffen dat ze die zelf wel eens
nodig kunnen hebben, ooit en dan wel ze ook niet betutteld worden. Pamperen en
betuttelen, het klinkt en is ook liefdeloos.
Een
moment waarin grote verandering mogelijk was, zien we in Pruisen na de
nederlagen tegen Napoleon in Jena en Auerstadt (oktober 1806). De koning was
met zijn hofhouding naar een laatste restgebied gevlucht, waar zijn adviseurs
aan de slag gingen om Pruisen te hervormen, politiek, administratief, qua
onderwijs, waarbij aanzetten tot grotere democratisering werden gezet. Von
Hardenberg, Karl vom Stein en Wilhelm von Humboldt, ze waren de voorttrekkers
van een nieuw beleid in Pruisen. Na het verdrag van Parijs in 1815 daalde over
Pruisen net als over Oostenrijk een nieuwe vorm van autocratie neer, waarbij
Metternich gemelijk als de boeman fungeert en die tot doel had Europa stabiel
te houden en revoluties onmogelijk te maken. De negentiende eeuw zou evenwel
gekenmerkt worden door ongemeen grote en snelle evoluties en revoluties, zowel
inzake techniek, politiek uitgedrukt in de vorming van een nieuwe groep, die
van de grootindustriëlen, zoals de familie Krupp. Politiek werd het zoeken en
net in Pruisen zou de breuk tussen een conservatieve elite, met een eigen
cultureel leven scherper afsnijden van een meer populaire cultuur. Na 1870
wordt het moeilijker aan te geven hoe of de vorsten nog greep hebben op het
beleid, want met Otto von Bismarck krijgt men een almachtige kanselier, die
zowel buitenlands als binnenlands zowel het conflictmodel hanteerde als
probeerde onder de radar te blijven, werd politiek in hoge mate pragmatisch. De
strijd tegen het socialisme werd een aanzet om sociale wetgeving op te zetten,
de Kulturkampf leidde evenwel tot een scherp conflict met het katholieke
Rijnland en met Posen, toen nog deel van Pruisen. De katholieken konden wel
geen legioenen verzamelen, hun politieke slagvaardigheid trok een streep door
de plannen van Bismarck.
Het
beleid van Bismarck was verre van eenduidig en toch, men kan in zijn
verschillende keuzes wel een grote zorg voor het land, Pruisen, Duitsland
ontwaren, waarbij hij liberale keuzes onderschreef als ze hem opportuun leken,
maar bleek onvermurwbaar op het vlak van eenheid van geloof, al was dat na de
tijd relatieve tolerantie onmogelijk vast te houden. Zijn streven was finaal de
grootst mogelijke controle behouden over het land, terwijl dat land vanaf 1860
ongemeen snel de gevolgen van de Industriële revolutie ervaren moest, zowel de
gunstige als de nadelige. De ontwikkeling van de spoorwegen, de snelle sociale
mobiliteit en de plattelandsvlucht bepaalden het klimaat in het land. Ervoer men
die ontwikkelingen als gunstig of niet? Conservatieven vonden de aanspraken van
de nieuwe rijken bespottelijk, maar konden er niet omheen dat zij in een tot
twee generaties puissant rijk werden. Maar ook de middenklasse kende een enorme
ontwikkeling en nieuwe prestigieuze beroepen zagen het licht. Wie er zicht op
had, stelt men met de kennis van nu vast, mocht het zeggen.
Karl
Kautski, August Bebel, Wilhelm Liebknecht en de intellectuele vaandeldragers
van het socialisme konden met succes grote massa’s achter zich krijgen en een
vaste plaats verwerven in de bestuurlijke organisatie, voor de Rijksdag. Toch
kan men zich afvragen of de aanwezigheid van gelijkgestemden op het niveau van
steden en deelstaten niet grotere invloed had op het land, want pas in 1918
kreeg Ebert de macht in handen, zonder er veel mee aan te kunnen vangen. Een
politicus als Konrad Adenauer, die we vooral kennen om zijn rol na WO II, was
al veel langer actief in het Duitse politieke leven, had na 1919 de droom het
Rijnland af te scheiden van Duitsland, maar zou uiteindelijk lid blijven van de
Pruisische volksvertegenwoordiging in Berlijn. Van 1933 werd hij opgejaagd wild
en verbleef hij enige tijd in de Benedictijner abdij van Maria Laach. Als
burgemeester van Köln had hij bijgedragen in moeilijke omstandigheden aan een
economische ontwikkeling, ook tijdens de jaren van depressie na WO I. Deze
politici waren actief in een voor ons enigszins overzichtelijke tijd en hoe
ijdel een man als Adenauer ook wel kon optreden, hij voerde na WO II een beleid
dat voor Duitsland, de toenmalige Bondsrepubliek en voor Europa wel heilzaam is
gebleken. De aandacht voor de belangen van zijn medeburgers opportunistisch
uitspelen tegenover Truman, De Gaulle, Eisenhower… maakte het mogelijk over de
gevoeligheden heen en meer dan dat, de positie van de Duitsers als volk en hun
verantwoordelijkheid, erkennend toch tot een nieuwe samenwerking te komen.
Liefde
voor het volk? Hoe meet je dat, welke parameters hebben we in handen? Het
blijft een lastige kwestie omdat het volk zelf in geen geval als een homogene
massa identieke wezens gezien kan worden. Toch zien we dat politici met de
uniciteit van personen net zo min uit de voeten kunnen als u en ik. Hoe verder
mensen van de eigen leefwereld afstaan, hoe lastiger het wel lijkt hen te
beschouwen als gelijkwaardig, waardig. Dat is naar mijn aanvoelen een motief
voor links om mee te streven naar een rechtvaardiger wereld, waarbij de
onrechtvaardigheid van de ongelijke verdeling van middelen en goederen, zelfs
immateriële goederen als kennis en kunde uit de wereld geholpen wordt. Niemand
kan daar op het eerste zicht iets tegenin brengen, tot men gaat bedenken dat
men tegelijk achterover valt van grote talenten en in het onderwijs, ook het
deeltijds kunstonderwijs vooral niet wil dat de ene meer kan en beter is dan
anderen. Alleen in de sport vinden we dat legitiem. Of het zou die ene leerling
moeten zijn die met zestien klaar is om naar Oxford te gaan en dan als een
wonderkind te tonele gevoerd wordt. Grijze kinderen krijgen geen aandacht,
terwijl die vaker wel dan niet ook hun bijdrage leveren aan de samenleving. Het
valt altijd weer op hoe moeilijk men met politici een gesprek aangaan kan,
omdat de tijd ontbreekt, omdat men lastige opmerkingen vreest ook en omdat een
zweem van kritiek als een gebrek aan respect wordt bejegend, ook omdat de
politicus m/v niet goed weet dat de andere in zijn of haar mars heeft.
Waren
hervormers als Hardenburg, die de secularisatie van de samenleving vorm gaf, de
feodaliteit afschafte en steden en gemeenten groter zelfbestuur gaf, gedreven
door mensenliefde? Gold dat voor de eerste president van de VS, George
Washington of voor Willem I der Nederlanden? We zouden al blij moeten zijn,
denk ik dan, dat deze politici en bestuurders begrepen dat ze nu net niet alles
onder controle moesten zien te krijgen. De politiek verambtelijkte en het werk
van het parlement werd, doorgaans zakelijker, objectiever, net omdat men
begreep dat, wil men willekeur vermijden, de universaliteit van wetgeving
verkiezen moet boven casuïstiek. Echter, wanneer men op het niveau van de
toepassing enige vorm van casuïstiek uitsluit, kan het moeilijk worden het
vertrouwen van mensen te behouden. De gelijke toepassing van de meeste wetten
vormt niet het probleem, wel op het niveau van bijvoorbeeld sociale assistentie
voor mensen in problemen. De regering noch enige assemblee kan zich op dat
niveau van direct contact en confrontatie met de concrete ervaring van
problemen uit de voeten. De uitvoering van strafwetgeving ligt dan ook in
handen van rechters die over concrete gevallen moeten oordelen en met alle
facetten van misdaden en de betekenis ervan voor de gemenebest oordelen. De
neiging de regie over de strafuitvoering te verstrengen ligt aan het feit dat
men vreest voor publiek ongenoegen, dat in de media en vooral op sociale fora
vaak snel als een uitbarsting van venijn en vitriool in beeld komt. Nu, wie
krijgt dan de eretitel idioot van het jaar: de minister van justitie, terwijl
die bij de rechtsbedeling alleen zorgen moet dat er voldoende mensen en
middelen zijn om rechtsstaat in stand te houden.
De
liefde voor het volk kan om velerlei redenen niet zo gemakkelijk concreet
gemaakt worden in hoofde van regeringsleiders, net zo min als respect voor
mensen, arme en welvarende. Politici komen met dossiers en met de afhandeling
ervan in contact, leren het metier en krijgen de ervaring dat ze meer weten dan
anderen. Het punt is dat als een politicus zou zeggen dat hij of zij een
oprechte liefde koestert voor mensen in de samenleving, of ze nu een KMO leiden
of een eenvoudig bestaan als arbeider in een fabriek leiden. Wat dat dan betekenen
kan voor de inzichten die hem of haar inspireren in het beleid, blijft dan best
niet beperkt tot paternalisme, want ook dat is een vorm van liefde, zonder dat
het bestuurder en burgers dichter bij elkaar brengt. Het kan daarom wellicht
beter wezen niet teveel op die liefde te focussen en politici ertoe te brengen
vanuit een werkbare onverschilligheid enerzijds en een fundamenteel respect
voor mensen die men niet kent anderzijds naar de samenleving te kijken. Aan de
gedachte dat mensen moeten veranderen, zo weet men hopelijk nog, is onder meer
de DDR ten onder gegaan.
Het
electorale succes van populistische politici ligt vaak besloten in de
onuitgesproken verstandhouding over het feit dat politici van traditionele
partijen vaak al te ambtelijk uit de hoek komen en zich ook een deontologisch
bewustzijn hebben eigen gemaakt concrete personen buiten hun kring te
waarderen, zonder verder te weten om wie het gaat. Echter, de stoorzender
blijkt niet zozeer het bestaan van de media te zijn als wel de grote
concurrentie tussen de verschillende media, audiovisueel en print, waarbij men
in het verguizen van politici even snel en ongeremd te werk gaat als bij het
ophemelen tot ongezellige hoogten. Maar welke emoties de verkozene, de
verheerlijkte bewegen, valt niet na te trekken, tenzij via daden en dan nog
blijft het moeilijk uit te maken.
In
zijn eerste grote roman “Adelaïde” brengt Gerard Walschap een droom van de echtgenoot
van de protagoniste; deze vertelt over een droom van een politiek mandaat, over
hoe hij er niet in slaagt het volk te geven wat het wil en als verrader door
het leven moet. Hij belooft zijn zoon zo op te voeden dat die daar wel in
slagen wil. Maar waarin bestaat dat bedrog, die leugen, het verraad? Zou het
niet kunnen zijn dat een politicus niet teveel moet bedisselen, geen overbodige
wetgeving moet maken? Vertrouwen in de burgers? Iedereen in een democratie is
burger, heeft dezelfde rechten en doet vaak, zogenaamd in het verborgene wat
kan en moet en goed voor hem of haar is, voor de naaste omgeving. De rol van
politici en van de overheid, de staat en de politiek is de afgelopen decennia
wel eens scheef getrokken, net omdat we dan wel overspoeld werden en worden
door analyses, door te laten zien hoe politici echt zouden zijn, via interviews
en spelletjes, terwijl het niet zo is dat de staat het probleem is, wel de
vraag hoe politici en het apparaat hun rol kunnen vervullen om al die taken
naar behoren te vervullen.
Niet
liefde voor het volk moet de aanzet geven, noch verontwaardiging die schreeuwt
om rechtzetting en hervormingen zonder verwijlen, maar een werkbare
onverschilligheid voor individuen, aandacht toch voor wat we gezamenlijk delen,
zoals voorzieningen van de wieg tot het graf. Als dat geen uitdaging zou zijn? Het
punt is dat men uitgaat van wetenschappelijke bevindingen en op vele domeinen valt
dat uitermate goed te verantwoorden, doch, net als het over het veralgemenen
van inzichten over individueel gedrag gaat, kan het ernstig mis gaan, want
sociologie, psychologie, pedagogie, het zijn boeiende wetenschappen, zolang ze
niet zelf ook performatief willen functioneren. Wie zal bepalen wat gezond
gedrag is, duurzaamheid bevorderd van productieprocessen en zo meer? Experten.
Soms weten die wel eens meer, maar in een hooggeschoolde samenleving ligt het
niet voor de hand dat er geen burgers zijn die er ook iets vanaf weten.
Politici verlaten zich vaak op experten, omdat ze het inderdaad zelf niet
kunnen weten, maar wat als blijkt dat de adviezen niet meer houdbaar zijn?
Vooral
als het over het leven van individuen gaat, inzake hun huwelijksleven of
scheidingen, over de opvoeding van kinderen, zien we dat telkens weer de
probleemgevallen aangehaald worden, alsook, paradoxaal genoeg dat ons
individuele, particuliere gedrag van weinig betekenis zou zijn voor derden,
behalve als het onweerlegbaar wel schade aanricht. Mensen hoeven niet meer te
huwen, mogen uit de echt scheiden en dat alles is mooi en goed. Wanneer een
krant op de ene pagina meldt dat er een opvallende opeenvolging van
familiedrama’s valt vast te stellen en in de opiniepagina’s iemand vertelt dat
een goede echtscheiding beter dan een slecht huwelijk, want de kinderen worden
er sterk van, dan is dat een uitspraak die wel kan gelden voor Jantje, maar
voor Valerie anders uit heeft gepakt.
Het
huwelijk is noch een hel, noch een paradijs, dat moet altijd blijken en dus wil
men achter de voordeur kijken, om mogelijke problemen te voorkomen. Kijk, dat
is waar politici wel eens dreigen door te schieten en met hen anderen, die
handelen vanuit het motto dat voorkomen beter is dan genezen. Die houding stuit
burgers tegen de borst en doet wanhopen aan de welwillende intenties van
politici en ambtenaren. Borstvoeding of toch maar de papfles? Soms kan het ene
niet tot verdriet van de jonge moeder en dan is het goed dat er een papfles te
beschikking staat. Veel van wat mensen aan- en vooral afgeraden wordt, komt
voort uit de gedachte dat omstandigheden er niet toe zouden doen, terwijl net
onze omgang met de omstandigheden ertoe doen. Politici kunnen er zich dan ook
maar beter voor hoeden alleen de worst case scenario’s te bekijken, ook als die
nauwelijks voor blijken te vallen. Onze gezondheidssituatie is zo sterk
verbeterd dat we ongeveer de ons door de natuur vergunde leeftijd bereiken.
Intussen blijven artsen, wetenschappers en politici ijveren voor nog meer levensverlenging
en andere voor de mogelijkheid bij voltooid leven eruit te stappen, onder
medische begeleiding. Inderdaad, de zelfmoord is de enige filosofische gedachte
die ertoe doet, maar politici slagen er niet altijd in er goede gedachten bij
te formuleren. Beste politici, hoef niet van Jantje of Mieke te houden, als u
er misschien respect voor kan opbrengen en verder werkbaar onverschillig
blijft, kan het nog wat worden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten