Debat over identiteit blijft wringen

Dezer Dagen

Nederlands verleden en identiteit


Laat het stikken in zijn centen,
In zijn kaas en in zijn krenten,
In zijn helden als daar zijn:
Tromp, De Ruyter en Piet Hein
(Willem Elsschot, Van der Lubbe)


De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, het
Jubelparkmuseum was bedoeld als een bijdrage om
een Belgische identiteit op te bouwen. Hoe boeiend
het museum ook is, het blijft betreurenswaardig, De overheid
kan dat patrimonium best beter presenteren. Maar het
het moet dan niet een Belgische identiteit schragen,
wel onze geschiedenis aan bezoekers vertellen.
In het regeerakkoord van Rutte III kan men vernemen dat kinderen vanaf nu verplicht minstens een keer in het Rijksmuseum moeten binnenlopen. Tegelijk kan men niet om de controverse heen over het slavernijverleden en de Politionele Actie van Nederland tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. Tegelijk werd Nederland zelf groot doorheen een langjarige oorlog, de Opstand oftewel de 80-jarige oorlog, besloten in een staatsvormend project van Europese omvang, de verdragen van Westfalen. Het zou ons tot een denken over geschiedenis op een andere schaal moeten bewegen. Waarom heeft een Chinese keizer op zeker moment een succesvolle reeks expedities over de wereldzeeën afgebroken? Een eenduidige verklaring is er niet. Toch blijven we er behoorlijk onverschillig bij, als het ons allemaal zo verteld wordt.

Geschiedenis en identiteit, het blijft een heikel punt, want wie zich beroept op de geschiedenis om er een identiteit uit te puren, kiest voor een eenzijdig narratief, zoals geschiedvertellers in de negentiende eeuw laten zien. Politici die de geschiedenis te hulp roepen, zoals Jan-Pieter Balkenende mocht ondervinden, ondervinden vaak weerwerk. De VOC-mentaliteit, weet u wel. Veel mensen waren boos, want zo verwees de Minister-president naar een tijd van schaamte en schande, voor wie de “White Man’s burden” zwaar voelt wegen. Femke Halsema vindt dat men geschiedenis niet zo moraliserend kan bejegenen en dat spreken over het verleden als bron van schaamte en schande elke interesse en nieuwsgierigheid zou ondermijnen, onmogelijk maken. Het is een inzicht dat aandacht verdient, vooral omdat lang niet altijd duidelijk is of wij, vanuit onze tijd en met onze inzichten wel een goed beeld hebben van dat verleden.

De Europese expansie en de verovering van grote delen van de wereld, die nog niet ‘geciviliseerd’ waren, wel toegang bleken ook voor ongekende rijkdom en een begin maakte van een grotere eenheid onder de volkeren op deze wereld. Ik weet dat velen deze zin niet zullen aanvaarden, doch, bedenkend dat rond 1500 de wereld een vijftal grote culturele eenheden kende, die min of meer los van de andere bestonden. China in het Oosten, met erom heen Japan, Korea, Indochina en Indonesië, vormden een blok. India met Bengalen en Pakistan vormden een tweede blok dat grensde, via Iran aan de Arabische wereld. Dan had je Europa, waarvan wij in de inherente verscheidenheid goed onderkennen, de samenhang rond 1500 was ook niet mis. Overigens, de Arabische wereld en Europa, zowel via Noord-Afrika als via Turkije waren vrij nauw verweven en hadden ook onderlinge strategische belangen en geschillen. In Mexico en het Andesgebied had je dan weer andere culturen en men zal ook wel inzien dat in delen van Noord-Amerika ook cultuurvolkeren hebben geleefd. De First Nation bestond dan ook niet alleen aan prairie-indianen die in symbiose met de bizonkuddes leefden. De wereld bestond dus uit verschillende grote cultuurgebieden die niet of nauwelijks met elkaar verbonden waren. Precies de relatie tussen Europa en de Arabische wereld, inclusief de Turkse cultuur maakt het niet altijd eenvoudig de relaties die voor de koloniale tijd bestonden goed te zien. Ook Rusland, Scandinavië en de Baltische staten behoren tot de Europese sfeer, al was Rusland drie eeuwen lang onderworpen aan de Mongolen, die dan weer ook China hadden onderworpen. Ondergraaft dat dan niet de vaststelling van die onderscheiden cultuurwerelden? Gedeeltelijk, maar niemand heeft ooit kunnen beweren dat historische realiteiten simpel en eenduidig waren.

Voor Europese volkeren en staten (in wording) was de periode rond 1500 op vele manieren doorslaggevend, zoals later zou blijken, zoals later pas kon blijken. De status van het recht, de rechtspleging en de administratie bij het bestuur van koninkrijken werd hoog aangeslagen, soms zelfs hoger dan de militaire kracht, terwijl de discussies over betamelijke belastingheffing tot nogal hoogoplopende conflicten kon leiden, zoals de stad Gent mocht ondervinden. Het verhaal Terwaan, een Franse enclave in Vlaanderen, dat volledig werd vernietigd om de rechten van de Franse kroon op de vesting ongedaan te maken omdat er geen stad Terwaan meer bestond, is dan weer een voorbeeld van hoe juridische overwegingen in het handelen gingen overwegen. Overigens, ook Doornik werd lang gezien als een stad die onmiddellijk van de Franse kroon afhing, maar of dat ten tijde van Karel V nog zo was, vormt zelf een complex verhaal, want de Franse koningen, vanaf Philips August waren best in staat hun grondgebied uit te breiden. Maar Gwijde van Dampierre wist Doornik van de Franse koning af te snoepen; doch Filips IV de Schone wist het weer bij Frankrijk aan te hechten, tot Karel V Doornik weer aanhechtte maar zelfs dat verhaal is in wezen te eenvoudig om de werkelijke situatie weer te geven.

De geschiedenis van Europa kan men als een opeenvolging van oorlogen beschrijven, zonder dat we zo precies andere evoluties goed onder ogen krijgen. De bestuurlijke geschiedenis kan men niet los zien van de cultuur- en ideeëngeschiedenis. De Opstand tegen Filips II van Habsburg was een belangrijk moment in de geschiedenis en men kan niet alleen bij de oorlogshandelingen van Maurits van Nassau blijven hangen, of van Albert en Isabella. Ook de rol van Johan van Oldenbarnevelt, maar de teksten van de Pacificatie van Gent, van het Plakkaat van Verlating en de Deductie van Vrancken waren voor de oprichting van de Republiek constituerend. Pas in 1648 zou de Republiek door Spanje erkend worden en ook door de andere grote spelers op het Europese schaakbord. De kolonisatie van de Oost begon al vroeger, met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die behalve factorijen aan de Kaap de Goede Hoop vooral in Indonesië een indrukwekkend koloniaal project zou opzetten, dat mee de identiteit van de Nederlanden zou bepalen. Ook in Amerika verwierf de Republiek gronden en kolonies, naast Nieuw-Amsterdam ook eilanden in de Caraïbische zee en Suriname, zelfs even had het Bahia de Todos Santos in Brazilië in handen. Voor de exploitatie nam men deel aan de driehoekshandel, die onder meer het aanvoeren van slaven uit West-Afrika voor zijn rekening nam. De West-Indische Compagnie organiseerde de hele handel op Midden en Zuid-Amerika.

Men kan morele bezwaren inroepen tegen de slavenhandel, maar in de geschiedenis van de mensheid sinds de ontwikkeling van de landbouw moet dat de normale situatie geweest zijn. Dus kan men besluiten dat de slavernij afschaffen in de negentiende eeuw, slavernij en slavenhandel, met als triest gevolg de Secessieoorlog in de VS van 1861 tot 1865 een vorm van humanisering invoerde die voordien slechts moeizaam verworven is geworden. Men herinnert zich hoe in Europa, grondbezit ook bezit van bewoners kon impliceren, dat in beschrijvingen van domeinen, zoals de abdij van Sint-Bertijns (Sint-Omaars) ook de landbouwuitbatingen en de bewoners mee werden geteld. Het belang van de status van vrije man is nog zo een belangrijk element in het debat, maar toch zou de horigheid in delen van Frankrijk pas door de Conventie in 1789 worden afgeschaft. Lang niet alle boeren waren afhankelijk en hadden een vrij erf, zeker toen vanaf de 11de, 12de eeuw de vercijnzing van herendiensten ingang vond, werd de horigheid in gebieden waar de monetarisering sneller ingang vond, vroeg afgeschaft, of verdween de praktijk. Dat betekent niet dat zelfs vrije boeren niet soms onder andere vormen van onvrijheid werden gebracht.  De moord op Karel de Goede in 1127 ging overigens over de vraag of de hoogste ambtenaren van het graafschap wel vrije lieden waren en geen (half-)horigen. De horigheid en het bestaan ervan werd vaak onmiddellijk aan het bestaan van de feodaliteit gelinkt, maar de feodaliteit vond later ingang dan de status van onvrijheid in het laat-Romeinse rijk en de Merovingen. Toch werden horigen niet als slaven beschouwd, waarbij men zich niet veel illusies moet maken over het verschil tussen slavernij en horigheid. In Tsaristisch Rusland werd slavernij op een bepaald moment zelfs belangrijker dan het voordien was geweest, omdat men geen uitgebreide landgoederen kon uitbaten zonder de mensen die eraan verbonden waren. Vanuit de Romeinse tijd was wel de idee van de manumissio overgeërfd, de vrijlating van slaven.  

Onze kijk op onze eigen geschiedenis kan zich zelden alleen beroepen op zegepraal en overwinningen, kan niet anders dan ook donkere randjes in ogenschouw nemen, zelfs regelrechte rampen en bepaald onethische praktijken, zoals de slavernij. De afschaffing ervan evenwel mag dan ook niet als een evidentie voorgesteld worden, omdat het juist een overwinning veronderstelt op eeuwenoude tradities en ingesleten gewoonten. Dat is immers ook het wezen van cultuur, dat het onder meer een hele set ongeschreven wetten en normen omvat, die onze manier van omgaan met elkaar regelt en toelaat met enig comfort onze weg door het leven te gaan. De afgelopen eeuw, twee eeuwen, zijn oude gewoonten, tot en met het courante idioom onder een maalstroom van veranderingen weggesleten, of dat dacht men. Het belang van taboes in een cultuur kan men nauwelijks onderschatten, terwijl we de afgelopen halve eeuw bewust taboes hebben uitgerangeerd. De aanname dat het geen zin heeft zich aan taboes te houden, omdat er geen zinnige, laat staan rationele verklaringen voor te bedenken zijn, leidde ertoe dat we blinde vlekken hebben ontwikkeld voor de taboes van anderen. Toch moet men niet hopen dat er nu geen taboes meer voorhanden zouden zijn die we moeten onderhouden.

Het begrip cultuur, net zoals geschiedenis, verbinden we graag aan wat we onze identiteit noemen, vooral in een collectieve zin. Op wandel in een Frans dorp, in de Beaujolais ontdekte ik geleidelijk dat er in zo een dorp een identieke ordening bestond, tot de nieuwe wijken er kwamen. De ordening in ruimte en sociale diversiteit verschilde niet zo heel veel van polderdorpen bij ons, afgezien dan van enkele kastelen, wijn- en andere kastelen. De identiteit van de bewoners zagen zijzelf, toen ze dachten dat ik Duitser was, nog als iets dat hen onderscheidde van die vermaledijde Boches, die de oorlog hadden verloren maar er toch weer beter aan toe waren, ook politiek, als verbonden met de strijdbaarheid van de Fransen tegen onderdrukking. Anderen zegden me dat die man zelf onder Vichy had gediend maar dat ze hem daarmee niet meer wilden belasten, want diens zoon had een bloeiende zaak opgezet en dreef handel met Duitsland. Toch waren ook de anderen erop gericht de eer van Frankrijk hoog te houden, terwijl ik opmerkte dat veel van de gespreksonderwerpen nagenoeg dezelfde waren als wat aan de toog in Vlaamse cafés besproken werd. Veel kreeg ik overigens niet te horen, als buitenstaander.

Het zijn ervaringen en observaties die me ertoe brachten aan te nemen dat behoren tot een (lokale) gemeenschap voor mensen altijd wel belang heeft, terwijl het onvermijdelijk is dat die verbondenheid niet enkel sociale controle mogelijk maakt, maar ook dat het tot allerlei complicaties, onder meer vetes kan leiden. Het heeft te maken met de idee van verwantschap, behoren tot een gemeenschap, die we in allerlei vormen bijna overal tegenkomen. De afgelopen twee eeuwen, de Industriële Revolutie, de verstedelijking, de excessief toegenomen mobiliteit en uiteraard de enorme omvang van de communicatie en massacommunicatie hebben veel van de die verbondenheid laten vervagen, als we er zelf al geen afstand van namen, terwijl de behoefte aan zoiets als een thuis, een gemeenschap om in te leven, om mee te leven niet verdwenen is. Vandaar die aandacht voor identiteit en wat men “invented history” noemt, praktijken en aannames zoals sommige stoeten, zoals het eten van krakelingen en dergelijke meer. Middeleeuwse praktijken die vervaagd waren en verdwenen, werden in de negentiende eeuw opnieuw ingesteld, uitgevonden soms. Toen ze hun religieuze lading verloren, werden ze onderdeel van toerismecampagnes. Het gevolg is wel dat er van die fragmenten en elementen die een collectief zelfbeeld schragen, weinig overbleef dat nog echt tot identificatie kon leiden. Net dan, late jaren 1980 en volgende decennia kreeg identiteit opnieuw een politieke betekenis en werd het de motor van polarisatie in politieke debatten. Wie zich iets gelegen liet liggen aan collectieve identiteiten en zich graag Vlaming, Fransman of Nederlander noemde, was meteen gediskwalificeerd in de ogen van mensen die vinden dat er geen grenzen horen te zijn en dat diversiteit, superdiversiteit een na te streven kwaliteit van de samenleving zou zijn, waartoe men behoren wil. Ook daar zit dus een vorm van identificatie achter en een set van opvattingen op wat we zijn als mensen, op wat we zijn als leden van een groep. Het talen naar herkenning als lid van een groep, een dorps- of stadsgemeenschap is echter maar weinig mensen vreemd en weinig mensen zouden ongeschonden een verblijf op een onbewoond eiland overleven.

Hoe zullen we dan het burgerschap, het burgerrecht beleven, als we nergens toe lijken te behoren omdat termen als De Vlaming, De Nederlander of Duitser van grond gespeend lijken. Behoren tot een gemeenschap is niet enkel een recht, maar schept ook verantwoordelijkheden, verplichtingen en dat wil men nog wel eens vergeten. Iemand als Ruth Andreas-Friedrich, die tijdens de Nazitijd een geheime verzetscel vormde, “Unkel Emil” liet in haar aantekeningen over die tijd zien dat ze zich niet anders dan als Duitse kon zien en gelijktijdig afstand nam van het Nazisme. Zij ontdekte ook, schreef ze, hoe moeilijk het is zich gezamenlijk voor een groots project in te zetten. Het is een evolutie die we ook vandaag vaststellen. De (weder-)opbouw van Duitsland had haar, gezien de ontwikkelingen na 8 mei 1945 behoorlijk ontgoocheld, omdat groepen die gezamenlijk tegen het nazisme ten strijde waren getrokken nu met elkaar in de clinch gingen, niet in het minst de communisten, die in 1949 hun eigen DDR kregen. Het verzet zelf in Duitsland vinden wij in het Westen nog altijd niet iets om over na te denken, terwijl het na de Nederlaag de mogelijkheid schiep voor Adenauer om de Westbindung aan te gaan.

Het punt is dat we de geschiedschrijving na WO II nog niet echt aangevat lijken te hebben, terwijl er toch tal van onderwerpen zijn, zoals de Europese Constructie, de arbeidsmigratie, de opbouw van de welvaartstaat, die onze aandacht vergen. De dekolonisatie wordt bekeken als een verhaal van schuld en boete, de technologische revolutie, te beginnen met de ontdekking van het DNA als een succesverhaal, innovatie als morele plicht. De globalisering van de koloniale periode veranderde, waarbij productie naar Afrika, Centraal Europa en uiteraard Korea, China… verhuisde. Doch ook Indische ingenieurs timmerden en timmeren aan de weg. Die evoluties kennen we min of meer, maar de onderscheiden evoluties, interacties en gevolgen zien we niet zo gauw historisch uitgewerkt.

Regeringen die willen dat de burgers de geschiedenis van het land kennen, zoals de Regering Rutte III, zouden dan wel met de opmerking rekening moeten houden dat aandacht voor de geschiedenis van de buurlanden, van de lidstaten van de EU geen overbodige luxe kan zijn. Wie zich niet kan identificeren met de geschiedenis en cultuur van een land, ziet ook niet waarom hij of zij bepaalde zaken in overweging kan of moet nemen. Politiek bedrijven en zeggen dat men geen binding heeft met het land dat men besturen wil, is ook bizar, omdat men er geen verantwoordelijkheid voor kan nemen.

Echter, wie identiteit en nationaal gevoel te ver wil doordrijven en meent dat behoren tot een gemeenschap tot eenvormigheid aanleiding geven zou, vergeet dat mensen ondanks de grote gelijkenis, die de buitenstaander ziet, bestaat uit vele unieke individuen, altijd ook nog door leeftijd verschillend van anderen en dus ook sociale positie. Is het al niet prachtig als we erin slagen recht te laten geschieden zonder aanziens des persoons, de gelijkheid nastreven kan tot polarisering leiden, vooral omdat de middenklasse zich dan wel eens verdrukt kan achten, met alle spanningen van dien.

Heeft het dan zin zo een bezoek op te leggen aan het Rijksmuseum? Waar zouden de Belgen dan naartoe moeten, gezien de belabberde staat van de Koninklijke musea voor Kunst en Geschiedenis aan het Jubelpark? Maar hoe moeten Bilel of Aïscha daar dan mee omgaan. Een bezoek brengen kan leiden tot niets, tot onverschilligheid, of zelfs tot afkeer. Het gaat om wat men op school kan leren en kan lezen, maar net omdat we niet zouden willen dat ze gaan spreken over hun voorvaderen de Bataven, de Franse immigranten over “nos ancêtres les Gaulois”, vinden we dat die geschiedenis van goed 1500 jaar, plus de geschiedenis van de Oudheid, komen we tot een respectabele 2500 à 3000 jaar waar we iets mee aankunnen, maar voor hen zou het geen betekenis hebben, terwijl het over het avontuur van de mensheid gaat. De Syriërs kunnen verwijzen naar de veel oudere cultuur van Mesopetamië maar er valt nauwelijks een zekere continuïteit inzake talen en bevolking vast te stellen. De Iraniërs dan weer kunnen naar het oude Perzische rijk verwijzen, wat dan weer problemen kan opleveren om de actuele toestand goed te begrijpen. Als die mensen dan hier zich metterwoon gevestigd hebben, zullen zij dan hun eigen voorgeschiedenis belangrijker achten? Zal een Marokkaan inderdaad het belang van de geschiedenis van Fez belangrijker achten dan die van Brugge? Hoe kunnen we daar meer evenwicht in krijgen? Een bezoek aan het Groeningemuseum zal niet volstaat en in het biermuseum zullen ze misschien niet zo heel veel zien. Het blijft cruciaal dat we daar een verhaal en een gesprek over aangaan. Dan kan men ook niet om de zwarte bladzijden heen, maar ook, denk ik dan, moeten we nog zien wat werkelijk gitzwart zou zijn, zoals de Nazitijd en het Stalinisme, terwijl andere facetten en periode grijstinten laten zien. Ontkennen dat Europa een aantal innovaties heeft gebracht, juridisch, institutioneel en intellectueel, lijkt me echter een vorm van abdicatie.

Laat ze stikken in hun centen, dichtte Elsschot na de brand van de Rijksdag in Berlijn, die nu nagelnieuw herop gebouwd werd en opnieuw dienst doet als vergadering van het Duitse federale parlement. De Hollanders dus mochten stikken en hun vlootadmiraals? Die mogen we vergeten. Elsschot was kwaad natuurlijk, of beter, betreurde het bedrog en vond Vanderlubbe maar een stumperd, die ten onrechte niet afdoende door de Nederlanders werd bijgestaan. Een communist was sowieso vaderlandsloos.

De Nederlandse identiteit zou niet bestaan, bedacht koningin Maxima en ze kreeg ervoor zwaar op d’r donder, maar tegelijk kan men de Nederlander niet zo gemakkelijk vinden, laat staan de gewone Nederlander. Het zou duidelijk moeten zijn intussen dat we zonder (gemeenschappelijke) identiteit niet goed kunnen, maar wie het allemaal mooi in een blauwdruk wil gieten, nog eens wetenschappelijk gefundeerd komt bedrogen uit, want die identiteit valt moeilijk tastbaar te maken. Tijdens de zeventiende eeuw was Nederland, de Republiek een immigratieland was, met mensen uit Vlaanderen en Brabant, maar ook Duitsers, Scandinaven die mee de welvaart van de Gouden eeuw hebben opgebouwd. Na de intrekking van het Edict van Nantes kwamen vele Franse protestanten, Hugenoten naar Nederland. Verder kende de achttiende eeuw een grote mobiliteit in Europa, waar mensen elkaar overal konden ontmoeten.

Het kan ook toelaten om nieuwkomers de kans te geven er geleidelijk hun plaats in te vinden. In dit Lutherjaar zou men ook kunnen bedenken dat als jonge moslims de grote discussies en zelfs de burgeroorlogen die de Godsdienstoorlogen waren en die voortkwamen uit de Hervorming, de bewegingen van Luther, Calvijn en anderen, de afscheiding van de kerk van Engeland in die geschiedenis niet enkel een zwakheid zouden zien van de Westerse cultuur en samenleving, maar evengoed van de inherente interpretatievrijheid die de bijbel, de theologie evengoed opleveren. Tegelijk zullen ze dan ook het bestaan vernemen van de Oecumenische beweging, die de verstandhouding tussen de christelijke kerken hopen te bevorderen.  Ook dat laat toe eigenheden van de Westerse cultuur te begrijpen. Of ze dan terugschakelen naar hun eigen oorspronkelijke culturele en religieuze tradities en er een bron van grotere openheid vinden en minder gericht op scherpe onderscheiden, zoals die vaak gepresenteerd worden, zoals tussen “haram” en “hallal”, rein en onrein.

Er valt nog wel een en ander over dit onderwerp te zeggen, want we zullen niet aan discussies ontkomen, zoals die over Zwarte Piet, al wil men het liefst dat er niets aan veranderen zou. De universele betekenis van onze waarden en normen, van onze vrijheden en rechten, de verklaring van de Rechten van de mens op kop, kunnen we slechts onderschrijven als we er het historische karakter van erkennen en dus het universele karakter nuanceren: wij kenden begrippen als gelijkheid of broederschap ook niet vanzelf, maar ze werden geformuleerd in de loop van eeuwen, net als het begrip vrijheid, natuurlijk. Nu leeft, onder meer in de Arabische wereld de verzuchting dat onze waarden in strijd zijn met hun opvattingen en die komen, zoals zij aannemen, direct van Allah. Ook dat is een universele aspiratie, maar beide stelsels sluiten elkaar zo te zien uit.

Net de geschiedenis van de Republiek, van de Europese instellingen voor en na De Franse Revolutie laten toe een en ander beter uit te werken en aan te bieden als een bindend verhaal. De neiging om zich tot strakke, integristische opvattingen te bekennen is ook ons niet vreemd. Juist onze vrijheden kunnen we niet als evident en noodzakelijk voorstellen, maar als verworvenheden die opgebouwd werden in een eeuwenlang proces van conflicten om macht, maar ook over de legitimering van macht en van vrijheid. Onze identiteit blijft altijd wel van belang, maar er een vast iets van willen maken, leidt tot polarisering en spoort niet met de observeerbare werkelijkheid, die laat zien dat nooit helemaal samenvallen met die geïdealiseerde identiteit. Overigens is ook wel gebleken dat sommige aspecten van een bepaalde identiteit, zoals het Franse chauvinisme, hinderlijk kan inwerken op de vooruitgang. De afwezigheid, vermeende afwezigheid van een identiteit laat dan weer de ruimte voor het uiteenrafelen van een samenleving. Het is dus nooit goed? Misschien wel, want dat laat zien dat men niet enkel aan die identiteit of een strak georganiseerde geschiedschrijving aandacht kan besteden. Het verder bouwen eraan, aan het leven van de samenleving, maakt het mogelijk er ook in de toekomst mee te kunnen leven.

Een bezoek aan een nationaal museum, het ontwikkelen van een cultuurcanon, het vertellen van de geschiedenis, het zal wel niet schaden, maar toch, er zitten een risico’s aan verbonden, want het gaat om een constructie, denk ik die men, zoals al is gebleken, negatief kan uitspelen. Het doel van onderwijs over Vaderlandse geschiedenis, van een uitgebreid museumbezoek, kan men onderschrijven, maar het kan nooit volstaan om de wederzijdse interesse bevorderen. Nieuwsgierigheid, zoals Femke Halsema stelde is van belang, maar moet ook opgewekt worden. Als we zelf onze geschiedenis afschilderen als een poel van verderf, als een donkere legende, waarbij zelfs de ontwikkeling van wat we de Verlichting noemen en wat we als een grootse ontwikkeling van de Europese en ook wel Amerikaanse cultuur moeten zien, vaal afsteekt, dan wordt het moeilijk via al die middelen de kennis van onze cultuur en samenleving op te vijzelen en er interesse voor te wekken. Was Kemal Atatürk niet bij uitstek gericht op het introduceren van Europese waarden, inzichten, technologie? Een Iraanse schrijver die al even in Nederland leeft, vond het sterkste en het zwakste van Nederland dat het goed georganiseerd is. Dat is ook identiteitsvormend.


Bart Haers



Reacties

Populaire posts