Langlevendheid en de goede dood




Reflectie




Het eeuwig leven nastrevend
Over euthanasie, levenseinde en goed leven


Alicia Herz-Sommer, (1903 - 2014) had een
lang leven, zij het niet zonder dieptepunten.
In het kader van de Endlösung kwam ze in
Theresienstadt terecht, van waaruit haar
man met talloze anderen naar de
vernietigingskampen werden afgevoerd.
Zijzelf overleefde en vertelde daarover.
In documentaires zag men hoe ze
oud en wel in Londen levend, nadat haar
zoon was overleden toch zoveel
levensvreugde uitstraalde. Een verhaal?
Uiteraard, er zijn alleen verhalen,
levensverhalen. 
Zou het echt een droom wezen dat mensen honderd worden en meer, 150, 300 en toch niet lijden aan ziektes en vervelende bijkomstigheden als eenzaamheid of genoeg hebben van het leven? Tegelijk laait de discussie weer op over de reikwijdte van de wet die euthanasie mogelijk maakte, intussen blijven we worstelen met het levenseinde.

Wie dezer dagen geboren wordt, mag, er bijna met mathematische zekerheid van uitgaan 100 jaar leven in het verschiet te hebben, al kan een ongeval of een weesziekte de vreugde verstoren. Tegelijk stelt men vast dat we met die “Longévité”, langlevendheid zo u wil, nog geen weg weten. Op dertig jaar moet men een hoogtepunt bereiken, alsof we nog steeds met een levensverwachting van 40, zeg 50 jaar rekening moeten houden. Ook toen waren er mensen die zeventig, tachtig mochten worden, maar het was een geschenk, geen gevolg van een gezond leven, van weloverwogen keuzes en rationele calculus. Vandaag wordt dit aangeprezen en het volgt uit twee mantra’s die de moderniteit heeft voortgebracht: “kennis en wetenschap ten dienste stellen van het goede leven” en “Elk lijden moet vermeden worden”, waarbij het volstaat om zich heen te kijken om te beseffen dat kennis en wetenschap geen gereveleerde religie is, maar evolueert en al eens oude, sacrosanct geachte inzichten afwijst op grond van nieuwe inzichten. Ook wat lijden betreft, kan men niet voetstoots aannemen dat lijden alleen maar ongelukkig maakt, want sommige mensen moeten diep in hun reserves tasten om een droom te realiseren, topprestaties realiseren in de sport, de kunst of het beroepsleven, met allerlei momenten van oververmoeidheid, twijfel en het zich ontzeggen van de goede dingen des levens, zelfs met mate.

Hoe we ons leven indelen, zien we in de obsessies van pedagogen en sociologen, die menen dat wij, gewone stervelingen niet zouden weten hoe we onze kinderen moeten opvoeden en vooral waartoe. Rond 1980 kregen we nog mee dat opvoeding en scholing ertoe strekken dat we autonome individuen werden die zich niets op de mouw gespeld lieten worden, want we leerden zelf te oordelen over de gang van zaken. Vandaag krijgt wie het allemaal wat observeert de idee dat jongeren net tot brave volgzaamheid gevormd worden, die meesurfen op elke hype, inzake voeding, kleding, esthetische voorkeuren en politieke waarden, waarbij influencers ingezet worden. Van autonomie en ontvoogding, dus van “volksverheffing” is al lang geen sprake meer. Wanneer ethische vragen aan de orde komen, lijkt men die autonomie nog minder te accepteren. Vroeger preekte de pastoor op zondag en de zendelingen tijdens novenen hoe het goede leven eruit zag, nu zijn het hooggeleerde professoren die evidence based komen vertellen wat het goede leven zou zijn, zonder zich om de omstandigheden te bekommeren.

Dat mensen vroeg in de zwangerschap kunnen weten aan de hand van bloedtesten hoe of de baby gezond en wel ter wereld zal komen, kan men alleen maar een vooruitgang noemen, vooral voor aandoeningen als spina bifida en syndroom van Down. De Nip-test werd toegankelijk voor elke aanstaande moeder, maar men neemt aan dat als het staal positief tekent, dat ouders dan vanzelf voor een abortus zullen kiezen, zoals de mantra’s het leren. Er is op dit terrein geen ruimte voor onwetendheid en wie de verworven kennis over de kwaliteit van de vrucht kent, mag niet tegen rationele argumenten als de kostprijs van een gebrekkige baby in wording ingaan. Weg zelfbeschikking van de moeder, de ouders. Natuurlijk, een kind ter wereld brengen laat de wensen van de toekomstige wereldburger vanzelfsprekend buiten beschouwing. Sommige mensen vinden dat men dit kids niet mag aandoen. Hoe kan men een niet eens geconcipieerd wezen inspraak geven? Wensen mensen geen kind(eren) op de wereld te zetten, dan is dat hun goed recht en hun argumenten zal men accepteren, maar of die zo rationeel zijn, daar valt op af te dingen. Bovendien, wie de liefde bedrijft en voortplanting niet uitsluit, is uiteraard vooral verblind door de liefde of de droom een gelukkig gezinnetje op stapel te zetten. Zou dat onredelijk wezen?

Zoals met het levensbegin emotie, verlangen, verbeelding de waarheid kleuren, zo zal dat ook doorheen het leven mee keuzes bepalen en soms voor moeilijkheden zorgen, leed dus. Het leven lang kan men dromen van onweerstaanbaar geluk, soms zit dat waar we het niet verwachten en waar de ratio geen verklaring voor heeft, omdat het hart nu eenmaal redenen kent die de ratio niet kent. Het is een menselijke verworvenheid beide benaderingen van het (eigen) leven enigszins in evenwicht te houden en af en toe de lust en driften in toom te houden en dan weer te begrijpen dat de rede alleen maar zinloze angst aanpraat. Hier bestaan geen algoritmes voor, hoogstens beschrijvend, niet voorspellend.

Bijgevolg nemen we aan dat nu euthanasie mogelijk is, we elke vorm van lijden zinloos zouden vinden. Leven met een beperking zinloos noemen, het blijft me fascineren hoe mensen die zich haast dagelijks ergeren aan de fascisten en nazi’s in onze samenleving niet begrijpen dat de Nazi-tijd naast de Endlösung ook het programma T4 kende, dat tot doel had mensen met psychiatrische aandoeningen en personen met een beperking  uit te roeien, omdat ze economisch gezien alleen een last waren en wat de toekomst van het ras betreft een gevaar waren omdat ze de verdere degeneratie zouden aanjagen. In die tijd, tussen 1900 en nog lang na 1945 gold het als een blijk van moderniteit dat de mensheid zou degenereren en “gebrekkige” kinderen waren er een uiting van; het moderne bestond erin dat men die problemen wilde voorkomen. Vrouwen met een mentale beperking werden ook in Zweden, zonder inspraak van betrokkenen gesteriliseerd. In het algemeen had Darwin met zijn Evolutietheorie de natuurlijke gang van zaken uitgetekend en daar moet men hem meer dan erkentelijk voor blijven, toch hebben anderen, onder meer Francis Galton, een stiefneef van Charles Darwin, hieruit conclusies getrokken die, aannemend dat de natuur vanzelf de meest geschikte exemplaren laat voortplanten, meenden dat de menselijke beneschaving, die hulp aan zwakke broertjes en zusjes bevorderde, een stoorzender vormde. Van Plato over Jean-Jacques Rousseau en tot Gobineau, de nazi’s hebben velen gedacht dat men “minderwaardige” exemplaren moet uitschakelen en zeker niet laten voortplanten. Eugenese is dus wellicht niet zo modern als men denkt, want het lag in de geest van bestuurders ingebed dat men kinderen met een tekortkoming diende te laten sterven. De kerk(en) hebben hier tot ontsteltenis van onder meer Friedrich Nietzsche verandering in gebracht, al kan men vermoeden dat naarmate de kindersterfte afnam de noodzaak om aan de toename van gebrekkigen een halt toe te roepen pregnanter werd. Soms kon op een boerenhof een mee-eter deel blijven uitmaken van het gezin, na het overlijden van de ouders, nam de erfgenaam, die het hof verderzette de erfdienstbaarheid mee. Het klinkt zakelijk, de praktijk was in wezen vaak warmer dan wij ons nu voorstellen.

Ook de levenseindeproblematiek, om er nog maar eens een klinisch woord aan toe te voegen, kwam pas echt ter sprake toen bleek dat de geneeskunde zich met een aantal aandoeningen, zoals dementie – waarvan er zich vele vormen afzonderlijk of gecombineerd kunnen voordoen – geen weg wist en dus vormde en vormt die categorie voor veel betrokkenen en vooral artsen een uitdaging en tegelijk een schande, want dementie zou de menselijke waardigheid aantasten. Bedenken we hoe Thomas Mann in De Toverberg het debat over het statuut van de zieke en van de ziekte te berde bracht, waarbij Hans Castorp, de ietwat naïeve ingenieur een vorm van stervensbegeleiding opzette en bij tbc-patiënten in articulo mortis op bezoek ging, omdat hij hun lijden wilde verzachten en omdat hij vond dat men de zieke met respect dient te behandelen. Settembrini maakt het hem niet gemakkelijk, maar de conclusie lijkt te zijn dat men de zieke in zijn of haar waardigheid kan laten en de aandoening toch als een schandaal – in de klassieke betekenis – moet zien, namelijk als een tekort schieten van de natuur en derhalve voor gelovigen een inbreuk op de volmaaktheid van Gods schepping. Settembrini vindt uiteraard dit compromis nergens naar lijken, maar hij refereert niet aan de volmaaktheid van de schepping, maar aan de idee dat wereld is wat ze moet zijn op grond van de ratio’s van de grote horlogemaker. De vooruitgang wordt dan vanzelf een breekpunt, want Naphta, de jezuïet Naphta vindt dan weer dat men de natuur der dingen geen geweld mag aandoen. De dialectische bejegening van het probleem, zien we dezer dagen minder apert tot uiting komen, want wie euthanasie een goede oplossing vindt, zal andere overwegingen niet in dank aannemen, terwijl anderen menen dat men het leven niet zelf mag verkorten. De dialectische benadering laat toe zowel principieel als uit hoofde van de concrete persoon, de specifieke aandoening en de vordering van die aandoening keuzes te maken waar het hart en de rede vrede mee hebben.

De juistheid van een handeling bij het levenseinde zorgt voor scherpe, doch vaak steriele discussies, omdat er een moment kan komen dat het leven niet verder meer te harden is, vanwege onuitstaanbare pijn en de afwezigheid van enige therapie die herstel mogelijk zou maken, kan een weloverwogen vraag het einde menswaardig te beëindigen voor de betrokkene een uitkomst, een bevrijding zijn. De moeilijkheid is, denk ik, dat we het geloof dat we iemand niet zomaar kunnen laten gaan, voor naaststaanden wel degelijk nog een hinderpaal is. In een casus waar we in de krant kennis van namen, werd een dame met dementie en Parkinson op vraag van de familie door een arts geholpen. 62 jaar geleden was mijn grootvader zwaar ziek en leed aan een ongeneeslijke kanker, darmkanker als ik het wel heb. Mijn vader, toen jonge (tand-)arts – tandartsen mochten toen uiteraard ook medische handelingen uitvoeren die niet direct met het gebit te maken hadden, omdat ze een gedeelde opleiding met de artsen genoten – heeft toen geholpen de pijn te verslaan, zoals het een goed mens betaamt. Wij zijn van jongs af aan met dat verhaal opgegroeid, wellicht omdat mijn vader vond dat we met het leven en het levenseinde vertrouwd hoorden en horen te zijn. Medische bijstand aan mensen in nood dus.
In de casus die nu voor commotie zorgt, heeft niet de patiënt om hulp bij het levenseinde gevraagd maar de familie. De commissie die aangegeven gevallen van euthanasie moet evalueren en eventueel doorverwijzen naar het Parket voor een gerechtelijk onderzoek, heeft hierover beraadslaagd en een derde van de stemgerechtigden zich daartegen verzet, maar  twee derde van de stemmen pleitte voor een onderzoek door het openbaar ministerie. Wat is de grens van menselijk lijden en kan men deze handelwijze goedkeuren waarbij de patiënt, de lijdende mens niet gehoord is? We weten het, graag zeggen we namens een overledene te handelen omdat die de dingen zo of zo verwerkelijkt wilde zien worden. Maar kan men aan de wens van omstanders toegeven, in naam van de zelfbeschikking?

Tegelijk blijven we elke keer weer vragen krijgen over hoe we langer gezond kunnen leven, zonder pijn, zonder te behandelen aandoeningen, want dat kost te duur. We horen dat we over afzienbare tijd wonderlijke verjongingsbehandelingen ter beschikking zullen hebben en lieden, dames en heren zullen er opnieuw dertig of zo uitzien, terwijl aan de andere kant de mogelijkheden om de telomeren te herstellen, zodat de veroudering stop gezet zou worden. We juichen dit graag toe als het ultieme bewijs dat vooruitgang een zegen is. Enfin, ik vraag mij af of mensen met een levensverwachting van 150 jaar wel meer van het leven zullen genieten, in acht genomen het gegeven dat arbeid en handwerk ons nog meer uit handen genomen zal worden. Computerprogramma’s, AI, zullen in staat blijken muziek te componeren naar ieders wens en genoegen, met de stemmen en stemming die we nodig hebben. Bezigheid zal niet hoeven? Maar hoe zullen we in ledigheid onze dagen slijten? Zonder doel om voor te leven.

In feite zal het ons brengen naar een paradijselijke staat, kan men vermoeden, waar niets hoeft en alles kan, want we menen dat we te veel lijden onder het werken en wrochten. Misschien zal men het ons verbieden, bedenk ik mij van de boom van kennis de vruchten te proeven. Waren zowel Aldous Huxley als George Orwell zich hier niet bewust van: kennis was in hun heerlijke nieuwe wereld voorbehouden voor de grote chef, de anderen waren uitgenodigd ongebreideld te genieten en behalve voor de hun toevertrouwde taken hun verstand op nul te zetten. De ledigheid evenwel is het hoofdkussen van de duivel, al zal men dat niet graag lezen. Langlevendheid als mogelijkheid kan maar zin hebben als het niet nog absurder wordt dan het leven al is. Dus zal men mensen moeten helpen, aansporen te studeren en vaardigheden onder de knie te krijgen, zoals eenvoudig landbouwwerk, houtsnijkunst en wat al niet meer, want onze geest, ons brein en ons lichaam kunnen ledigheid niet aan, net zo min als eindeloze arbeid en werken zonder resultaat, routines waar we zelf geen baat van hebben.

Men kan dan bedenken dat we het levenseindedebat even zullen uitzitten, tot we een oplossing hebben voor verouderingsprocessen en aandoeningen die nu de levensvreugde zouden hypothekeren. Maar de absurditeit van het leven, zoals Albert Camus overwoog, maakt net deel uit van de Condition Humaine, terwijl iedereen ook nog eens af te rekenen heeft met persoonlijke omstandigheden, waar we wel aan kunnen remediëren, maar niet helemaal aan ontkomen. Zich inzetten voor iets, persoonlijk kunnen of maatschappelijke projecten, van een sportloopbaan tot een ambt als leraar of trambestuurder, het brengt zegeningen en ontgoochelingen. De absurditeit van het leven omarmen, verhoogt de kwaliteit van leven, terwijl het onze inzet zin geven kan.

Er is nog een facet waar ik niet zomaar helder in zie, te weten hoe we het verbod “Gij zult niet doden” en het gebod “mensen in nood moet men helpen” kan verzoenen met de medische praktijk van euthanasie. Het is zo en ik beschreef het eerder al, de medische wetenschap, de toegenomen bestaanszekerheid hebben de levensverwachting fors opgestuwd naar een ongekend niveau, waarbij de montere tachtiger al lang geen bewondering meer krijgt, terwijl wie lijdt en oud voor zijn of haar dagen blijkt, zelf wel  fouten gemaakt zal hebben tegen de voedingsleer of een gebrek kende aan mentale en psychische stabiliteit, beheersing. Alsof we het altijd aan onszelf te wijten hebben en verantwoordelijkheid alleen opgaat voor eigen daden en fouten. Beseft men wel hoe dicht men komt bij de Farizeïsche dicta, over de zonde van de ouders die door kinderen wordt uitgeboet, of voor het feit dat alles wat ons overkomt, alleen door onszelf zou veroorzaakt worden. De omstandigheden, dat kunnen ook traumata zijn, ons door anderen aangedaan, zoals wij zelf ook anderen ongewild of net bewust anderen in last kunnen brengen. Men zegt dat we de Bijbelse omstandigheden achter ons hebben gelaten, maar in de mate dat we nog steeds mensen zijn, met gaven en gebreken, kunnen we er niet omheen te erkennen dat onze omstandigheden wel veranderd zijn, maar de psychische gevoeligheden nog steeds ons bestaan structureren. We maken het niet meer mee dat twee op vijf kinderen nooit vijf jaar wordt, we maken het niet meer mee dat een bevalling voor de kraamvrouw het einde betekent. Gelukkig maar, tegelijk betekent dat we nu andere onopgeloste problemen op ons levenspad ontmoeten. Sommige kunnen we oplossen, andere niet. Euthanasie moet kunnen, maar moeten we daarbij voorbij gaan aan de gedachte dat een einde maken aan andermans leven, hoe die ook zou lijden, zonder meer kan. Als iemand wil sterven, moeten we dan zonder meer amen en ja zeggen? Dat zal altijd een kwestie van casuïstiek blijken.

Omdat we bij euthanasie terecht focussen op de autonomie van de persoon die erom verzoekt, vergeet men licht de omstanders, de geliefden van die persoon. Zelfbeschikking is een hoog goed, maar of het kan betekenen dat de omstanders achteraf met morele vragen blijven zitten, zelf klachten gaan vertonen en zich ongemakkelijk voelen, dat kan men toch niet onbesproken laten. Zoals ook bij abortus het geval is, negeren voorstanders nogal eens de gevolgen voor de betrokkenen, want men kan het verschijnsel niet duiden. In het kader van de uitbreiding van autonomie van personen, hebben we op goede grond abortus  mogelijk gemaakt, maar zoals verschillende artikelen, vooral in Nederland aangeven, vergeet men de psychische nazorg. Ook bij euthanasie merkt men wel eens dat nabestaanden ondanks alles met een fikse rouw te maken hebben, die niet verlicht wordt door de gedachte dat de overledene het leed beperkt heeft.

Het debat over zelfbeschikking werd en wordt gevoerd in een juridisch kader, terwijl we met anderen verbonden zijn met zichtbare en vooral onzichtbare draden, wederzijdse genegenheid, zorg en andere kwesties. Afscheid nemen wanneer het onvermijdelijke zich voordoet, het schrijnt, maar inderdaad zijn er omstandigheden waar men weet dat de stervende bevrijd wordt, omdat leeftijd, ziekte, pijn te groot zijn. Voor een juridische vraag om euthanasie zijn de omstandigheden er niet naar, maar het samen waken en afscheid nemen, kan het gebeuren voor de overlevenden een betekenis geven die men meedraagt. Rouw is geen ziekte of psychische aandoening, al menen de redacteurs van de DSM V dat persisterende en complex rouw na 12 maanden wel als een stemmingsstoornis zou kunnen worden aangegeven, maar dat vergt nader onderzoek. De aandoeningen van de ziel zijn dan ook zelden eenduidig of simpel. De ziel? Tja, men kan ook over psyche spreken, dat klinkt neutraler, of over zelfbewustzijn, maar kan men er nog omheen dat mensen begrijpen dat hun welbevinden niet enkel berust op bewijzen en dat als dat welbevinden verstoord wordt, er niet altijd aantoonbare oorzaken voor voorhanden blijken?

Het levenseinde en de begeleiding van onze naasten naar het levenseinde, als er mogelijkheden toe zijn, kan helpen de betekenis van het leven in het ondermaanse te herijken, waarbij we de relatieve waarde van ervaringen en belevenissen, gebeurtenissen gaan onderkennen. Het overlijden van mijn grootvader, die stierf aan keelkanker in 1982, was een gebeurtenis zonder weerga en toch niet triest. Als goed katholiek – al heeft hij pastoors en andere bedienaren wel veel na te dragen gehad – wilde hij bij het ontvangen van het sacrament der zieken niet dat we triest zouden zijn. Met champagne en taart werd het een ode aan het leven van een man die zijn vader zwaar gewond zag worden, zelfs voor dood had gehouden en   ook nog eens een broer hielp begraven, vervolgens drie van zijn kinderen ten grave droeg, zijn echtgenote een jaar en langer zag lijden onder het verlies van haar onderbeen. Zelf verloor hij bij een arbeidsongeval in zijn bedrijf een hand en toch, hij bleef aan het leven en aan de goede dingen gehecht. Als kleinkinderen zagen wij de kleine sporen van verdriet, maar meer nog de vreugde om het goede leven en om het welbevinden van hun kinderen, kleinkinderen en anderen. Het is daarom van belang dat wanneer iemand om euthanasie verzoekt, zonder het zelfbeschikkingsrecht in vraag te stellen of te beknotten toch ook een goed gesprek met de omstanders mogelijk wordt gemaakt. Als het goed is, zorgen de betrokkenen daar zelf voor, maar toch, naast de rouw om het overlijden kan het wagentje overladen raken met zelf- en andere verwijten.

Laten we dus proberen in de wirwar van mogelijkheden en verwachtingen, in de bonte winkel van aannames met elkaar in gesprek te blijven en over zaken als medische hardnekkigheid, de bestrijding van pijn ook het welbevinden van omstanders, nabestaanden niet uit het oog verliezen. Het zijn precaire evenwichten die men niet goed kan overzien, lijkt mij. Hoe het moet, na een (lang) leven, waarin de verhoudingen onder geliefden, ouders en kinderen zich hebben ingesleten, blijft altijd weer een vraag. Kan een buitenstaander, een professionele ondersteuning hier iets aan betekenen? Moet men mensen aanklampend begeleiden of de zaken op hun beloop laten? De rouw willen sommigen niet erkennen, want het is een zinloos lijden. Wel, toen ik mijn hond liet euthanaseren na een eerdere mislukte poging via een operatie de kanker weg te snijden, bleek ik er rationeel vrede mee te hebben, toch heeft het gebeuren mij aangegrepen. Wat zou het dan niet zijn als ik iemand zou bijstaan die het leven en het lijden niet meer kan dragen? Zou ik het als een last moeten opvatten dat die andere mij oplegt, of kan het zijn dat ik – egoïstisch – de euthanasie zie als een ontnomen kans iets voor die andere te betekenen, in articulo mortis?

Over de verlenging van het leven spreken, dankzij goede gezondheidszorg, verzekerde levensomstandigheden en goed gedrag, matigheid betrachtend dus in genot van spijs en drank en andere middelen, terwijl we anderzijds het levenseinde zouden beschouwen als een puur klinische aangelegenheid, waar we zelf kunnen verzoeken om het einde, zonder… Kan men dit doen zonder zich om de naasten te bekommeren? In het denken over zelfbeschikking hebben echtelieden, kinderen, beste vrienden m/v er niets mee te maken, terwijl die toch wel betekenis hechten aan je aanwezigheid. Hoewel we de mond vol hebben over ethisch gedrag, blijkt het moeilijk om met elkaar over onze eindbestemming in gemoede te spreken. Telkens er in de media een gebeurtenis ter sprake komt, waarbij zelfmoord in het geding zou kunnen zijn, krijgen we bericht dat we een telefoonnummer kunnen bellen of een website bezoeken. Bij euthanasie verschijnt dit bericht niet. Sommige filosofen menen dat medisch geassisteerde zelfdoding – gezien onze langlevendheid – moet overwogen worden, een ingreep die veel verder reikt dan wat de euthanasiewet nu toelaat.

Wanneer men al te zelden met geliefden, magen en vrienden spreekt over wat het leven betekent, wat het betekenen kan soms te lijden aan een aandoening of het overwegen van het levenseinde ter sprake te brengen, niet met morbide nieuwsgierigheid, zoals jongeren dat wel eens doen, kan men niet goed om met de emoties die erbij komen kijken. De discussie over zelfbeschikking en de uitvoering van euthanasie en zelfs palliatieve sedatie, wordt in een rationeel kader gevoerd, tenzij men de kieren niet open heeft gehouden om met elkaar van gedachten te wisselen over het goede leven. Filosofie, goede literatuur en de betere film, waarin niet enkel de duisternis van het bestaan een plaats krijgt, terwijl ook gewoon praten, tijdens regelmatige ontmoetingen over de dingen des levens, geboorte, loopbanen, keuzes, vergissingen, kan het levenseinde bespreekbaar maken. Dat hoeven geen zware, diepzinnige gesprekken te worden, want wat nu misschien missen is dat verhalen vertellen uit onze omgangsvormen zijn verdwenen.

Het verhalen van de dingen des levens, bedenk ik me wel eens, maakt het mogelijk in abstracto of hypothetisch te bespreken, zonder dat het om het breken van de sfeer gaat. Het gaat om een goed samenleven, waarin de pijn van het zijn en de vreugden, de zegeningen van het bestaan hun plaats en belang hebben. Het gaat er dan wellicht om dat we onszelf en anderen geborgen weten, veilig ook, zelfs wanneer de laatste stappen gezet moeten worden.



Bart Haers 

Reacties

Populaire posts