De EU en de bouwplannen
Recensie
Europa:
Tussen regelpolitiek en gebeurtenissenpolitiek
Luuk
van Middelaar, De nieuwe politiek van Europa. Historische Uitgeverij 2017. 371
pp. € 25,-
Luuk van Middelaar heeft een
zekere reputatie opgebouwd, als historicus en filosoof, die over het einde van
de politiek schreef, of beter, over de dood van de politiek door al te doorgedreven
verzakelijking van de politiek, door technocratische aansturing, waarvoor er
geen alternatief lijkt. Europa nu, aldus dezelfde auteur kon maar uit de
startblokken komen, door de politiek, de interstatelijke politiek achterwege te
laten. Regelpolitiek, waarbij de commissie een regelfabriek werd kon de gevoeligheden
tussen de naties en burgers van de natiestaten ontzien. Toch is het
onvermijdelijk, lezen we, dat de gebeurtenissen gaan schuren met de
uitgevaardigde regels. Ook komt er (onvermijdelijk) oppositie, maar bij gebrek
aan een body politic, ontberen de politieke oppositie en de burgerlijke argwaan
aangrijpingspunten. Europa werd ondanks alles opnieuw een politiek lichaam.
Europa
is voor velen een log instrument en Luuk van Middelaar ontkent dit ook niet,
want veel zin heeft dat niet, wel beschrijft hij hoe Europa in de jaren na 1945
met enkele moeilijke kwesties te maken had, zoals de verhouding tussen
Frankrijk en Duitsland, de wederopbouw en de ontwikkeling van een nieuwe
welvaart. Aan de ene kant had de oorlog de Nederlanden, België, Nederland en
Luxemburg dichter bij elkaar gebracht, omdat de afzonderlijke verdediging van
het grondgebied wellicht gunstiger had uitgepakt. Sinds 1936 was er een klimaat
ontstaan, dat tijdens de oorlog voor politici de kans bood over de geschillen
heen tot overeenstemming te komen. Luuk van Middelaar schrijft er niet over,
omdat we de Benelux nog nauwelijks als een samenwerking zien, hoewel er meer is
dat de drie landen bindt, dan de media onder ogen zien. Duitsland zou pas na
1949 als twee staten bestaansrecht krijgen, als gevolg van de spanningen tussen
de VSA en de USSR en de keuze van West-Europa – ondanks de grote aanhang voor
de communistische partijen in Frankrijk en Italië – voor een liberale
democratie en naar het woord van de Kerstboodschap, sociaal gecorrigeerd.
Europa
is voor velen de bron van ellende, van een schaduwmacht of beter, van een macht
in de schaduw, terwijl het voor de grondleggers zoals Robert Schuman en Jean
Monnet, maar ook een Paul-Henri Spaak en uiteraard en verder in Nederland Max
Kohnstamm trokken aan de wagen, waarbij de ambtenaren Schuman en Monet eerder
trokken aan een specifieke structuur en Spaak af en toe de wagen wilde gaan
sturen, politiek bedreef. De naam Paul-Henri Spaak doet dezer dagen nog weinig
belletjes klinken, behalve voor wie houdt van de kracht van de redevoering. Alle
betrokkenen beseften dat Europa niet zou werken als politici om de haverklap
met elkaar in de clinch zouden gaan over punctuele dossiers. In de Commissie ontstond
al bij de voorlopers, de EGKS een cultuur waarin de besluitvorming op grond van
de merites van het dossier tot stand kwam, niet op grond van politieke aanhorigheid.
Politici die commissaris werden, spraken nooit over “mijn land”, wel over het
land dat hij of zij het beste kent.
Er
ontstond een regelfabriek, waarbij men koos voor een zo objectief mogelijke
analyse van een probleem, waarna de commissie een remedie aanbood, een nieuwe
richtlijn. Wie de regelmakerij aanjoeg blijft dan nog een vraag, waar ook Luuk
van Middelaar een genuanceerd antwoord op geeft, met name het feit dat bepaalde
momenten in de Europese samenhang, zoals de eenheidsakte, waarbij het vrije
verkeer van personen, goederen en diensten – in de media komen de mensen
doorgaans op de laatste plaats – nopen tot nieuwe regelgeving. Onder meer om
een eerlijke concurrentie mogelijk te maken werden veel regels uitgevaardigd
die te maken met eenvormigheid van producten. Vaak was het de industrie die
eiste dat voor kaas of roomijs, chocolade ook een bepaalde norm werd opgelegd.
Toch kwamen regio’s en productschappen, lokale groepen van producten hier tegen
in het geweer. Europa erkende daarom specifieke productkenmerken voor
artisanale producten. Op dat niveau werd de globalisering getemperd. Chocolade
ontsnapte zo min of meer aan de eis om de goedkoopste productiemethode als norm
aan te houden, waar de Belgische regering zich het vuur uit de schoenen voor liep.
Toch
heeft de idee van de regelfabriek, de EU-commissie een slechte naam gekregen en
men kan er ampel argumenten voor aandragen, zoals de gedachte dat die Commissarissen
niet goed weten wat er leeft. Er is ook veel lobbywerk verzet in een aantal
dossiers, terwijl de vogelrichtlijn die biotopen voor bedreigde vogelsoorten in
stand wil houden, de Sevesorichtlijn, die te maken heeft met de veiligheid voor
burgers rond chemische installaties of de nitraatrichtlijn, die mee de kwaliteit
van het grondwater en oppervlaktewateren in landbouwgebieden wil opvijzelen en
waar Vlaanderen mee aan de sukkel ging om een passend antwoord te vinden, het beruchte
mestdecreet. Voor landbouwers en vooral voor varkenstelers vormde dat een harde
dobber. Wie zal als burger, die de varkensboeren geen kwaad hart toedraagt maar
geneigd is de kwaliteit van oppervlaktewateren ook naar waarde te schatten als
biotoop voor fauna en flora, die nitraatrichtlijn verketteren? Voor CVP en
later CD&V bleef dat politiek een heikel punt. Ook Groen heeft zich onder
meer in dit dossier verslikt, bij de verkiezingen in 2003. Men moet begrijpen
dat de omkadering die de Europese regelgeving tot stand bracht metterdaad
meerdere randvoorwaarden wist te verzoenen en bovendien de eigenheden van de
(landbouw-)economieën in de lidstaten te verzoenen. Wie kent nog de
boterbergen, de wijnzeeën en de olijfoliekwestie? Als gevolg van de
beleidskeuzes van onder meer Sicco Mansholt – die Europa meer op eigen benen
wilde zien staan en niet meer zo exclusief afhankelijk wenste te wezen van
buitenlandse leveranciers, de VS op kop. De hongerwinter bezorgde Mansholt lang
nachtmerries en daar kan men zich iets bij voorstellen. Toch heeft dat beleid
voor veel discussie gezorgd, omdat men onder meer via ruilverkavelingen naar
grootschaliger exploitatie streefde…
De val
van de Muur heeft voor Europa voor een nieuwe constellatie gezorgd, waarbij het
publiek, blijkens referenda niet geheel volgde. In het boek “de passage naar Europa”
legde de auteur al uit hoe lastig Europa het bij momenten gehad heeft om
enthousiasme los te weken voor Europa, nu, bijna dertig jaar later, na een
enorme uitbreiding van de EU, ziet men dat de vraag naar het draagvlak bij het
publiek opnieuw gesteld kan en mag worden. Toch zit er in de werking van de regelfabriek een garantie voor een
beleid dat op langere termijn goede resultaten geboekt kon worden, terwijl we
ook, met Luuk van Middelaar moeten vaststellen dat de regelpolitiek op de eigen
limieten botst wanneer politieke verantwoordelijkheid genomen moet worden,
wanneer de regels niet meer volstaan.
Het
boek van Luuk van Middelaar te lezen verdient aanbeveling omdat hij aantoont
hoezeer de beeldvorming rond de EU in de crises van de afgelopen jaren steeds
weer in staat gebleken is, zichzelf opnieuw uit te vinden. Het punt van kritiek
dat Europa geen gezicht heeft, bleek op verschillende manieren niet met de
werkelijkheid te stroken, zeker omdat een enkele keer, wanneer president Nicola
Sarkozy mevrouw Merkel meeneemt in een prematuur akkoord, Deauville, dat niet
door de raad gedragen wordt, laat net blijken dat als politici vertellen dat ze
een bepaalde richting uit willen en daarvoor hun reputatie op tafel leggen,
gebeurt het ook. Het grote probleem van Europa is, na de uitbreidingen altijd
het oude adagium gebleven dat lidstaten verschillen op verschillende domeinen,
maar in de besluitvorming wel als gelijken handelen. De machtsverhoudingen tussen
de lidstaten maakt het niet altijd mogelijk dat fundamentele principe te
hanteren. Toch kan men vaststellen dat de EU-politiek van de afgelopen zestig
jaar voor burgers in de lidstaten goed heeft uitgepakt, bij uitstek voor het UK,
want dat was lang de zieke man van Europa.
De
afwijzing van Europa zou door de crises aangesterkt worden, maar wie dit boek
doorleest en de opzet ervan tot zich laat doordringen merkt dat de
gebeurtenissen de aanjagers van de regelmachine inderdaad veel kopzorgen hebben
gebaard, maar de staatsleiders kregen plots een rol in het machtsspel binnen,
maar ook buiten de EU die we niet hadden verwacht. De Financiële crisis had te
maken met twee soorten problemen: omvallende banken die gered dienden te worden
om de kapitaaldestructie te voorkomen, die zou volgen als de banken insolvabel
geacht werden. Voor wie schulden heeft kan een omvallende bank in theorie een batig
resultaat afwerpen, maar wie spaarcenten heeft, is eraan voor de moeite. De
andere kwestie was, dat een aantal lidstaten, waaronder Griekenland boven de mogelijkheden hadden geleefd,
waarbij van hoog tot laag mensen van het systeem van de mogelijkheden tot rent
seeking behavior hadden geprofiteerd, de grote het meest, maar de armsten
werden door het Eurobeleid het ergst getroffen. Partijen wisten niet hoe ze
iedereen te vriend konden dan door sinecures te begeven. Opgemerkt moet worden
dat men bij het zoeken naar de oorzaken van het Griekse falen niet op die
eigenaardige situatie wees. Won Nea Democratia, dan bleven de oude ambtenaren
zitten en zette er men de nieuwe, uit eigen kweek, naast en won Pasok, dan deden
die hetzelfde. Niemand leek zich om behoorlijk bestuur te bekommeren.
De bankencrisis
en de budgettaire crises zorgden voor onzekerheid over het voortbestaan van de
Euro, leidde tot gezeur over Neuro en Zeuro, maar wie beter toekeek, zag dat
men geen uitvallers kon hebben noch een splitsing van de Eurozone. Wel was het
zo dat Duitsland eiste dat de falende overheden zelf moesten zorgen voor een
herstel van de situatie, met hulp van de Trojka, de ECB, de EU en het IMF, die
voor de schulden van Griekenland zouden voorschieten, maar Griekenland zou op
termijn opnieuw voldoende kredietwaardig moeten worden om de oude schulden en
de aangegane verbintenissen in te lossen.
Naast
Griekenland kwamen ook Italië, Spanje, Ierland en Portugal in woelig water
terecht en al duurde het even, de lucht klaarde uit, maar burgers kregen de
indruk dat met hun welbevinden gesold werd, want de politici leken voortdurend
voor een ander publiek te spelen, namelijk dat van bankiers en investeerders.
Toch kan men zonder overdrijving stellen dat de antwoorden op de financiële crises
wel een behoorlijke oplossing kregen, al werden veel geruchten voor waar aangenomen
wat de vertrouwenscrisis in wezen dieper uitkolkte, zonder dat bijvoorbeeld de
media daar zelf erg in hadden. Als men het boek leest over de problemen rond de
euro, de moeilijke kunst compromissen te smeden komt wel tot het inzicht dat het
toch maar gelukt is. Ook die andere vaststelling
krijgt volop aandacht: hoe kon de Raad van regeringsleiders en staatshoofden in
Europa zo een grote greep krijgen. Ik heb niet de indruk dat in dit boek “Communautair
acquis” veel aan de orde komt. De schuldvraag rond de financiële crisis was
voor de media niet altijd hoofdstuk I, wel vaak de lasten die Grieken, Ieren en
Spanjaarden te dragen kregen. Voor de goede orde, ook België kreeg het af en
toe lastig niet gesanctioneerd te worden door de Commissie omwille van
oplopende staatsschuld, een groei die slechts gedeeltelijk aan de bankencrisis
te wijten was.
Evident
lijkt het wel, maar zoals Luuk van Middelaar ons uitlegt heeft Europa een probleem
met de verantwoordelijkheid van de leiders, de wijze waarop men voor genomen
besluiten verantwoording aflegt. Het klopt dat het voor het Parlement, de Commissie
en de Raad gemakkelijk is al eens de zwarte piet door te spelen naar de andere
tafel, maar toen de opvang van oorlogsvluchtelingen uit Syrië en andere zoekers
naar meer welzijn, economische vluchtelingen op tafel kwam, bleek de
regelfabriek niet de overtuigingskracht te hebben om de opgelegde quota voor
opvang ook door te drukken. De regeringsleiders hadden, aldus Luuk van
Middelaar wel een aanpak gevonden, maar het kwaad, denk ik, was al geschied.
Een
belangrijk punt in het boek betreft de plaats van de oppositie in Europa, in de
instellingen. Decennia lang had men elkaar in de Commissie en de gremia waar
Europa leeft ervan overtuigd dat er geen alternatief bestond voor Europa, maar
men maakte niet meer het onderscheid tussen Europa als institutie om het
welbevinden van de Europeanen te bevorderen en de (externe) veiligheid te
verzekeren en de wijze waarop men de bouwplannen van Europa heeft ontworpen en
uitgewerkt. Daarom kon oppositie alleen betekenen: “weg met Europa”. Dat was
een fatale vergissing, want alleen in het parlement is debat mogelijk, maar
geen finale beoordelingsbevoegdheid. Ook kan het parlement – bij uitzondering van
een fraudegeval – de commissieleden noch de Commissie naar huis sturen op grond
van een grondig meningsverschil over dossiers. Oppositie werd daarom, zowel bij
de bekende referenda in de jaren 1990 en later altijd een afwijzen van Europa.
Luuk van
Middelaar gaat in dit boek verder dan in Passage naar Europa, wanneer hij zich
er rekenschap van geeft dat Europa alleen maar ter discussie gesteld wordt
omdat men het beleid zelf niet ter discussie kan stellen. Het zal dus nodig
zijn dat in de media over concreet Europees beleid geschreven en gesproken
wordt, niet om de crisissfeer aan te wakkeren, maar om net antwoorden die
rijpen in de Commissie, het Parlement en de Raad van Staatshoofden en regeringsleiders voor vitale kwesties beter uit te dragen.
Uiteraard dienen journalisten en andere commentatoren kritisch te staan
tegenover het beleid, maar loyauteit tegenover de instituties sluit kritiek
niet uit. Europa kan pas politiek worden, zo lezen we, als de oppositie zich
kan formeren binnen het bestel, waarbij de kwestie van de “ever closer union”
pas betekenis krijgt als ook de oppositie tegen het gevoerde beleid een plaats
krijgt binnen de instituties. Zoals het in UK klinkt “his majesty’s opposition”
deel uitmaakt van het geheel en er niet buiten hoeft te staan.
In de
voormalige Satellietsstaten van de USSR heeft men gezien dat Europa wel eens
beslissingen neemt boven de hoofden van de regeringen en de burgers van die
landen. Het heeft me vroeger, sinds 2004, geërgerd en het ergert me nog steeds,
dat niemand in West-Europa, politici als Verhofstadt en commentatoren als prof.
dr. Hendrik Vos Warschau of Praag, Boedapest of Vilnius zo weinig ernstig
nemen. We merken heel zelden dat de bekommernissen van de Visagrad-groep onze
interesse wekt, want men beschouwt het als gekrakeel van straatvechters. Dat lijkt
me als burger van een stichtende lidstaat zeer onheus en onterecht. De houding
van de Poolse regering inzake de hervorming of beter het ondergraven van de
rechtsstaat verdient meer dan onze aandacht, maar die komt voort uit een al te
vaak ervaren frustratie er nog niet
bij te horen. Dat Donald Tusk, liberaal, nu president is van de Raad van Staatshoofden
en Regeringsleiders wekte in Polen niet bij iedereen even veel enthousiasme en
daar zit de houding van het “oude” Europa voor iets tussen. Tegelijk zullen die
landen ook moeten erkennen dat de Europese steun voor regionale ontwikkeling voor
die landen – als het goed is – een grote drive aan de economische
ontwikkelingen heeft gegeven, de wegeninfrastructuur en ook de dragers voor
ICT-netwerken, internet enz. heeft helpen opbouw.
De
politiek is terug in Europa en dus zal de discussie ook moeten gaan over de
vraag waar de macht besloten ligt, met andere woorden, wie de soevereine beslissingen
in noodsituaties kan nemen. In de afgelopen tien jaar is gebleken dat de Raad
hier het verst is kunnen gaan en besluiten kon nemen met akkoord van de 28
(minus UK) om tot beleid te komen. Wil men de oppositie handvaten geven om zinvol
en betekenisvol oppositie te voeren, dan zal men hen in het institutionele
kader een plaats moeten geven en ambten inrichten die verantwoording kunnen
afleggen en indien de meerderheid dat wenst, ook afgezet kunnen worden. Hier is
Europa nog een bouwwerf en wellicht zal de droom van de Commissie, gedurende al
die decennia, een regering te worden, een verdere ontwikkeling van het
politieke in Europa vergen. De “ever closer union” kan geen doel op zich zijn,
zo is gebleken, zo blijkt ook uit het werk van Luuk van Middelaar, maar zal door
interne en externe ontwikkelingen tot stand komen.
Thierry
Baudet roept voortdurend dat het met Nederland de verkeerde kant op gaat en dat
er snel iets moet gebeuren; ook moet Nederland opnieuw soeverein worden. Terecht
stipt Mark Rutten, de Minister-president aan dat Baudet ten onrechte een
uitermate pessimistisch verhaal laat horen, waarvoor er niet veel argumenten
zijn. De welvaart neemt (opnieuw) toe,
de discussie over de verdeling van de lasten, belastingen in de eerste plaats,
voert ook Baudet niet. Rutten dan weer lijkt in Den Haag geen uitstaans te
hebben met Brussel maar is intussen een oudgediende in de Raad. Dat ook maakt
het moeilijk over Europa op een volwassen manier te spreken. Waartoe Europa kan
leiden, hebben we de afgelopen zestig jaar gezien, waarbij ik het op mij neem
die resultaten gunstig te noemen, al is het zo dat op een aantal terreinen de indruk
ontstaan is dat Brussel te veel en de nationale regeringen te weinig te zeggen
hebben. De vraag naar het terugnemen van soevereiniteit is niet van zin
verstoken, toch zal men dan moeten erkennen dat men voor gemeenschappelijke
belangen ad hoc nieuwe akkoorden zou moeten maken, met veel tijdverlies, fataal
tijdverlies tot gevolg. De relaties tot Turkije ziet er niet zo best uit, omdat
Turkije onder Erdogan evolueert naar een sterk leiderschap en het uitschakelen
van de oppositie. Echter, Turkije heeft grote belangen in een vlotte handel met
Europa en Europa kan best ook met Turkije, een lid van de NATO op goede voet
staan, voor de bescherming van de Zuid-Oostelijke flank. Ook Moskou en vooral
Poetin baart ook burgers, zeker in het Balticum zorgen, maar het blijkt moeilijk
als Europa een harde diplomatieke confrontatie aan te gaan omdat de instituties
er niet klaar voor zijn.
Behalve enkele mooie resultaten, zoals het
afschaffen van roaming, zoals het inrichten van het Erasmusprogramma, de ontwikkeling,
na lang prutsen van een gezamenlijke defensie – zonder de Navo buiten spel te zetten
– blijft Europa voor velen een eigenaardig instituut, waar men echter maar
moeilijk een goed beeld op krijgt. Boeken als ‘De Nieuwe politiek van Europa’
geven daarom wel degelijk belangwekkende toegangen tot dat grotere geheel en
hoe politiek opnieuw aan de orde is. Het boek kreeg in Vlaanderen slechts een
koele ontvangst, zodat mijn recensie wel een hommage moet lijken. Maar moet men
niet eerst weten waar de auteur, Luuk van Middelaar ons over onderhouden wil,
voor we met een kritiek, een onderbouwde en met argumenten onderbouwde reflectie
komen?
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten