Worstelen met het levenseinde
Kleinbeeld
Terminaal en toch
Levensblij
Het
einde zal komen, leerde ik ergens in mijn jeugd, want over sterfelijkheid werd
wel niet gesproken, toch wisten we dat (oude) mensen konden sterven, een keer
stierf iemand veel te jong, ongeval of ziekte. De dood was niet aanwezig, maar
onzichtbaar was ze ook niet. Bezoeken aan het kerkhof op Allerheiligen, het
bleef bijzonder en zelfs iet of wat louterend. Voor mijn aankomst in dit leven
woonden mijn ouders en de oudere broers en zus vlakbij het kerkhof, wat hen wel
eens inspireerde tot spookverhalen. Het einde zal niet echt meer komen als een
dief in de nacht, want we kunnen er meer greep op hebben, zelfs enigszins
plannen.
De
gedachte dat we meer greep kunnen krijgen op het (eigen) leven, blijkt een
combinatie van medische vooruitgang, gezondere levensomstandigheden en het
verbeteren van arbeidsomstandigheden. Toch hebben we niet alles in handen en
dat maakt ons wel eens nerveus. Het levenseinde nadert plots soms heel snel,
omdat een ziekte aan het licht is gekomen, waarbij na een aantal behandelingen
kan blijken dat het over is. Ik geloof, denk dat we daar in grote getale niet
mee overweg kunnen en toch ziet men wel eens hoe mensen sereen met het einde
overweg kunnen. Het lijkt voor ons een garantie dat de betrokkene zich met het
leven en dood verzoenen kon, maar het blijven slechts woorden. Mensen die gaan
sterven, willen niet dat hun dagen vergald worden, al is er ook het verdriet.
Ik denk hierover wel eens na, omdat we zien dat men het levenseinde steeds meer
onder controle wil hebben. Aan de andere kant zijn we ook min of meer geacht
risicomijdend te handelen, want we kunnen aansprakelijk gesteld worden voor
aangerichte schade. Verder heeft men middelen ontwikkeld die de
levensverwachting nog verder oprekken en mensen in staat stellen lang gezond te
blijven, afgezien van het feit dat bepaalde aandoeningen, neurologische en
andere niet geheel in onze macht liggen om er iets aan te verhelpen. Het gevolg
is dat incidenten, accidenten in het verkeer, thuis of het werk inderdaad
voorkomen worden en dat is een goede zaak. Toch zien we ook dat het moeilijk
blijft te aanvaarden dat het domweg mis kan gaan.
Bekijken
we de zaak van een andere kant, namelijk van het proberen te vatten wat de
(nabije) toekomst zal brengen. De ontwikkeling van allerlei middelen, in alle
culturen, van orakels tot het lezen van de vlucht van vogels, botsen met onze
rationele benadering van de dingen, terwijl mensen nog evengoed allerlei horoscopen
en mediums raadplegen: wat brengt de toekomst? Liefde en dood. Hoe je moet
leven om het ene te vinden en het andere te vermijden, daar gaan orakels noch
tarotkaarten over, zoals de stadslegenden vertellen. Het leven heeft evenwel
weinig te bieden als men de dood bovenmatig vreest, voor wie de liefde zoekt
kan het prettig zijn, maar ja, ook dan speelt het hoe behoorlijk mee. Nu goed,
we willen onze toekomst kennen en als je kijkt naar beursanalyses dan merk je
dat die soms weinig verschillen van horoscopen: hoe verder de horizon, hoe
moeilijker het te zeggen valt of een bedrijf op zich dan wel een sector het
goed zal doen. Er speelt van alles mee en vooral het feit dat we niet altijd
rationeel omgaan met de beschikbare informatie. Over onze dood ontvangen we
vandaag evenwel meer dan vroeger eerder berichten.
Natuurlijk,
sterft iemand door een ongeval op de weg, op het werk of domweg thuis, dan
vinden we dat een schandaal en moet dat soort ongevallen in de toekomst
vermeden worden, met steeds meer doorgedreven veiligheidsmaatregelen. Dat gaat
steeds verder en men kan zich afvragen of dat alles niet even zwaar gaat wegen
als het harnas van een ridder in de late middeleeuwen. Opvallend is dus wel dat
eenmaal vuurwapens het overnamen van zwaarden en lansen, bogen en knotsen, de
bescherming tegen kogels bijna afwezig leek, bij de gewone soldaten. De
bescherming tegen de dood op het slagveld tijdens de oorlogen van de nieuwe
tijd, zoals in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog of op de slagvelden van
Valmy tot Leipzig, lijkt mij, bekeken vanuit de vraag hoe je omzichtig omspringt
met je soldaten, economisch dus, belachelijk afwezig. Natuurlijk, de beelden
die we in films gepresenteerd krijgen, zijn slechts reducties van de toestanden
toe. Terwijl schoten van geweren en kanonnen hem zo te zeggen rond de oren
floten, vond Goethe in Valmy een opvallende rolsteen – of iets anders.
Goethe
zelf werd 82 jaar oud en bleef tot zijn laatste jaren een actieve baas, hield
van het leven en kon zich zelfs nog verlieven op een jongedame van goeden huize,
17 jaar oud in 1821. Ulrike von Levetzov had evenwel nog geen zin om te huwen
en het bleef bij dat diplomatisch excuus, wat voor Goethe een bizarre ervaring
was, want hij had zelden moeten afzien van het plukken van de bloem die hij begeerde.
Zijn sterven op hoge ouderdom, waar de mensen die hem hadden zien schitteren
gedurende al die jaren, van Wetzlar tot Rome en dan in Weimar, had zijn laatste
levensjaren wel niet opgevrolijkt, maar men krijgt de indruk dat hij vrede had
met zijn leven, al moet ook hij met enig angst en beven het einde tegemoet
gezien hebben. “Meer Licht!” of was het toch “Meer lucht!”? In elk geval, als
we kijken naar figuren van ouder wordende mensen, mensen die hun
generatiegenoten overleven, dan merkt men dat in hun houding de kracht van de
overlever door zindert, waarbij wijsheid al eens om het hoekje komt kijken,
lang niet altijd.
Dezer
dagen is het aanvaarden van het eindige en van het contingente, het niet
noodzakelijke in het leven, een bron van discussie, want beide strijden met het
concept recht op zelfbeschikking. Als echter die zelfbeschikking zich alleen
dan kan uiten, dan komen we niet meer tot leven. Het komt erop aan dat mensen
niet geloven dat er vroeg of laat een einde aan komt. En neen, we weten nu wel
zeker, de hel noch de hemel wacht als doem of beloning. Het komt er dus op aan
door het leven te wandelen en goed te leven, wat dat ook mag impliceren.
Toen
ik dat verhaal zag, met de comedian Philippe Goebels die mensen liet vertellen
over hoe ze, dicht bij het einde, met zichzelf en met hun naasten, kinderen
omgingen, dan herinnerde ik me een andere jonge vrouw die ook wist dat ze de
ziekte niet meer de baas konden, zij noch de artsen. Men kan niet echt vechten
tegen een verterende, woekerende ziekte als kanker, maar medici vermogen steeds
meer tegen de ziekte, alleen hangt het vaak af van de aard van de aandoening en
wanneer de ziekte gediagnosticeerd wordt of men daadwerkelijk nog iets vermag.
Het is prachtig dat kinderen met leukemie er toch overheen komen en een goed
leven kunnen leiden. Het is verbazingwekkend hoeveel mensen met kanker toch
kunnen overleven en we gunnen hen vooral nog veel kwaliteitsvolle jaren. Op die
manier voor een gezond leven vechten, laat toe dat mensen niet voortijdig
vertrekken, maar toch, er zit ook een belastende kant aan, want men meent dat
mensen goed moeten leven om het systeem op koers te houden, wat riekt naar instrumentalisering
van mensen en hun levenswijze wordt inzet van discussies over verantwoordelijkheid.
Gezond
leven kan de kwaliteit van leven optimaliseren, maar men kan zich afvragen of
maximaliseren wel zo gunstig uitpakt. Vrijwel iedereen, lijkt het wel, klaagt
over burn outs, soms over bore outs, in elk geval, het leven is zo
verschrikkelijk lastig. Al weten we niet wat het wezen zou als de
omstandigheden anders waren, als we eens niet drie kinderen hadden of als we
niet gingen slapen en opstaan met de job, het werk, als leven en werk
samenvallen. Overigens, men kan bedenken, vergeet eerder te bedenken dat het
voor ons mensen, sinds we de dwingende omstandigheden van de
overlevingseconomie achter ons gelaten hebben en sinds we met ons werk ook iets
realiseren, sinds werk arbeid, of zelfs handelen werd, dat wil zeggen gericht
op iets duurzaams realiseren, een loopbaan mogen noemen de tijd die we aan het
werk en professionele bestaan besteden ook betekenisvol is. Onze verhouding tot
arbeid zien we altijd weer zeer ambigue vertaalt worden: blij dat het Weekend
is, dan we dan liefst ook weer propvol stoppen, dat het vakantie is, dat
natuurlijk een kwestie is van keihard genieten, terwijl het werken zelf, het
sociale leven errond en ook wel de mogelijkheid biedt iets te betekenen, voor
onszelf in de eerste plaats.
Het is
in die zin dat we met Camus aan de slag kunnen, met zijn bekende essay “Le
mythe de Sisyphus” waarin hij uitlegt hoe belangrijk is dat we vanuit het
inzicht dat het leven absurd is, ertoe komen dat leven als een eindeloze
wederkeer – niet een eeuwige wederkeer van alles – van handelingen toch de
moeite waard kan heten. Voor Albert Camus was zelfmoord het enige waarachtige
filosofische probleem, waarbij hij zo te zien bedacht dat we, eenmaal tot het
inzicht gekomen dat we hier nu eenmaal zijn er ook iets waardevols van kunnen
maken, voor onszelf en wellicht ook voor anderen. In “la Peste” sluit de auteur
alvast niet uit dat men voor anderen kan zorgen, ook al is het resultaat
onzeker, zelfs kan die zorg nutteloos blijken. Het is de wetenschapper, generalist
en mens die elkaar in evenwicht houden, ondanks zijn sensibiliteit toch
voldoende afstand bewaren, maar evengoed betrokken zijn bij de patiënten. Geen
narcisme, beoefenend de discretie toch weten dat men een verantwoordelijkheid
heeft, hoe weinig er tegen de ziekte ook te doen valt.
Het is
in die context dat we over de vragen kunnen nadenken wat het betekent oud te
mogen, kunnen worden en hoe we dan met kwaaltjes en vooral erg ingrijpende
aandoeningen omgaan, zoals Alzheimer en andere. Las ik in mijn jeugd en jonge
jaren wel eens over levensmoede blagen, die hun doodsverlangen nauwelijks
konden onderdrukken, lokte de verleiding van een jeugdig cynisme, waarin ons
duidelijk was dat het zelfs geen absurde grap is, niets zou voorstellen, dan
viel het tegelijk met dat leven wel mee, mochten we op allerlei manieren beproeven
hoever onze krachten reikten, de een met zeilen en anderen met bergbeklimmen,
voetballen, atletiek of muziek. De avonturen op scoutskampen stelden op het oog
niet zoveel voor, terwijl we tegelijk toch bij momenten intensief voelden dat
we leefden.
Zolang
er leven is, blijft er hoop, zegt de doodgraver in Bomans sprookje, Erik en het
kleine insectenboek. Het is een van die grappige teksten die hoe dan ook ergens
mee blijven gaan als een baken, als er voor iets belangrijks geen woorden
voorhanden zijn. Toch is het zo dat we vandaag, nu de dood meer dan ooit onder
controle lijkt, niet de dood vrezen, maar verlies van autonomie, de gevolgen
van kwalen ook. Bij Heidegger ziet men dat de kwestie van zorg er in feite
opvallend weldadig uit, wordt de zelfzorg in zekere zin zelfs als zinloos
afgedaan; in zijn latere werk zou Michel Foucault daar vragen bij stellen, want
zonder zelfzorg kunnen we ook niet goed met de wereld verweven geraken noch ons
bekommeren om de wereld, te beginnen in onze naaste omgeving. Juist in het
denken over de zorg lijkt Heidegger dichter bij het leven te staan dan Hannah
Arendt in haar reflecties op het werk van Heidegger laat begrijpen, want zij
vond dat Heidegger net niet van de wereld houdt en dat we ten diepste eenvoudig
alleen voor de dood geboren worden. Arendt overdenkt, zonder het begrip vaak te
hanteren de mogelijkheden van de liefde voor het leven en de geboorlijkheid,
daarbij de sterfelijkheid als niet zo wezenlijk terzijde schuivend.
Lijkt
het erop dat filosofen ons van het kastje naar de muur jagen, altijd weer met
andere beweringen, argumenten zwaaiend dat het leven dan wel absurd is, maar
dat het wel de moeite waard is. Voor het leven als een louter immanent begrepen
gebeuren kan het moeilijk worden, tegelijk er de waarde van te vatten en er betekenis
aan gevend inderdaad begrijpen dat het ergens eindigen zal. In onze cultuur, in
vele culturen zien we dat het leven vieren, al dan niet in het kader van voorouderverering
en rites de passage, de kans biedt handvaten te vinden om het eigen leven te
organiseren, te faseren ook: van boreling over peuter tot kind, dat ontdekken
mag wat er rond het huis allemaal te vinden is, de leuke dingen, de lastige
dingen en de gevaren. Denkend aan de vluchtelingen uit Syrië, maar ook zij die
uit Israël gevlucht zijn, zeventig jaar geleden, of aan de oorlogservaringen
van mijn moeder, hebben wij een wel zeer makkelijk leven. Dat geldt helaas niet
voor iedereen want sterft een ouder of een naast familielid, dan wordt men wel
geconfronteerd met de onrechtvaardigheid dat anderen vrolijk door het leven
walsen terwijl… men zelf de gevolgen draagt van een zwaar ongeval waar men zelf
geen schuld aan heeft.
De
dood zal komen, daarvan waren we tot voor enige tijd zeker, maar er lijken
wetenschappers aan de slag te zijn die elke doodsoorzaak willen wegwerken.
Alleen al om de processen van veroudering tegen te gaan, waardoor de huid geen
tekenen van ouderdom meer laten zien, laat staan dat de gevolgen van de
veroudering nog vat zouden hebben op ons gestel, het wordt gebracht in ernstige
programma’s, maar kan iemand zich van de indruk ontdoen dat dit nieuwe eisen
stelt aan hoe we in het leven staan. Zal de vraag van Albert Camus niet met
grotere aandrang gesteld moeten worden, namelijk dat we het leven zullen moeten
omhelzen, net omdat alles zo goed geregeld zal zijn? Maar zal er nog wel iets
zijn, hoe absurd ook om voor te leven? Nu goed, niemand wordt gevraagd om te
worden geboren, of we dat wel willen dus. Zie je zo een dreumes van twee door
de woonkamer stappen, met een zich ontplooiend zelf, dan zien we toch dat dit
knaapje er niet over twijfelt: ik ben hier en het is goed zo.
Ook
weer hier komt dan de bedenking, hoe anders onze levensomstandigheden wel niet zijn,
vergeleken met wat anderen te beurt valt, in delen van Afrika of waar geweld
nog niet werd teruggedrongen. Onze problemen als luxeproblemen en onze
(geestelijke) kwalen als luxe-aandoeningen afdoen heeft weinig zin, want voor
wie hier leeft kunnen die aandoeningen wezenlijk ingrijpen in hun leven. Het
sterven van een naaste vormt dan een bijzonder moment, waar treurnis zeker aan
de orde is, maar ook, denk ik, zeker als het om oude mensen gaat, kan men ook
aan de dankbaarheid om hun bestaan, om hun staan in het leven ook niet
wegdenken. Natuurlijk, ook hier speelt het concrete een grote rol en kunnen
algemene uitspraken soms stuitend klinken, omdat er weinig redenen voor
dankbaarheid voorhanden blijken te zijn. Dat is zo en daar kan zich dan weer
andere vragen over stellen. Hoe erg kan het zijn als niemand bij je graf komt
huilen, of bij de urne. Het verlies van een goed mens… Wie dat bepaalt, of
iemand een goed mens was? Tja, weinig mensen leiden een heiligenleven, velen
hebben heel wat zichzelf te doen en vinden dat ze zich het best succesvol in
het leven kunnen worstelen als ze geen tijd verliezen aan altruïsme. Zij kunnen
achteraf dan wel eens klagen dat ze niet betreurd worden. Enfin, zolang ze bij leven
er enig zicht op hebben.
Nadenken
over het levenseinde hoeft geen beklemmende en zorgwekkende bezigheid te zijn.
Het leven is wat het is en als ik er ben, placht men te zeggen, is de dood er
niet. Toch zal het onder ogen zien van het levenseinde – zoals dat in vroeger
tijden in de kerkelijke traditie een plaats had, onder meer door het zich gaan
bezig houden met de dood, de eigen dood wel te verstaan – voor de een het
aanvaarden van de gang van alle vlees, terwijl anderen die dood met afgrijzen
bejegenen, zorgde voor nieuwe pastorale zorg. De ontwikkeling van het
individualisme tijdens de middeleeuwen en nieuwe tijden gaf ook aanleiding tot een
nieuwe gespannen verhouding met het einde van het eigen bewustzijn. In onze
tijd en cultuur is het vraagstuk niet minder aan de orde, maar in andere
termen, misschien nog meer narcistisch dan ooit voordien. Dat we tegelijk
merken dat vroeger levensvreugde door de nabijheid van de dood niet werd
gefnuikt, zien we dat vandaag mensen zich soms zelfs schuldig achten aan zaken
als de klimaatverandering, de vernietiging van soorten en het uitputten van de
aarde; terwijl we verder wel menen dat we op tijd en stond een goed glas moeten
drinken, zullen anderen menen dat al die feest- en levensvreugde nergens goed
voor is.
Denkend
aan de vele discussies die vandaag woeden, onder meer over hoe erg het is dat
we ooit oud en zwak, fragiel zullen worden, kan ik mij niet van de indruk
ontdoen, dat het allemaal wat overtrokken wordt voorgesteld. We worden geboren,
zonder dat iemand daarom heeft gevraagd en dan begint het levenspad zich voor
ons af te tekenen en geleidelijk krijgen we er meer vat op. Dat op zeker moment
het pad niet meer verder lijkt te gaan, vinden we onaanvaardbaar en dat leidt
tot heftige conclusies, terwijl we dan wel lijken te vergeten hoe waardevol het
was wat we mochten beleven op deze aardbol. Dat bedenken dat we hier een bevoorrecht
bestaan mogen leiden, verandert daar niet zo heel veel aan. En wat dan met al
die anderen, die hoogstens een euro per dag verdienen, die nauwelijks kunnen
overleven? Dat klopt en we weten dat we solidair moeten zijn, waarbij onze
machteloosheid wel groot is, al speelt het consumptiegedrag natuurlijk ook een
belangrijke rol. Dat vergt evenwel andere inzichten, die we hier niet kunnen
ontwikkelen. Het voorrecht dat we hier goed, lang en met welbevinden mogen
leven, zou ons dus des te dankbaarder moeten stemmen, ook als de klokken
luiden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten