Een land is meer dan de leiders/Wilhelm II als voorbeeld
Dezer
Dagen
Wilhelm II en de Europese Unie
Historische breuklijnen en bruggen
WO I
bekijkt men doorgaans als een oorlog van de goede geallieerden en de slechte
verbondenen, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en tot 1915 Italië. De oorlog
hertekende de kaart van Europa: Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en de Balkanstaten,
werden onafhankelijk, de oude rijken verdwenen geheel of gedeeltelijk.
Bovendien komen er na 1990 weer nieuwe verhoudingen tot stand. En er is Europa,
dat sinds 1950 in de steigers staat. Wat heeft Wilhelm II daar dan in te zien?
Christopher Clark laat zien dat de beeldvorming, door toedoen van de man zelf,
maar toch vooral door zijn binnenlandse en buitenlandse tegenstanders nogal
negatief uitviel, terwijl de omstandigheden voor hem onduidelijk waren. Toch ontstonden
toen de eerste ideeën over een duurzame vrede tussen de grootmachten.
Wilhelm
II geloofde nog in het persoonlijk bewind, wilde zelf, zoals eertijds Frederik
II de Grote als een verlicht despoot de krijtlijnen uittekenen, maar merkte gaandeweg
dat hij geen greep meer kon krijgen op het landsbestuur. Deels lag dat aan de
bestuurlijke organisatie, maar er moet ook gekeken worden naar de verwachtingen
van de Duitse en de Pruisische samenleving in die dagen. De Keizer stond in
theorie aan het hoofd van de bureaucratie en het civiel bestuur enerzijds en
aan het hoofd van de militaire structuren, waarbij Clark opmerkt dat hij wel
graag een uniform aantrok, doch weinig affiniteit had met het leger. Zijn
ouders hadden hem naar een gymnasium gestuurd, niet naar de militaire academie.
Belangrijker
is nog de vaststelling dat Duitsland tussen 1848 en 1914 van een agrarische
samenleving evolueerde naar een industriële natie met een sterke demografische
groei, die het land de naam gaf een jonge natie te zijn, terwijl Oostenrijk-Hongarije
worstelde met de obsessie een relict te zijn van het verleden. Daarin speelde
mee dat de vele gebieden die het rijk omvatte, van Bosnië-Herzegovina tot de
grenzen van Silezië, van Lemberg tot Tirol en ook nog lang delen van Italië
omvatte, wel snelle ontwikkelingen kende, met een Tomas Masaryk in Bohemen. De
keizer van Duitsland had wel de ambitie zijn volk te leren kennen en toe te
spreken, met de bestuurlijke organisatie viel het hem moeilijker om te gaan.
De
idee dat de oorlog een Duits opzet was, spoort niet met de wijze waarop zowel
Oostenrijk-Hongarije als Duitsland met de kaarten die op tafel lagen is
omgegaan. Het ultimatum kwam laat en was, anders dan men vaak zegt, volgens
Christopher Clark niet onoverkomelijk voor Servië. Het punt dat meespeelde was het
Servische intransigentisme, dat ertoe noopte Bosnië-Herzegovina af te snoepen
van Oostenrijk. In “De slaapwandelaars” laat Clark zien dat waar Oostenrijk
infrastructuurwerken, zoals spoorwegen en telegraaf op stapel zette en
uitvoerde, terwijl Servië bestuurlijk een zootje was zonder echte bekommernis
om de staat op te bouwen. De afkeer van de Dubbelmonarchie in andere delen van
het rijk, zoals Praag, Tsjechië, waar de Tsjechische ambitie sterk leefde het
land zelf in handen te nemen, heeft achteraf gezien geleid tot een snelle
economische ontwikkeling, waarvan de Skodafabrieken een eminent icoon was en
merkwaardig genoeg na de val van de Sovjet-Unie opnieuw hun (oude) dynamiek
terug vonden. Onze beeldvorming is vaak gebaseerd op uitspraken of teksten, die
verder niet meer ondervraagd worden, wat mogelijk maakt dat we niet altijd een
realistisch beeld hebben van het verleden; overigens, in die late negentiende
eeuw was ook dit land een groeipool van formaat, waarbij we de vraag kunnen
stellen of de beeldvorming die men er graag op na houdt, van uitgebuite arbeiders
wel klopt. Dat wil zeggen, die arbeiders in Gent, die hadden een beter leven
dan wat ze zonder de industrie hadden kunnen hebben. Er is in Binnen-Vlaanderen
ook een crisis geweest, rond 1845-1850, die verstrekkende gevolgen had, volgens
onder meer Chris Vandenbroecke. Anderzijds, de instelling van de persoonlijke dienstplicht
in plaats van het lotelingensysteem laat zien dat de instroom van beter
geschoolde soldaten en kandidaat (onder-)officieren zou het beeld van de
bevolking tegen WO I meer realistisch maken. Toch was de legerdienst – die 8
jaar besloeg – voor jongeren niet altijd een poel van ellende en verderf, zoals
onder meer Charles Woeste stelde. Wie hoe uit het leger kwam, als een man of
als een wrak, hing van vele factoren af, persoonlijke en interpersoonlijke. De
discipline en vooral de kansen een vak te leren, hielp sommige jongeren nadien
een beter leven uit te bouwen. De vraag is wel hoe het evolueerde doorheen de
eeuw en hoe geleidelijk duidelijk werd dat men met ongeschoolde soldaten nog
weinig kon aanrichten en bevelen uitgevoerd krijgen, gaf de aanzet de basis voor
de rekrutering te verbreden, wat onder meer Charles Woeste niet echt beviel.
Het
militaire aspect van de Europese geschiedenis wordt vaak geschetst in termen
van oorlogen en veldslagen, de achterliggende logistieke ondersteuning, infrastructuurwerken
zoals spoorwegen en later autowegen krijgen vandaag minder aandacht, net als
cruciale vraagstukken als het fourageren van de troepen en de aanvoer van wapens,
munitie en de nodige informatie, die toelaten strategische en tactische
beslissingen te nemen. Clark besteedt er ook minder aandacht aan, behalve dan
dat hij laat zien hoe keizer Wilhelm II weinig voeling had met de wijze waarop
de militaire top met het leger omging, van Kriegspiele tot uitgebreide aandacht
voor het logistieke vraagstuk. Het befaamde Schlieffenplan waarbij eerst
Frankrijk zou overrompeld worden om dan met bekwame spoed de oorlogsmachine
over het Oosten uit te rollen. De gebeurtenissen in juli 1914, onder meer de
onverwacht snelle mobilisatie van Rusland en de afwachtende houding van Bethmann
Hollweg, de kanselier en de keizer die evenzeer bevreesd was voor een Europees
conflict. Opgemerkt moet worden dat onder meer generaal Moltke de vertraging
van de mobilisatie en de uitrol van het sterk gewijzigde plan van Schlieffen
zeer betreurde.
Als Duitsland,
niet zoals het beruchte artikel 231 van het Vredesverdrag van Versailles waarin
de schuld en verantwoordelijkheid van het conflict kan dragen, omdat de
posities in juni en juli 1914 er anders uitzagen, dan men voorhoudt, wie heeft
dan wel de verantwoordelijkheid? Feit is dat Poincaré, de Franse president in
juli 1914 Rusland bezocht en dat Oostenrijk-Hongarije een afwachtende houding
aannam, dat de Britse Minister van Buitenlandse Zaken zich al vrij vlug – conform
het Britse beleid – achter Rusland en Frankrijk schaarde: zo ontstond een
situatie die de keizer zeer gevreesd had, al was hij bij momenten geneigd
Oostenrijk aan te sporen de Serviërs hard aan te pakken. Het beeld is met
andere woorden alles behalve eenduidig.
Voor
ons ligt het ver achter ons en de herdenkingen in Ieper en omgeving geven wel
eens de indruk dat er geen leiding werd gegeven tijdens de oorlog, dat wil
zeggen, de bevelen van generaals en maarschalken, van Joffre tot Philippe Pétain,
maar ook Douglas Haig en dus ook aan Duitse kant, zo krijgen we telkens weer te
zien, waren uit nood geboren en er waren geen alternatieven. Net Erich
Ludendorff zou op zeker ogenblik een grote herschikking van zijn troepen in het
Westen op poten zetten, waardoor een bijna onverdedigbare positie werd
opgegeven, maar waardoor de Duitse troepen later sneller terreinwinst zouden
kunnen boeken. Hindenburg zette de Keizer en de kanselier buiten spel, Erich
Ludendorff zorgde voor de militaire successen, tot de nederlaag als onvermijdelijk
onder ogen diende genomen te worden. Echter, Frankrijk en het UK waren er
militair, economisch en financieel niet beter aan toe. De Fransen zouden hun
verlies aan slagkracht via het vredesverdrag compenseren, wat president Wilson en vooral John Meynard Keynes
zeer betreurden.
Verloor
Duitsland gebieden in het Oosten, dan was het verlies van Elzas en Lotharingen
in het Westen een hardere dobber en de opgelegde demilitarisering van de Westelijke
Rijnoever en Saarland een moeilijker te aanvaarden verlies. Het meest opvallende
evenwel was de poging van Konrad Adenauer om het Rijnland los te weken uit
Pruisen en Duitsland, wat een eerste versie vormde van zijn Westbindung, die
hij als kanselier vanuit Bonn vorm zou geven. Na WO I heeft het even geduurd,
inclusief een bezetting door Frankrijk en België van het Roergebied om zelf de
herstelbetalingen gewapenderhand te confisqueren, voor de internationale
gemeenschap oplossingen zocht en vond voor het Duitse probleem, namelijk de moeilijke
bestuurbaarheid, de revanchegezinde nationalistische oppositie, waaraan
Ludendorff ook veel kracht gaf, maar vanaf 1924 leek met onder meer het plan Dawes,
dat tot de grote Depressie de positie van Duitsland, onder meer op de markt van
obligaties herstelde, de situatie voor Duitsland en de Duitsers erop te
verbeteren. Na de hyperinflatie werd de reichsmark opnieuw een betrouwbaar
betaalmiddel, wel werd de economische afhankelijkheid ten aanzien van de VSA
groter dan de andere grootmachten in Europa hadden voorzien. De crash van 1929
en de gevolgen in de VS maakten het voor Duitsland moeilijk om de schokken op
te vangen.
Hier
had de keizer uiteraard geen uitstaans meer mee, maar wel moet vastgesteld dat
de instituties van de Republiek van Weimar niet zo dramatisch anders waren dan
die van de Keizertijd, al was de macht van het leger gebroken en was de
politieke overheid ook de baas over militaire beslissingen; het voorgenomen
plan om de samenstelling van de Pruisische landdag te hervormen en de liberale
burgerij meer inspraak te geven, werd pas in de Republiek van Weimar
gerealiseerd, maar de politieke orde bleef in wezen federaal, waardoor de macht
diffuus bleef. De bezetting van de Ruhr heeft in Duitsland anders wel een
grotere cohesie voortgebracht, waarbij de grote industriëlen als Krupp en
Thyssen de nationale gedachte ondersteunden, samen met de vakbonden. Peis en
vree werd het niet, maar toch. Een ander belangrijk punt dat ook die periode
kenmerkt is dat de arbeiders zich minder aangetrokken voelden tot de SPD, die
voor de oorlog een grote en verzekerde aanhang kende bij de arbeiders in Duitsland.
Jacques A.A. van Doorn heeft dat fenomeen beschreven in een essay dat bijna postuum
verscheen in 2010. De arbeiders vonden de gelijkheid van de SPD soms verregaand
en afbreuk doen aan hun waardigheid. Het internationalisme van de SPD werd na
de oorlog in vraag gesteld, omdat ze, de arbeiders, vonden dat ze in de steek
gelaten werden. Het feit dat de SPD de regering in handen gespeeld kreeg door
Ludendorff en Hindenburg, die de smadelijke afgang van het leger en Duitsland
in de schoenen van een burgerregering schoven, wordt in wezen, net als veel van
de peripetieën die de Duitse samenleving na 1918 zouden treffen, zelden ernstig
besproken.
De keizer
was tijdens de oorlog alle greep verloren op het beleid, waarbij wel opgemerkt
moet worden dat hij met zijn benoemingspolitiek wel een en ander nog kon
sturen, in de war kon sturen, zoals met het vasthouden aan Erich von Falkenhayn,
waarbij dan toch opgemerkt kan worden dat de keizer met Hindenburg moeilijk
overweg kon. Vreesde hij de machtshonger van de maarschalk?
Bij
dit alles wordt wel duidelijk dat we wel meer weten over de keizer, maar dat de
positie van leidinggevende krachten in het land, van intellectuelen,
wetenschappers en ondernemers buiten beeld blijft. Slechts figuren als Walter
Rathenau, vermoord in 1922, Konrad Adenauer en in zekere zin Thomas Mann, kunnen
een indicatie geven van hoe het keizerrijk functioneerde, niet als
institutioneel kader, maar als samenleving. Zich inlaten met politiek,
regeringspolitiek in Berlijn was voor de Pruisische onderdanen niet evident,
omdat de landdag niet democratisch werd verkozen. De macht van de adel was
minder groot in de Reichstag, maar wie de kaart van Pruisen bekijkt, weet dat
ook het Rijnland deel was van Pruisen, terwijl Hessen, rond Frankfurt daar niet
onder leed. Intussen moet het herhaald hoe wezenlijk de industriële Revolutie,
ook de Tweede, die van de Chemie, Duitsland tot de economische grootmacht van
Europa had gemaakt. Dat verhaal blijft dezer dagen relevant, omdat we moeten
vaststellen dat de overheden op het oog weinig bijgedragen hebben, terwijl
ondernemers overal uit het niets tevoorschijn leken te komen. De familie
Klamroth in Halberstadt behoort tot die families die, zoals Tony Buddenbrook betreurde
op een strootje kwamen aandrijven en plots de oude elite terzijde duwde. De Klamroths
werden belangrijke spelers in de agro-industrie, waarbij zowel zaaigoed,
meststoffen als machines werden verhandeld of gebouwd. Het Rijk profiteerde van
die snel groeiende bedrijven, waarbij dus de vaststelling hoort dat de kloof
tussen deze nieuwe industriële elite en de oude soldateske adel wel zo diep was
als wordt aangegeven.
Wibke
Bruhns schreef over haar vader en grootvader Kurt en Hans Georg Klamroth dat
die betrekkelijk nationalistisch waren voor WO I, maar tijdens WO I, toen haar
vader diende in Oost-Pruisen, wel degelijk, de nationalistische kaart gingen trekken en
zich als militair ging zien, naast het vrijwaren van de zakelijke belangen.
Tegen 1945 was van de oude glorie niet veel meer over, onder meer omdat de Klamroth
toch betrokken leken bij de mislukte putsch – meer dan een aanslag op Hitler –
van Claus Schenk von Staufenberg er het loodje bij dienden te leggen.
De
keizer en het huidige Europa, dat opnieuw tot in de Baltische staten en tot aan
de Zwarte Zee reikt, vallen moeilijk met elkaar te rijmen, terwijl het toch wel
nuttig op te merken is dat toen, tijdens zijn regeringsperiode in den Haag het
Vredespaleis werd gebouwd en dat politici als August Beernaert streefde naar arbitrage
om gewapende conflicten te voorkomen en kreeg er de Nobelprijs voor de vrede
voor in 1909. Ook de Amerikaanse magnaat Andrew Carnegy steunde de
vredesgedachte, financieel en door onderzoek aan te moedigen. Men kan
dus best eens onderzoeken hoe en of die vredesgedachte in de samenleving
leefde, na de twee crisissen rond Agadir, de eerste Balkanoorlog rond
Bosnië-Herzegovina, hoe ook mensen nadachten over de toenemende omvang van de
legers en de modernisering van de wapens. De moord op Franz-Ferdinand werd
gevolgd door de moord op Jean Jaures en had tot gevolg dat de SPD en ook de
partij van Jaures, de Franse socialisten steunden de oorlogskredieten in hun
respectieve parlementen en hielden de oorlog niet tegen.
Ook
Clark geeft aan dat Wilhelm II van techniek en snelheid hield, wat ook in het Futuristisch
Manifest in 1909 de lont aan het kruitvat, waarbij hij de toekomst zag vanuit snelheid
en kracht. Die beweging was niet direct populair in de omgeving van de keizer,
maar toch, men leest wel dat de man in zijn jonge jaren graag een dynamische
indruk wekte en zo ook wenste gezien te worden.
Op dat
moment moet men er zich rekenschap van geven hoezeer de keizer, Wilhelm II
voorwerp werd van een heftige campagne, door de media in het binnenland en in
de geallieerde landen. Zijn uitschuivers werden hem fataal, maar dat hij meer
een representant van zijn eigen tijd mag heten dan met het graag voorstelt,
blijkt wel uit de biografie van Clark. Alleen, hij steggelde mee om macht en
dat verzwakte zijn positie. Kon Bismarck de media inschakelen voor zijn
plannen, de keizer had hier een handicap, die Hindenburg te baat nam. De media
namen dan ook een positie in binnen de Duitse politieke netwerken.
Oorlog
werd met wapens gevoerd, maar evenzeer met woorden en karikaturen. Wel is het zo
dat we die beelden, als we ze al te zien krijgen, niet zonder meer als
historische feiten gelezen kunnen worden. De woeste uitspraken soms, het angstige
terugkrabbelen als het ernstig leek te worden, ook in juli en augustus 1914,
ook later omtrent de onbeperkte duikbotenoorlog bleek dat hij terughoudend was,
uit vrees dat de Amerikanen in de oorlog manu militari zouden stappen en dus de
kansen voor Duitsland nodeloos in het gedrang brengen. Het valt op dat men
zelden nadenkt over hoe besluitvorming tot stand komt, wie de macht heeft om
een land, een samenleving een bepaalde weg op te sturen. Zoals we aangaven,
zijn de grootste veranderingen in Duitsland gekomen uit de civiele samenleving,
zeker op economisch, sociaal, wetenschappelijk en cultureel vlak. De
ontwikkeling van bewegingen die men Duits-nationaal noemt of van het Alldeutsche
Verband, waar een Duits intransigentisme hoog op de agenda werd gezet. De
keizer begreep dat hij zijn neven in Londen en Moskou, maar ook de kleine
landen als België en Nederland niet zomaar tegen de haren kon instrijken. Feit
is dat we weten dat op het einde van de oorlog alle oorlogsvoerende landen uitgeput waren op zowat alle terreinen.
Het is
dan ook wenselijk dat we over WO I en over de actoren niet al te eenduidig naar
het gebeuren kijken. Gevoeligheden die nog leven in verschillende landen kan
men begrijpelijk maken door die periode beter te bekijken. Tevens is het nuttig
te begrijpen dat de macht in Duitsland duidelijk niet meer van de keizer uitging,
want er waren andere krachten aan het werk; de weeffouten in het gebrekkige
bestel maakt het mogelijk veel in de schoenen van de adel en de keizer te
schuiven, maar het is en blijft maar de vraag wie de macht had de
uitzonderingstoestand uit te vaardigen. Feit is dat Ludendorff en von
Hindenburg de macht vrijwel geheel in handen hebben genomen dan wel gekregen.
De keizer was uitgerangeerd, zoals bij de troonsafstand bleek: die werd in
Berlijn besloten en de keizer heeft die pas achteraf getekend. Als men vandaag
de machtsverhoudingen in Europa onderzoekt, dan zal men merken dat de verhoudingen
op het niveau van de EU inderdaad moeilijk te omschrijven vallen, hoewel het
stichtingsverdrag daar wel aanzetten toe geeft. Alleen is de feitelijke macht en
de macht die volgens de grondwet toegewezen wordt, niet altijd helder. Toch is
gebleken dat Europa op een aantal belangwekkende domeinen de afgelopen tien
jaar besluitvorming heeft mogelijk gemaakt. Het is complex, maar niettemin kan
men verantwoordelijkheden toewijzen en waardering opbrengen voor het geleverde
werk.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten