De verborgen charmes van het post-modernisme




Kritiek




Postmodernisme en de waarheid



Belle van Zuylen, ook wel Isabelle de Charrière,
gaf mee vorm aan de Verlichting, schreef in het
Frans, had ook in Duitsland een publiek, en
schroomde zich niet meerdere valabele inzichten
de revue de laten passeren. Kritiek is meer dan
met redenen omklede afwijzingen, zoals zij
liet begrijpen. 
De waarheid, niets dan de waarheid, het blijft zorgen voor discussie en dat kan men maar beter toejuichen. Ignaas Devisch gaat in De Standaard in het verweer tegen Maarten Boudry over de vraag hoe de postmoderne inzichten van Lyotard en Derrida hebben bijgedragen aan enerzijds het succes van nieuw rechts en vervolgens of het zinvol is met die filosofen de waarheid als categorie verdacht te maken. Het debat gaat over meer dan alleen het postmodernisme, het gaat ook over de erfenis van Mei ’68 en zelfs de kwestie die Michel Ouellebecq te berde bracht in Soumission. Er kan gesproken worden van een fundamenteel debat over hoe we met inzichten, aannames en fenomenen, gebeurtenissen omgaan.

Ignaas Devisch begon met een discussie over hoe ‘cultuurmarxisme’ en ‘postmodernisme’ opnieuw op scherp te stellen  want men hanteert de termen al te vaak abusievelijk. Omdat cultuurmarxistische aan- en uitspraken vaak blijk geven van een weinig doordacht overwegen van het marxisme zelf en van de werkelijkheid waarop het zich zou enten, kan men beter gewagen van vulgair of pseudo-marxisme. Het lijkt erop dat we vaak slechts met abstracts van Bourdieu en Rawls aan de slag gaan, zonder ons de moeite te getroosten echt met hun werken aan de slag te gaan op basis van de werkelijkheid die we kunnen observeren. De verdienste, aldus Devisch van het postmodernisme bestaat hierin dat de waarheidsaanspraken van gezagsintanties, ook van de wetenschappen opnieuw ter discussie werden gesteld. Sinds Adorno de link legde tussen de Aufklärung en de Endlösung, moet men erkennen dat niemand kritiek ten aanzien van uitspraken en aannames terzijde kan schuiven, wie de auteur ook is. In die zin heeft het postmodernisme de grote verhalen, ideologieën, zeker die van de hedendaagse tijd ter discussie gesteld.

Devisch maakte ook een kritische kanttekening bij het toegepast deconstructivisme, zoals Anne Morelli dat als historica uitvoering gaf. Men zou ook kunnen refereren aan het werk van Pierre Nora, de historicus die geschiedenis wilde schrijven aan de hand van een lieu de mémoire en dat zoveel maal als er dergelijke herinneringsmomenten of -plaatsen voorhanden zijn. In beide gevallen wijst men er niet zonder reden op dat zij de bronnen niet meer laten spreken, zelfs het analytische instrumentarium, de historische kritiek dus, niet meer aanwenden. Een bron kan belast zijn, minder betrouwbaar omdat de auteur – welke soort auteur hier aan de orde is, de scribent hoeft niet de intellectuele auteur te zijn, laten we even terzijde – betrokken was of zelf verantwoordelijk voor een bepaalde actie, de verovering van een stad of het vervolgen van mensen met een afwijkende mening, ketters, zoals men hen noemt en dat is nu net wat de historicus moet onderzoeken. Bij nader toezien blijkt de jacht op ketters ook wel eens andere doelen gediend te hebben dan het zuiver houden van het ware geloof. Dat kan men pas weten als men het voorwerk goed gedaan heeft. 

Zelf denk ik dat Foucaults kritiek op autoriteiten, zoals verwoord in “les mots et les choses” en “surveiller et punir” best boeiend en belangwekkend moet heten, omdat we daarmee een kernvraag van de geschiedenis en het maatschappelijke gebeuren effectief aan de orde stellen: welke autoriteit spreekt, bijvoorbeeld over armoedecijfers, en hoe moeten we die situeren in de maatschappelijke machtsverhoudingen. Maar ook het deconstructivisme kon en kan zinvolle inzichten bieden, tenzij men er een zootje van maakt door het als systeem van verdachtmakingen te hanteren en niet, zoals Derrida het stelde, als de onderliggende teksthandeling van wat wij als onderzoekers of burgers onder ogen zien of te horen krijgen.

Komt Rudy Vranckx nog eens uitleggen hoe de Arabische Lente in Caïro ten onder is gegaan aan de kaping door enerzijds het leger en anderzijds de Moslim Broederschap, dan kan ik hem wel volgen. Maar zijn analyses van de oorlogen in Syrië en Irak dienen zozeer gebruiksklaar te zijn, dat we ons moeten afvragen of het om diepgaande analyses gaat. Het hangt ervan af en de ene docu is de andere niet. Toch heb ik de indruk dat de openbare omroep de Arabische wereld nogal vaak zeer eenduidig  belicht, wat in elk geval de afwijzende houding van partijen als Vlaams Belang en co niet ter discussie stelde. Nu kan er over de Islam veel verteld worden, maar het grote verhaal houdt wel stand, terwijl we toch aannemen dat de grote verhalen dood zijn. Het besef dat er vanuit de Islam de afgelopen twintig jaar een zekere dreiging uitgaat, wil de ene met alle kracht ontkennen, terwijl anderen voortdurend argumenten aandragen om te stellen dat de waarden van de Verlichting in gevaar zouden zijn. Hoe overigens krijgen we daarmee zicht op de betekenis van fundamentalisme voor moslims in ons land. De Syriëvaarders waren en zijn mensen die zich hier niet thuis voelen, die al eens in de bak hebben gezeten en veroordeeld zijn voor criminaliteit en zich dan maar eens bekeren.

Ergo, we weten niet met zekerheid hoe of moslims m/v zich verhouden tot hun religie, gaan ervan uit dat ze allemaal zonder uitzondering aan het vrijdaggebed deelnemen, de voedingsvoorschriften naleven en hun vrouwen dom houden. Als we rondom ons kijken, zien we dat er zeker uitzonderingen zijn, dat er veel variatie in het naleven op te merken valt dat hun vroomheid best wel eens gemeend kan zijn, zonder dat ze daarom staatsgevaarlijke ideeën gaan koesteren. Alleen, de media geven graag een eenduidig beeld, waarbij er voor nuance weinig plaats is. Hoe komen we dan aan gedegen kennis over de situatie dezer dagen?

Men verwijt links vaak en soms deel ik die kritiek, dat ze te gemakkelijk kiest voor het adagium de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden. Ook het streven naar rechtvaardigheid speelt in deze mee, maar net dat aspect van het politieke debat, waarbij men de ongelijkheid onder mensen aanvalt en ook wel  racisme en seksisme wil aanpakken, laat zien dat men in wezen niet veel inspanningen levert meer dan nobele principes in te brengen. In de praktijk zijn er bij OCMW’s en andere instellingen wel degelijk mensen die niet aan de ideale wereld timmeren, maar mensen met concrete behoeften en zorgvragen, mensen in grote materiële en andere nood terzijde staan. Dat geeft niet altijd resultaat of toch niet onmiddellijk en er zijn geen procedures te bedenken, behalve harde repressie, om mensen in hun eigen veerkracht bij te staan, zodat ze aan de noodsituatie ontsnappen kunnen. Hier gaat het naast wet- en regelgeving ook om de inzet van mensen die met zin voor discretie hun taak vervullen en mensen bijstaan.

Wat evenwel in het debat Devisch contra Boudry opvalt is dat geen beiden het hebben over het hanteren van waarheid en leugen in de private kring en vooral op publieke fora. Devisch kan dat verantwoorden omdat hij het heeft over de filosofische premissen die het postmodernisme hebben vorm gegeven en gestructureerd. Maar toch denk ik dat we hier een ander pad dienen te bewandelen, als men de stelling wil ontkrachten dat het postmodernisme tot de verkiezing van Trump zou hebben geleid. Zoals Devisch opmerkt is wat Trump zegt waar, volgens Donald Trump. Dat heeft met postmodernisme niets te maken. Het gaat om de kans dat iemand met opzet iets vertelt dat niet strookt met de waarheid, zoals we uit talloze rechtszaalfilms en feuilletons weten, dan zoekt men de waarheid. Hij kan dat overigens blijven volhouden omdat zijn tegenstanders telkens de leugenachtigheid in de verf zetten en zo de aanhangers sterken in hun overtuiging dat “de elite” tegen Trump en tegen hen gekant is.

Het punt van het Postmodernisme was dat men de waarheid zou hebben gedeconstrueerd, maar het gaat dan om de idee dat enige waarheid het grote geheel betreft, de grote verhalen. De Bijbel, socialisme, nationalisme … de ideologieën waren voor de postmodernisten geen evidentie meer, al was de analyse dat een ideologie berust op reducties van de werkelijkheid geenszins nieuws en aanhangers een manifeste blindheid voor alternatieve inzichten aan de dag legden. De verdienste komt het postmodernisme toe dat het ons aandachtig maakte voor de werkelijkheidsaanspraak die ze allerlei autoriteiten ontzegden. Voor mij schiep het postmodernisme, als historicus (in hope) in te zien dat het schrijven van een historische synthese wel  degelijk nuttig kan zijn, al zal men tegelijk weten dat de synthese, een weging van elementen en een contextualisering van feiten met zich brengt, die altijd vatbaar moet blijven voor kritiek, maar is dat niet precies waar het de historicus om te doen is. Voor filosofen blijkt dat problematisch, omdat een herzien van een historisch inzicht het verhaal van aard zou veranderen. De historische waarheid over de plaats van Voltaire of Diderot in de geschiedenis van de Achttiende eeuw en de Verlichting verandert in se aan hun denken en presentatie van inzichten niet veel. Onze omgang kan dan wel weer wijzigen, afhankelijk van wat er voor ons aan de orde is.

Dat de Verlichtingsfilosofen niet  in het luchtledige actief waren en dat hun strijd tegen de hegemonie van de macht in handen van vorst en kerk in wezen ook door anderen gevoerd werd, maar niet zozeer met nobele doelstellingen, wel deels met groepsbelangen, zoals het Parlement van Parijs liet zien, laat onverlet dat Voltaire het Franse bestel en de plaats van de religie in de machtsverdeling heftig van kritiek voorzag in zijn Lettres Philosophiques. Echter, als het debat over de Waarden van de Verlichting gaan, zal men zelden deze zin voor concrete uitdrukking van dat denken in gedachten hebben. Meer nog, zoals Devisch terecht vooruit schuift is de Verlichting niet zozeer belangrijk om concrete termen, noties, waarden, maar om het vermogen de kritiek te ontwikkelen. Een van de grote verwezenlijkingen die men al eens aan de Verlichting toeschrijft is de afschaffing van de slavernij, terwijl het initiatief bij een gemeente van Quakers in Londen lag die geijverd hebben, met steeds meer aanhang, tegen de slavenhandel en vervolgens de slavenhouderij. Het abolitionisme was zonder hen, die begonnen in 1783 na een paar eerder voorzichtige pogingen, niet tot resultaten gekomen.

De Amerikaanse politicus en intellectueel Thomas Jefferson had op zijn landgoed Monticello wel slaven, maar was er geen voorstander van. De kritiek op het bestel was hem alleszins bekend, maar hoe hij de stap kon zetten, bleek hem moeilijk te zetten zonder verlies aan eigendom, prestige en autoriteit. Was Jefferson van slechte wil? In de debatten over het schrijven van de Constitutie en het statuut van de religies in Virginia, zette hij de religieuze vrijheid op de voorgrond, ook voor niet-christelijke godsdiensten, het Jodendom voorop.

Onze kijk op de Verlichting zelf is te zeer beperkt tot enkele “verworvenheden”, die we nu als evidenties beschouwen, zoals de scheiding van Kerk en Staat, terwijl tijdens de achttiende eeuw in Frankrijk een hoop brochures en boeken verschenen, zoals ook in Duitsland, het UK en de Republiek het geval waar religieuze leiders hun autoriteit bevestigd wilden zien en anderen hun aanspraken van tafel veegden. Goethe en Schiller beleefden een nieuwsoortig paganisme, waarmee ze zich buiten de altijd woekerende godsdiensttwisten plaatsten en er de gek mee konden steken. Of de Verlichting aan Vlaanderen voorbij ging? Alvast em. prof. dr. Yvan Vanden Berghe schreef er een uitgebreide studie over, die maar weinig lieden, begaan met de Verlichting hebben gelezen of er ook maar enige melding van maakten. Nochtans was de Verlichting ook en in hoge mate een literaire beweging, waarbij ook de lezers hun belang hebben, al lijkt dat voor filosofen en andere aanhangers van de Verlichting geen punt, alsof de verspreiding van de ideeën van Voltaire en Diderot, Herder en Belle van Zuylen van geen belang zou zijn.

Zij zochten naar waarheid, via reflectie, via allerlei vormen van onderzoek, waarbij Voltaire het onderspit diende te delven ten voordele van de vertaalster van Newtons hoofdwerk, de Principia, Emilie du Châtelet, die ook over religie en de bijbel nadacht. Ook via romans trachtten deze mensen hun inzichten te formuleren en uit te dragen. Natuurlijk was er de Encyclopedie, de gigantische onderneming, waaraan Diderot, d’Holbach en Voltaire naast anderen deelnamen. Hun kennis wekt vandaag weinig bewondering meer, hun aanpak gaf aan het kennen evenwel een nieuw statuut en de encyclopedie als naslagwerk voor actuele kennis was voor de gezeten burger een nuttig instrument. Vandaag blijkt kennis altijd ook nog verbonden met een bepaalde benadering, visie en ideologie, zo leerde ik als student geschiedenis.

Maar waarheid is een moeilijk absoluut vast te stellen begrip. Neem zoiets als het kapitalisme, dat ons en onze voorzaten de mogelijkheid gaf zelf van alles te doen met het eigen leven, zoals huizen bouwen, auto’s bezitten en een uitgebreid uitgangsleven te leiden. Toch noemen weldenkende lieden het kapitalisme een verdrietige zaak, een bron van ongelijkheid en nog  meer ellende. Maar op zich is ongelijkheid geen obstakel voor een welgezind leven, want wie veel presteert en succesvol is in zaken, kan ook wel eens vaststellen dat andere facetten van het leven erbij zijn ingeschoten. Het kapitalisme laat mensen toe te ondernemen, ook al gaat het dan niet om direct batige ondernemingen. Bovendien kennen we in een goed georganiseerde samenleving naast de markt ook de staat, met regelgeving om willekeur en machtsoverwicht te voorkomen. Ook is er nog de rechtsstaat, waardoor de rechtsonderhorigen weten waar ze aan toe zijn. Toegegeven, de praktijk van de rechtsstaat wil wel eens tegenvallen en durft de wetgever overdreven dienstijver aan de dag leggen, maar het kapitalisme functioneert binnen een politiek en juridische context, binnen een kader van instellingen.

Wat is nu de waarheid omtrent het kapitalisme: zegening of kwelgeest? Alleen al die vraagstelling laat een stuitend gebrek aan zin voor nuance zien, want het kapitalisme berust op vele aannames, ook over de staat. Laat nu met Trump aangetoond worden dat deze wel kan beweren dat de Amerikaanse Libertariërs een punt hebben en de staat zoveel als mogelijk afgebouwd moet worden, zijn maatregelen om invoertaksen op Chinese producten te leggen, zullen alvast tot meer controle op de invoer leiden en meer personeel vergen voor de douanediensten. Trump meent ook de staat een bedrijf is, wat een schromelijke vergissing moet heten, die ook hier te lande wel eens opklinkt. De staat heeft evenwel naast de opdracht te duren, zichzelf in stand te houden ook een opdracht te voorzien in diensten, voor iedereen, zonder onderscheid des persoons. De overheid moet omzichtig en spaarzaam te werk gaan, maar vaak ontgaat het de publieke opinie, het commentariaat hoeveel verplichtingen de staat op zich heeft geladen, waarbij men de financiering niet altijd op peil kan houden.

Voor zover ik iets begrepen heb van “Illusies voor gevorderden”, dan betreft het de blindheid van de auteur, Maarten Boudry, voor de veranderlijkheid van waarheid en dan vooral voor wetenschappelijke inzichten. De dagen dat Chriet Titulaer ons bevlogen informeerde over nieuwe wetenschappelijke inzichten, liggen ver achter de ons, de kennis van zwarte gaten werd uitgebreid en sommige observaties uit de begintijd werden bijgesteld. Toch lijkt het er altijd weer op dat we die inzichten voor waar én voor onveranderlijk moeten houden, terwijl dat niet strookt met de evolutie van de wetenschappen. Stephen Hawking gaf een aanzet tot het unificeren van de natuurkunde, een theorie over alles te formuleren, maar de Relativiteitstheorie van Einstein en het standaardmodel van de deeltjesfysica met elkaar te verbinden, maar moest vaststellen dat het model nog niet helemaal op punt staat. Sciëntisme is een benadering die meent dat de wetenschappen alles kunnen verklaren, zelfs kunnen veranderen, verbetren, maar juist de theoretische natuurkunde laat zien dat inzichten niet altijd zover staan als men zou willen. Niet de bevindingen over de materie, over de scheikunde van levende natuur en dat ook buiten een laboratorium zijn op zich onvolkomen, wel de gedachte dat bijvoorbeeld heel ingenieuze laboratoriumsituaties inzichten valabel verklaren buiten die testomstandigheden, in de vrije natuur, werken bepaalde observaties uit het laboratorium niet altijd. Dat betekent gewoon dat de studie in het laboratorium wel degelijk valabele inzichten geeft, maar dat men er niet altijd mee in de praktijk aan de slag kan gaan. Sommige theorieën vinden net wel hun basis in de observatie van de fenomenen, zoals we mochten meemaken met de resultaten van Hubble, de telescoop die buiten de damkring hangt en een geweldig perspectief biedt op het heelal. Toch zien we dan dat de satelliet Cassini rond Saturnus observaties aanbracht die niet altijd in lijn waren met de hypotheses die men hanteerde en hanteert. Wetenschap op topniveau? Neen, zo werkt wetenschap: hypotheses formuleren op grond van een degelijke status quaestionis en vervolgens kijken of het werkt. Klopt het niet, dan zijn natuurkundige wel eens ontgoocheld, doorgaans geeft het hen vleugels. Toch krijgen we in kranten dan te lezen dat een onderzoek mislukt. Was Alexander Fleming niet wat ontgoocheld over een onderzoek toen hij ontdekte dat een genegeerd preparaat net wel iets bracht waar hij iets mee kon?

De bèta-wetenschappen doen beroep op wiskunde, maar zoals Klaas Landsman schreef, valt het wel eens tegen met de wiskunde waarvan natuurkundigen gebruik maken, terwijl zowel Isaac Newton en Einstein de beschikbare wiskunde dienden uit te breiden om hun bevindingen op een elegante manier uit te schrijven. Ook daar is de vastigheid niet altijd zo groot als men ons wil laten geloven. In de alfawetenschappen en de sociale wetenschappen blijkt de claim van onweerlegbaarheid vaak aan de hand van waarschijnlijkheidsleer uitgedrukt, zoals economen het doen, maar de economische fenomenen die men beschrijft, waarbij men uitgebreide simulaties maakt, vinden in de werkelijke wereld wel eens obstakels. Toch is de waarheidsclaim van sociale wetenschappers vaak onwaarschijnlijk overtrokken, omdat ze fataal moeten uitgaan van reducties inzake sociaal gedrag en individueel gedrag. Het neemt niet weg dat een aantal inzichten van sociologen als Max Weber en in onze tijd Tomas Sedlacek wel degelijk best in overweging genomen kunnen worden, zoals Webers idee over de politiek als roeping.

Nu ja, dat is eerder een pleidooi voor een verantwoord optreden van politici, waarbij hij het heeft over Verantwortungs- en Gesinnungsethik. Meestal krijgen we dan te horen dat het ene het andere uitsluit, terwijl ik bij Weber vooral lees dat men beste beide attitudes met elkaar weet te verzoenen, een visie aanhangen is geen punt, geen kwalijke zaak, maar wil men die realiseren dan zal men zich over de middelen moeten bezinnen. Links noch rechts hebben zich er rekenschap van gegeven dat een ideaal nastreven, het geloof realiseren in een bepaalde samenleving niet mogelijk is zonder na te denken over de middelen die men ervoor inzetten zal.  “Darkness at noon” van Arthur Koetzler beschreef de Moskouse processen, de zuiveringen van Stalin en een van de meest in het oog springende gedachten van de beulen, ondervragers was dat men zich niet kon verzetten tegen de Revolutie en de vooruitgang, omdat de geschiedenis Stalin gelijk zou geven. Het waarheidsgehalte van deze uitspraken kan men in gemoede onderzoeken, duidelijk is dat het om ideologische waarheden gaat, om illusies zo men wil. Nog in de jaren tachtig hoorde ik er wel eens echo’s van, waarbij de inzet van middelen de noodzakelijke voorwaarde vormen voor het slagen van… de Socialistische Wereldrepubliek.

Overigens, ook neo-conservatieven, aldus Francis Fukuyama, zelf enige tijd fellow traveller van de neocons, stelde vast dat hun geloof in e waarheid van hun inzichten boven elke twijfel verheven was. De auteur onderzocht zelf waar de neocons zich beriepen op zekerheden, waardoor rechts verkeerd liep. Neoliberale denkers leden onder dezelfde begoocheling, door de vrije markt voor te stellen als het ideale middel om welvaart te creëren en waarbij men de staat als arbiter, die bijvoorbeeld de almacht van mono- en oligopolies op de schop kunnen nemen, uitgeschakelen moet. Het is van belang te begrijpen dat iemand als Adam Smith niet zo heel veel ophad met de “blinde hand”, want een economische ontwikkeling komt niet van de grond als grote spelers opkomende concurrentie uitschakelen. De afgelopen decennia is er vaak over neoliberalisme gesproken en geklaagd, wat ook het liberalisme ontwricht heeft.

De moeilijkheid is dat de welvaart is toegenomen voor veel meer mensen dan het nastreven van Milenniumdoelen konden realiseren, ook in regio’s die vooral bekend staan omwille van armoede en economische ellende. De globalisatie heeft nadelen, wie zal dat ontkennen, maar het heeft ook baat gebracht, ook in regio’s, zoals het oude Europa, de EU15, waar de nieuwe technologieën voor hernieuwde welvaart heeft gezorgd.

Wat is waarheid in deze? Een absolute zekerheid over de juistheid van uitspraken, zeker als ze heftig en zonder veel afwegingen tot stand komen, hebben het voordeel van de duidelijkheid, maar of het onweerlegbaar is? Wie probeert de verschillende facetten van een fenomeen, zeker als het over grootschalige fenomenen gaat, met mondiale dimensies, zoals de klachten over neoliberalisme, met een ferme uitspraak te counteren, moet niet verbaasd zijn dat er tegenwind komt. Het probleem is dat wie probeert uit te leggen dat, een andere fetisj, meritocratie te ver doorgeslagen is, kan toch niet tegen het belonen van verdienste gekant zijn. Alleen blijkt de kostprijs van benepen meten van verdiensten bij wetenschappers of ondernemers – daar is aandeelhoudersmeerwaardecreatie wel een goed instrument -, politici ook tot gevolg te hebben dat men eerder conformisme beloont dan werkelijke verdienste.

Waarheidsaanspraken over natuurwetten kan men best aannemen, zoals de stelling van Pythagoras, de bijzondere en de algemene relativiteitswet als waarheid erkennen en begrijpen is van een ander gehalte en niet iedereen kan de elegantie en waarheid ervan onderkennen. In sociale wetenschappen, in psychologie en menswetenschappen merkt men dat waarheidsaanspraken niet altijd helemaal gegrond kunnen zijn, net omdat bijvoorbeeld in de wetenschap in principe een tegensprekelijk debat gevoerd wordt, dat soms vele decennia kan omspannen. Juist of fout, waar of onwaar zijn dan van een andere orde dan een Maarten Boudry wenst aan te nemen. Anders gezegd, ons denken over kwesties als de condition humaine, welzijn en welvaart, het onderzoek naar “le dieu caché” (Lucien Goldmann) verloopt via debat en blijft altijd nog een kwestie van waarderingen. Dan is het moeilijk te volstaan met absolute waarheden, want dan komt men uit bij het geloof, of dat in god is of in de waarheid van wetenschappelijke zekerheden. Toch is dit inderdaad geen relativisme, net zomin als post-modernisme alleen maar relativisme ten top zou wezen.

De moeilijkheid die Boudry oproept, die Devisch wil ontzenuwen, blijft een aspect van deze tijd, namelijk dat we altijd precies willen weten hoe het zit, want we verdragen geen twijfel meer. Goldmann heeft dat net aangegeven  toen hij over de verborgen god schreef. Ook hij droeg bij aan de open sfeer in de jaren 1960 en 1970 en schiep ruimte om de waarheidsaanspraken van verschillende partijen te onderzoeken. We kunnen ons voordeel doen met het postmodernisme, terwijl het denken zich niet per se hoeft op dat postmodernisme hoeft te beroepen. Alleen zien we vooral de breuklijnen in het filosofische debat tussen denkers die vooral absolute zekerheden willen aandragen en anderen die precies binnen de voorlopige geldigheid van inzichten aan het werk blijken te zijn.



Bart Haers  


Reacties

Populaire posts