Discussies over Mei '68 vermoeiend?




Reflectie




De zegeningen en kwalen van
Een jeugdige revolte
Mei ’68 of golden sixties



Mei '68? Leuven Vlaams, heibel op campus Berkeley en zoveel meer. De
onenigheid over de erfenis van 1968 verrast me niet, behalve dan dat
het vooral mensen zijn die de genade kennen later te zijn gekomen,
die het hardst afgeven op Mei '68. Anderzijds, een oudgediende als
Paul Goossens blijkt ook niet helemaal meer het overzicht te hebben
bewaard. Of zou hij zijn afkeer voor en partij niet kunnen scheiden
van het gebeuren toen, in Leuven? 
De discussie over Mei ’68 zal nog niet zo gauw stil vallen, waarbij links zich schurkt tegen de geest van Mei ’68 en zogenaamd rechts zich zou verzetten tegen die Zeitgeist. Toch blijkt dat links soms minder tolerant is tegen afwijkende inzichten dan rechts, burgerlijk rechts. Het klopt, de termen dienen verduidelijkt, want anders spreekt men in raadsels. Toch zou men vermoeden dat iedereen weet wat links is en rechts en denkt men ook zichzelf te moeten situeren in dat spectrum. Burgerlijk rechts? Vermoedelijk gaat het over mensen die een burgerlijk bestaan hoog achten, maar niet over de hele lijn conservatief of geborneerd denken. Kunstverzamelaars en kenners van het werk van Phil Glass of John Adams, van beeldende kunsten en zoveel meer, zij proberen soms eigen paden te gaan, vaak gaan ze gewoon mee met de stroom.

Het punt is dat Mei 68 inderdaad maar een facet is van een woelige tijd; Provo was al vroeger aan de slag en het huwelijk van Beatrix en Claus in Amsterdam had al voor heel wat heibel aan het Paleis op de Dam gezorgd. Ook D’66 was al opgericht en dan hebben we het alleen nog maar over Nederland. We zouden het ook kunnen hebben over de vernieuwing in de film, met “Et Dieu créa la femme” als een van de eerste films waarin naakt prominent aanwezig was. Of moeten we het nog hebben over de vergeten schrijver Hubert Lampo, die op zijn eigen manier ook experimenteerde? Dan hadden we het nog niet over Karlheinz Stockhausen begon reeds in de jaren 1950 met nieuwe muziekvormen te experimenteren, zoals Karel Goeyvaerts. In die zin was er na de Wereldoorlog al heel wat aan het veranderen in Europa, zij het dat dit vaak voorviel in kleine cenakels, zoals de Nieuwe Muziek. Overigens, ook de historische muziekuitvoering kwam toen van de grond. Historisch of authentiek? Het blijft altijd moeilijk de omstandigheden waarin Bach werkte of Händel, te reconstrueren. Toch gaf de oefening de muziek een nieuwe adem en Barok een nieuwe aura. Gustav Leonardt begon al in 1955 met die nieuwe, authentieke uitvoeringspraktijk.

Om maar te zeggen, wil men Mei ’68 recht doen, dan zal men ook een ruimer perspectief moeten bekijken. Overigens, als het studentenrevoltes gaat, ook in Hongarije, Praag en Polen was er meer aan de hand, maar het eerste land waar verzet publiek werd, was de DDR, in 1953. Alicja Gescinska wijst er met recht en reden op dat wij die gebeurtenissen nauwelijks kennen en er ook weinig interesse voor aan de dag leggen. Het eerste kan men goed maken, het tweede kan men alleen maar ergerniswekkend vinden, of proberen te begrijpen hoe of het eraan toeging in Polen in 1968. Alicja Gescinska vertelt hoe naderhand intellectuelen en andere opstandelingen aangepakt werden. Over de Praagse Lente werden we vroeger bijgepraat, maar een figuur als Vaclav Havel, die in Praag en Tsjechië wel eens kritiek kreeg te verduren na zijn lange presidentschap werd in Vlaanderen nauwelijks enige eer bewezen bij zijn overlijden.

De twee bewegingen waren dan ook verschillend, kan men gemakshalve stellen, maar toch is er meer aan de hand. Alleen al in de VS waren er meer kwesties aan de hand dan de opstand van studenten in Berkeley en op andere campussen, er was ook de civil rights movement en de moord op dr. Martin Luther King, terwijl er ook een ruimer opgevatte intellectuele revolte ontstond, gevoed door een nieuwe lichting wetenschappers, zoals de seksuologen Masters en Johnson, die in verschillende boeken de fysiologie van seksuele opwinding en de psychische aspecten ervan in een laboratorium onderzochten. Men kan het ook hebben, uiteraard over het werk van filosofen van de Frankfurter Schule, van de Franse onderzoekers als Sartre, Bourdieu, Foucault, Derrida en zeker ook Albert Camus, die net te vroeg stierf, in 1960 maar niettemin, ondanks de breuk met Jean-Paul Sartre en de communistische partij, bij nader toezien een aantal fundamentele inzichten aandroeg, over het wezen van de opstandige mens, over het omgaan met routines in het leven ook. Men zal al heel wat gestudeerd moet hebben om zomaar met die oeuvres en het denken dat erin aan de orde komt, om te gaan want men kan het zo aanvoelen dat sommige gedachten een eigen leven zijn gaan leiden, los van het denken van de filosofen. Onvermijdelijk? Wellicht wel, maar toch, het kan geen kwaad af en toe naar de bronnen, de teksten zelf terug te keren. In die periode, na WO II kwam het filosofische debat op een mondiale schaal tot stand, waarbij continentale en Angelsaksische tradities en obsessies met elkaar in botsing kwamen en elkaar gingen inspireren.

Nu veegt Alicia Gescinska Sartre wel de mantel uit, omdat hij na zijn reis in 1950 in de Sovjet-Unie het land en het regime de hemel in prees als het land van de vrijheid, waar de intellectuelen vrij waren, behalve dan de dissidenten, die het in Goelag-archipel mochten uitzweten. Toen Andreas Bader en andere leden in Stammheim een bijzonder gevangenisregime genoten, ging de Franse filosoof hen bezoeken en bevestigde hij naderhand in de pers hun deplorabele gevangenisomstandigheden, terwijl ze op een aparte blok zaten en Baader een dubbele cel had, een met zithoek en platenspeler, een om te slapen. Ze eisten een bijzonder statuut maar zaten al in relatieve luxe in de cel. Sartre deed de waarheid eens te meer geweld aan.

Is Sartre nog wel te begrijpen voor onze tijd? Men kan  inderdaad aan bepaalde concepten en gedachten nog wel inspiratie opdoen, toch kan men zich ook vragen stellen over een centraal begrip, namelijk vrijheid. Bij Sartre is dat geen positief begrip, maar dwingende noodzaak. De vrijheid bij Sartre spoort niet met die van bijvoorbeeld Isaiah Berlin of Hannah Arendt, waar het creatieve beginsel groter gewicht heeft en de menselijke conditie rijker ingevuld wordt. Men kan zich afvragen of Sartre nog wel het begrip vrijheid, liberté in gedachten heeft, dan wel de aanname onderschrijft dat we gedetermineerd zijn, niet vrij kunnen handelen?

Dezer dagen geloven we grif dat het Nazisme, fascisme en franquisme de grote boosdoeners zijn, net als de communistenjacht van McCarthy enige jaren later. Gescinska laat optekenen dat zij meer met het kwaad van links te maken had dan met dat van rechts. En wij, die hier opgroeiden in de jaren van de studentenrevolte en later? We hadden er niet zo een last van, al was aan de universiteit de druk om links op te gaan groot. Nu goed, groepsdruk is er altijd en jonge alumni konden bij de SP-a een mooie loopbaan opzetten. Wie koos voor de eerder burgerlijk liberale weg, werd een meeloper genoemd en toch, er was wel enige moed voor nodig om niet te gaan betogen tegen de plaatsing van raketten in het kader van het NAVO-dubbelbesluit. Ook nu merkt men dat er in het publieke debat weinig gezegd wordt over de noodzaak van een defensiebeleid die naam waardig, wel over de ongehoorde kostprijs van de luchtvloot. Net zo min als de Vlaamse Beweging pacifistisch was – wel gekant tegen oorlogen die hen, de Vlaamse beweging niet aangingen – zo kan men bij de linkse aanstuurders van de Vredesbeweging ook wel eens enige sympathie bespeuren voor gewapende bewegingen.

Als ik dan toch over links spreek, dan omdat men bijna dagelijks verneemt hoe zij zich voelen, zij die zich progressief of links noemen. Gelijkheid nastreven, zou de crux vormen, maar net burgerlijke samenlevingen, zoals het Brugge in de veertiende eeuw of andere steden, of de VS na de oprichting kenden, zoals Alexis de Tocqueville noteerde in 1830, kenden een hoge mate van gelijkheid binnen de elite. De kloof met het “grauw” kon groot zijn, toch merkt men in zo een samenlevingen vaak dat ook de armen een beter lot hebben dan zij die in aristocratische samenlevingen leefden. Jawel, een burgerlijke samenleving kan ook zomaar uitlopen op een aristocratisch zelfbesef. Links kan wel tegen de zittende elite zijn, in onze hedendaagse context klinkt dat wel raar, want ze maken deel uit van de bestuurlijke, intellectuele en culturele elites en daar is niets mis, wel met het feit dat ze ontkennen tot de burgerlijke kringen te behoren. In het Amsterdam van Jan Six, zoals Geert Mak schrijft, de Jan Six die de gouden eeuw beleefde, was zoon en kleinzoon van inwijkelingen uit het zuiden, die zich een plaats onder de regenten wist te verwerven net als anderen, wier vader nog smid was of een ander “eenvoudig” ambacht beoefende.

Wat opvalt in het debat over Mei ’68 en mij intrigeert is het opvallend schrale beeld dat men ervan ophangt. De filosofie van Michel Foucault vatte aan met onderzoek naar de genealogie van autoriteit en de macht over woorden, maar in zijn laatste lezingen in het Collège de France merkt men dat hij precies de kracht van het waarheid spreken te berde brengt, net als het concept zelfzorg. Het gaat over Parrhesia, waarheid spreken en moed hebben die waarheid uit te dragen, vooral als het iets kan kosten, het eigen hoofd vooral. Tussen Surveiller et punir en Parrhesia liggen vele jaren onderzoek en een wild leven in dark rooms in San Francisco. Maar zo te zien heeft dat zijn denken eerder geinspireerd dan gefnuikt. Overigens, waarom schrijft men nauwelijks over zijn onderzoek naar de geschiedenis van de seksualiteit? Van een open denken en nauwkeurig afwegen gesproken[i].

Want finaal komt men uit bij het idee dat in de jaren ’60 het seksuele leven van vrouwen en mannen veranderde, waarbij de vruchtbaarheid onder controle kwam van de vrouwen via de pil en andere middelen, wat sommige pilaarbijters deed vrezen voor ongebreidelde promiscuïteit en enkele slimmeriken de kans gaf in communes of anderszins nog wat meer aan hun trekken te komen. Misschien ging het wel eens fout, werd het leven in zo een commune voor deelnemers onmogelijk, bij gebrek aan zelfregulering en discipline. Nu groeiden we op in een sfeer waarin discipline als iets verdachts werd afgeserveerd, maar tegelijk, wie er de kantjes afliep, werd altijd nog ter verantwoording geroepen. Het gezag, thuis, op school en elders werd echter toegeeflijker en wilde zich wel al eens verantwoorden. Het was inderdaad een kwestie van “het is verboden te verbieden”, maar tegelijk liet men, zoals in de genealogie van de antipedagogie is gebleken ook zo kansen schieten om kinderen en jongeren zichzelf te ontplooien. Het onderwijsverhaal, met het VSO als icoon, triest voor sommige proefkonijnen, liet en laat zien dat men wat pedagogie betreft helemaal de trappers kwijt was. Het doel van leraren die mijn vader opgeleid hebben was niet het stampen of blokken om het blokken, maar om jongeren de kans te geven voldoende parate kennis bij de hand te hebben, als het erom zou spannen. Aan de universiteit was het afleggen van examens wel heel strak georganiseerd.

Goed dat men een en ander opnieuw onder ogen zag, terwijl men toch af en toe merkte dat men zich verloor in details en vormen van inspraak ingang deed vinden die autodestructief werkte. Ik moet vaststellen dat er al die vijftig jaar lang geen behoorlijke kritische analyse is gekomen over de zegeningen en vloek van die periode, waarin veel op losse schroeven kwam te staan.  Misschien verbrandden die vrouwen in A’dam hun bh’s niet echt, of alleen afdankertjes, ze durfden wel hun lichaam lief te hebben en zich zelfbewust te presenteren. Op de stranden en in het zwembad was er meer vlees te zien, maar dat zorgde niet zo gauw voor onheil, een enkel incident niet te na gesproken. Dezer dagen klaagt men over nieuwe preutsheid, maar het heeft te maken met het gevoel bij dames dat men genadeloos zal be- en vooral veroordelen om de werkelijkheid van hun lichaam, terwijl wij mannen er lustig van snoepen, van zo een meisjes.

Zoals men geen redenen zag om het socialisme opnieuw te ijken na de val van de Muur, zo vond men het ook niet nodig de vele bewegingen van Links en Rechts in de periode na 1980 opnieuw te bekijken en de evolutie van de persoonlijke vrijheid te bekijken. Vandaag zijn zowel de Staat als bedrijven (Google, Apple, Amazon, Facebook … ) en andere bij machte onze bewegingen en gedragingen te volgen, zodat we opnieuw een zekere vrijheid zullen moeten bevechten, wellicht door te leren ons niet zo heel veel aan te trekken van dwaze commentaren. Nu goed, die komen overal wel bovendrijven, waarbij machtsstreven zelden afwezig is.

Toch zal men de verworvenheden van die periode, zoals de doorgedreven democratisering van het onderwijs niet zomaar negeren, want het droeg bij aan de toename van de welvaart en het welbevinden van mensen. Men zal ook opmerken dat mensen niet meer opgesloten bleken in hun leefomgeving, maar velen leerden de genoegens van het betaald verlof kennen en trokken naar allerlei stranden in binnen- en buitenland of gingen hun cultuur bijspijkeren in Rome en andere steden. De algemene toename van de welvaart en de toegang tot allerlei vormen van ontspanning, inclusief restaurants in de jaren ’60 mag men niet over het hoofd zien. Het leven werd niet alleen kwantitatief beter, meer, ook inhoudelijk werd er meer mogelijk voor “gewone” mensen, wat ook tot uiting komt, zeker dezer dagen, in de toegenomen mobiliteit, waarover we dan weer steen en been klagen. Als historicus vraag ik me of we nog bij machte zijn het leven van de volwassenen in die jaren goed te overzien, waarbij genoegens allerlei ook maar mogelijk werden omdat men minder tijd aan de dagelijkse routines in het huishouden diende in te laten, vooral de vrouwen dus. De keukenhulpen, van koelkast tot diepvriezer, van electrische fornuizen en ovens, maakten veel mogelijk, terwijl de vaatwasser een vervelend karwei uit de wereld hielp, net als de wasmachine en de droogkast. Betere detergenten en andere spullen maakten het leven properder en aangenamer. Uiteraard kwam er dan nog de tv bij en de transistorradio, zodat we overal en altijd muziek konden horen.

Hoeft het te verbazen dat de geesten gingen dwalen, zich in verbeelding verloren en dat men al eens op zoek ging naar roesmiddelen? Het was al in de negentiende eeuw goed gebruik voor dichters, bohemiens en ander volk om zich al eens in drugs, zoals Laudanum, te verliezen. Ook de vrije liefde was in die periode best wel mogelijk, maar pas met de Bloomsburry group rond Virginia Woolf en anderen, kreeg dat een gezicht. Klaus en Erika Mann leefden als prinsen, Klaus joeg op jonge mannen en werd verslaafd aan drugs, Erika Mann had een cabaret en beleefde relatief openlijk de vrouwenliefde. Het is dus niet zo dat wat zich rond 1960 begint af te tekenen nieuw zou wezen. Had Aldous Huxley in 1932 niet Brave New World geschreven, waarin hij ons uitlegt dat er een drug bestaat die onze geest vakantie geeft en een vorm van hologrammen aanreikt waarmee we ook andere zintuigen dan oren en ogen de kost kunnen geven.

De jaren van wederopbouw, na 1945 worden vaak als donker en uitzichtloos beschreven, waarna dan plots een nieuwe lente van geluk en welvaart zich aandient. Niet iedereen vond de jaren vijftig zo grauw en erg, want men ging uit, danste, leerde jazz beter kennen en ook via de radio, later de televisie kreeg men zicht op nieuwe mogelijkheden, films, nieuws, duiding… De wereld werd een dorp en sommige mensen gingen ook op reis, ontdekkingsreizigers uit een (ver) verleden achterna.

De creatieve zenuw was al sinds de negentiende eeuw gespannen en telkens weer kwamen nieuwe groepen op het forum, zoals Dada na 1917 en Cobra in Parijs, kort na 1945. Anderzijds waren er Einzelgänger zoals Frans Masereel, die werkelijk zwarte sneeuw had gezien, uit Parijs was gevlucht omdat hij dienstweigeraar werd en in Zwitserland Romain Roland en Stefan Zweig had ontmoet. Men zou kunnen zeggen dat het precies in de jaren zestig niet echt meer lukt om artistiek creatief uit de hoek te komen, omdat alle modernismen al afgeserveerd waren geworden. Er ontstond een gevoel van vermoeidheid omtrent wat men nog bedenken kon. Anderzijds vond men nieuwe vormen, zoals de performance, het evenement, de bedoeld klungelige instant kunst, die ook weer vanzelf verging.

Filosofen leverden bouwstenen aan, vonden dat de belofte van de democratische samenleving niet bracht wat ervan verwacht werd, de ideale wereld wilde maar niet tot stand komen. De verbeelding die men aan de macht wilde zien komen, was niet die waarin u en ik onze verbeelding zouden laten vloeien, wel een die beantwoordde aan de dromers van een ideale wereld, doorgaans geïnspireerd door Karl Marx, Lenin en Mao. Wie er geen boodschap aan had, wie, zoals Gide het had laten zien, begreep dat de Sovjet-Unie verre van een ideale wereld bracht, kreeg vaak een academisch ostracisme aan de broek. Wie kijkt, naderhand, hoe in de jaren ’80 figuren als Karel Dillen, Jean-Marie Le Pen of andere rechtse figuren opeens  hun plaats opeisten, moet vaststellen dat gedurende 10,15 jaar, al vanaf 1960 bijna uit de media gehouden werden. Al helemaal vonden literatoren en opiniemakers het ongehoord zich over de erfgenamen van de nazi’s te bekommeren, zodat bijvoorbeeld Zwarte Zondag, 24 november 1991 als een donderslag bij heldere hemel kwam.

Bovendien kwam men maar niet tot een eerlijke evaluatie van dat hooggestemde gauchisme een goede, behoorlijke analyse te maken. De eerste die m.i. zover kwam was Peter Sloterdijk, die met “Kritiek van de Cynische Rede” een genealogie van de Kritische Theorie maakte en aantoonde dat het niet volstaat het goede te willen om ook tot goede resultaten te komen. De mens veranderen? De wereld verbeteren? Het klonk nog in de heilige hallen van de Blandijn, toen ik er studeerde, maar ergens viel het op dat men toch geen eensgezindheid kon bereiken over wat de ideale wereld dan wel zou behelzen. In die zin duurde het allemaal langer dan die ene meimaand.

We zien  het allemaal wel, maar in plaats van positie in te nemen voor of tegen het gedachtegoed dat we Mei ’68 toedichten, zou men al kunnen beginnen met proberen te overzien wat er gaande was. In die zin vormt de roman “De ontdekking van de Hemel” een mooie toegang tot wat men de Zeitgeist zou kunnen noemen, waarbij Harry Mulisch er meer dan behoorlijk in slaagt de verschillende “grondstromen” in de Nederlandse samenleving en het falen van Joop Den Uyl, van de sociaaldemocratie uit te spellen. In die zin schreef hij met dit magnum opus ook een soort tapisserie van de tijd, waarover men vandaag graag van mening verschilt. Sommigen vinden het een proeve van charlatanerie, terwijl de auteur net verschillende verhalen die speelden met elkaar wist te verbinden.

Leuven Vlaams tot slot, het scharniermoment in de evolutie naar emancipatie – pocco ma non tropo – en Walen Buiten, waar de Vlaamse studenten en ook professoren naar streefden, lag in het verlengde van meerdere evoluties: de stad Leuven was te klein om en een volwaardige Nederlandstalige universitaire en een Franstalige universitaire gemeenschap te herbergen. De ontwikkeling van Louvain-la-Neuve was overigens voor beide universiteiten een weldaad, ondanks de kritiek op de verdeling van de bibliotheken. De houding van Paul Goossens, die “Walen Buiten!’ genocidair noemde, slaat nergens op. De evolutie van de mondialisering en globalisering van de economie heeft mensen de nood laten voelen aan vormen van identiteit, die inderdaad wel eens excessief kunnen blijken, maar doorgaans vooral een bescheiden houvast biedt aan mensen die hun leefwereld versneld zien veranderen en waar ze grip op lijken te verliezen. De morele afwijzing van elke vorm van discriminatie, van binnensmonds beleden racisme, geeft aan, dat de eisen die men elkaar stelt weinig ruimte laat voor een zekere lankmoedigheid. Al bij al is lankmoedigheid vaak een vorm van lafheid, in de ogen van doeners en opinieboeren.

Mei ’68 wilde afrekenen met de brute patriarchale verhoudingen, vandaag zien we dat machtsverhoudingen minder helder werden, maar de eisen die moreel superieure mensen anderen stellen, worden zelden met lankmoedigheid aangepraat. Aan de ene kant heb je Gutmenschen, een term die voor de een eretitel heten moet en voor de anderen een hard verwijt, een strijdhamer is. Toch zijn er andere benaderingen mogelijk, zoals Alicja Gescinska toonde in een redevoering “Allmensch”, waarbij de mens ergens goed in kan zijn, door zich te vervolmaken, zonder dat men daarom onmiddellijk naar morele eisen moeten verwijzen. Het verschil tussen Gutmensch en Allmensch ligt wellicht in het begrip “Timshel”, waarmee John Steinbeck uitpakte: men kan iets bereiken, reden waarom men het doet, waarbij een zekere ethische bewogenheid uiteraard aan dat handelen ten grondslag ligt, maar het is niet iets dat heteronoom is.

Al bij al kunnen we dus maar best de zegeningen van Mei ’68 tellen en koesteren en verder bouwen aan een goede, leefbare samenleving, waar we elkaar niet om de haverklap langs de morele meetlat leggen, maar proberen wel dat zeer moeilijke aan de dag te leggen, respect. Het is een moeilijk iets, omdat wat ik respectvol acht, voor de andere net respectloos kan lijken. Richard Sennett, zelf een tijdgenoot van de Summer of love, als jongvolwassene, heeft hierover interessante inzichten neergeschreven. Maar ja, het was niet dwingend genoeg. Dat is wat me vandaag opvalt, dat het altijd een doel moet dienen, ook de zorg voor mensen met (grote) zorgvragen. De antipsychiatrie keerde terug alsook de gedachte dat men mensen met een pilletje kan genezen, tot men met psychiatrische aandoeningen in aanraking komt. Finaal blijft de vraag van onze voorgangers hangen: hoe kunnen we het leven naar behoren leven? Of was dat niet de vraag van de Provo’s, de kabouters en bloemenmeisjes?

Een uitgebreide reflectie, maar het tijdvenster dat we hanteren, ook de thema’s die we als wezenlijk voorstellen, dat alles behelst meer dan enkele slogans of figuren, van Daniël Cohn Bendit over Rudy Dutschke tot bij ons mensen als Leo Apostel en Jaap Kruithof, eventueel ook Armand, Vuile Mong en zijn vieze Gasten. Sommige thema’s leefden in beperkte kring, andere vonden wijd en zijd aanhang. Modellen van inspraak werden getest, indoctrinatie kreeg een nieuwe lading en toch, meer mensen dan ooit kregen toegang tot domeinen van kennis die voordien vaak enkel in beperkte kring circuleerden. Als men het gebeuren van de laten jaren ’60 en vroege jaren ’70 wil vatten, dan zal men de voorlopers en het nachleben moeten bekijken. Wat we omarmd hebben is niet min, maar ook werd onderweg een en ander terzijde geschoven zonder veel nadenken. Verheerlijking noch verguizing brengen soelaas.


Bart Haers  



[i] Het werk heb ik nog niet helemaal gelezen, omdat niet alle delen beschikbaar waren. Opvallend is wel dat men er geen aandacht aan besteden wil. Het was dan toch een onderzoek dat nauw spoort met de gebeurtenissen in de “summer of love” en “Mei ‘68”.

Reacties

Populaire posts