Valkuilen van termen en van de directe logos
Recensie
De twintigste eeuw gebeurde
gedachten
over ascese en list
Peter Sloterdijk, Wat gebeurde er in de 20e eeuw? Vertaling: Marc Wildschut. Boom Uitgevers 2017. 235 pp. prijs: 24,90 €
Het is
verraderlijk een recensie te schrijven over een bundel essays, zeker van een
filosoof als Peter Sloterdijk, omdat je niet zomaar alles onder een noemer
lijkt te kunnen vatten. Moet dat dan? De basisvraag bij Sloterdijk betreft de
vaststelling dat ons denken vaak neigt naar illusoire helderheid: we benoemen
iets en maken er ons dan geen zorgen meer om. Wat betekent zoiets als “Ruimteschip
Aarde”? Of een nieuwe geologische periode “Antropoceen”, waarbij men ervan
uitgaat dat de aanwezigheid van de mensheid een alles overweldigende cultuur
van artefacten, die de aarde zelf veranderden en veranderen. Het is nadenken, leest
het boek, vanuit de gedachte dat we ons vaak laten meeslepen door met veel
aplomb gebrachte zekerheden, die een probleem lijken op te lossen, dat er niet
is.
Kan de
mens zichzelf temmen en wat betekent het in de beleving? Sloterdijk onderzoekt
waarom we de idee zo aantrekkelijk vinden dat we de periode waarin we door de
uitbouw van de industrie, uitgebreide infrastructuur en werktuigen de aarde en
het andere leven op aarde in het gedrang hebben gebracht een naam te geven, het
antropoceen. De gedachte dat de term alles zou verklaren waar we nu mee te
maken hebben, een scala aan problemen, van klimaatverandering over massa-extinctie
en het uitputten van de aardmetalen en fossiele brandstoffen, terwijl we nog
altijd niet meer zijn dan een laag schimmel op de aardkorst.
Het
gaat er voor Sloterdijk om dat we een strijd van giganten beleven, waarbij
oproepen tot (nieuwe) vormen van ascese om het leven op aarde te redden, uitgaande
van realistische benaderingen van wat er gebeuren zal, een prognostische intelligentie,
die al enigszins vooruitwijst naar het stuk over de andere logos of de rede van
de list, de ideeëngeschiedenis van het indirecte. Sloterdijk stelt zich vragen
of de kritiek op de consumptie en op het overdadig gebruik van fossiele
brandstof wel steek houdt en of we ons niet laten ringeloren door een vernieuwde
apocalyptische angst voor ondergang. De doemscenario’s komen zonder verpozen op
ons af terwijl Sloterdijk opmerkt dat er wel degelijk aanwijzingen zijn dat we
bepaalde problemen op een andere manier kunnen oplossen dan door te kiezen voor
onthouding. De krant de Morgen distilleerde uit het artikel de titel dat we af
moeten van fossiele brandstoffen, terwijl Peter Sloterdijk erop wijst dat het
best denkbaar is dat we de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wel eens
te boven zullen komen, mits gericht wetenschappelijk en technologisch onderzoek,
want hebben we niet aan planeet Aarde en het fenomeen leven zoiets als de
technosfeer en de noösfeer toegevoegd, waarmee we de mogelijkheden van het
beschikbare landbouwareaal exponentieel hebben uitgebreid, zodat we, zij het
nog niet helemaal voorspelbaar hoe, toch aan die aarde meerdere aardes hebben
toegevoegd.
Het
antwoord? Coproductie, waardoor we op een overdachte manier de bestaande
mogelijkheden uitbreiden en tegelijk de uitputting niet enkel uitstellen, zoals
men dan voorhoudt, maar ook zelfs naar de Griekse kalenden verwijst. De opdracht
bestaat erin, dat planologen, architecten, technologen hun plannen niet meer
tegen elkaar maken, maar optimale samenwerking zoeken. Zou de filosoof het
kwalijk duiden als ik hem een pleidooi voor de “commons” hoor houden, een concept
dat we graag verbonden zien met landbouwgemeenschappen in de Alpen of op de heide
van woeste hoogten. De aarde kunnen we als “commons” beschouwen, waarbij we
samen aan de weg timmeren, wetenschappers en technologen, maar ook politici en
wij burgers. Hij wil daarbij af van de gedachte die Hobbes ons aan de hand
deed, van de Leviathan die de hele samenleving onder controle heeft en allen
doet meelopen op de plaats die zij of hij gekregen heeft. De kwestie is dus dat
men moet uitgaan van een domesticatie van de culturen, van de cultuur, waarbij
de domesticatie binnen culturen nog van een andere orde is dan die domesticatie
van culturen tegenover elkaar. Sloterdijk heeft het over een strijd tussen
giganten, maar laat tegelijk zien hoezeer die benadering het vinden van goede
oplossingen door coproductie tegenhoudt.
Het
punt is inderdaad dat we dan moeten gaan nadenken over hoe we ons binnen culturen
en hoe culturen onderling met elkaar op een andere manier kunnen co-existeren.
In het eerste stuk besluit Sloterdijk met de gedachte dat de wanhoopsgedachte
van nogal wat auteurs nergens toe kunnen leiden, omdat ze wellicht botsen op de
neiging van mensen zich binnen de cultuur en met behulp ervan als een wild dier
te gedragen. De regels voor het mensenpark doen veronderstellen dat we vreedzaam
met elkaar omgaan, de praktijk laat zien dat er nogal wat wild geraas voorkomt,
ook al omdat we vaak genoeg vergeten dat de mens, door vroeggeboorlijkheid in
eerste instantie geen opvoeding, maar voeding van node heeft, maar vervolgens,
eens het kind op de been komt, heeft het wel opvoeding nodig, want de neotenie,
die vroeggeboorlijkheid maakt dat mensenkinderen weinig vanzelf onder de knie
krijgen. De opvoeding moet dus als een temmen worden voorgesteld, terwijl
tegelijk het huis van de (eigen) cultuur een thuis en een symbolische eigenheid
kan genoemd worden, waarin mensen hun plaats vinden. Toch merkt men dat in
culturen waar de vruchtbaarheid niet onder controle gekregen wordt, jonge
mannen vooral een explosief mengsel kunnen worden. Sloterdijk stelt dat het
niet goed mogelijk is te veronderstellen dat het zelfdomesticatieproces spoedig
tot vreedzamer verhoudingen zal leiden, maar dat op termijn wellicht wel
mogelijkheden denkbaar zijn. Als we zien hoe we sinds de twaalfde eeuw bereid
zijn gebleken steeds meer afstand doen van wapens, in Europa dan toch, dan kan
men dat als een domesticatieproces. Echter, de relatie tussen culturen gaat ook
uit van een domesticatieproces en dan ziet men dat bijvoorbeeld de VS er niet
in slagen de eigen wildheid onder de knoet te krijgen. Zo kan men de Europese
Unie als een bijzonder geslaagd project zien van (zelf-)domesticatie, ook al
kan er wat zelfbegoocheling aan ten grondslag liggen, het werkt blijkbaar wel. De
oude bewegingen, boeddhisme, stoïcisme en christendom, die men niet per se als
religies moet opvatten, bevatten overigens oproepen tot desertie en de-domesticatie,
waarna, zo zal altijd weer blijken, de institutionalisering tot nieuwe domesticatie
aanleiding heeft gegeven.
De
oceaan een experiment noemen, lijkt nergens naar, want tja, wat is dat nu
eenmaal, die oceaan? Voor zover we weten staan we aan de oever van de oceaan
verbaasd te kijken, omdat we weten dat de andere oever op een afstand ligt die
we pas goed 500 jaar aankunnen, dat wil zeggen dat we de oceaan kunnen bevaren
en zonder veel gegist bestek de andere oever kunnen bereiken en dat doen we
steeds meer en vaker met onnoemelijk veel goederen in containers opgeslagen. De
oceaan bevaren bracht de globalisatie op gang, die nog eens versterkt werd
sinds de jaren 1980 de ontwikkeling mogelijk werd van digitale netwerken die de
hele aarde overspannen – met enkele woestijnen of oases die niet te bereiken
blijven – zodat allerlei contacten over de hele aarde binnen een tel tot stand
kunnen komen. Waar vroegere schepen vaak in de greep van stormen ten onder
kunnen gaan, waardoor de andere oever niet bereikt werd, zien we dat we nu de
oceaan niet afdoende zien als deel van onze leefwereld. De vervuiling met
plastics die door ongecontroleerd dumpen van afval in de oceanen terecht komt
en vervolgens het punt van de aandrijving van schepen met zeer zware stookolie,
draagt bij tot de uitstoot van vrachtschepen. Cruiseschepen lijken in brochures
al deel te hebben aan de nieuwe realiteit, maar wie wil er nu met 5000 andere
reizigers op een schip zitten?
De
geometrische observatie van de Grieken, dat je lijnen kan trekken tussen punten
– aan de hemel – is voor Sloterdijk de aanzet geweest tot globalisatie en synchronisatie
van onze wereld. De gedachte in een bol te leven, waar we niet af kunnen vallen
en de ontdekking dat je nieuwe landen kan ontdekken, die niet in de bijbel
vermeld staan, betekende ook dat men over die eigen aarde opnieuw diende na te
denken. In eerste instantie waren het de Europeanen die succesvol en zonder
voorbehoud de oceanen opvoeren en overal heen trokken, daarover verdragen
sloten en met elkaar de aarde verdeelden. De afgelopen decennia is de stroom
vanuit Europa naar alle hoeken van de wereld op een tegenstroom gebotst,
waardoor er een onmiskenbare nervositeit ontstond. Immuniteits- en
identiteitsbehoeften komen dan bovendrijven en zullen individuen nog meer op
zichzelf werpen, wat op zich geruststellend zou heten, ware het niet dat we
niet weten of wij als individuen in zekere zin de hoge eisen van de
wensmaatschappij niet op de politieke orde projecteren. Sloterdijk neemt het in
deze dus op voor mensen die zich met de collectivistische
immuniteitsstrategieën niet meer wel bevinden en die het tekortschieten van de
politieke orde ter zake als een probleem opvatten, waar ze als individuen nog niet
tegen opgewassen zijn. De ontwikkeling van een thuis, meer dan een standplaats,
de gedachte aan het verblijven, zending naar een buitenpost, was in vroeger
tijden een deel van de opleiding van onder meer de Jezuïeten, om hen
immunologisch te wapenen tegen wat hen te wachten stond. We kijken naar deze
nieuwe toestanden met vrees en onrust, omdat we de gang van zaken, die door
onze voorzaten in gang werd gezet, niet goed begrijpen, laat staan kunnen
hanteren.
Men
begrijpt dat deze abstracts van de redevoering en stukken van Sloterdijk als
altijd van de lezer grote concentratie verwachten. In het hoofdstuk over wat er
in de twintigste eeuw gebeurde zien we hoe hij ons met Alain Badiou, “le vingtième
siècle a eu lieu” confronteert. Zoveel absurditeit maakt balorig, maar het hele
essay laat zien dat Sloterdijk ons ervan wil doordringen dat we ons van de XXe
eeuw niet veel meer kunnen voorstellen. Allereerst verdwenen leerstelsels, radicale
visies op mens en samenleving die men doorgaans links noemt in de Lethe van
vergetelheid. Ook kan men de fantoomwording van de eeuw niet goed verbinden met
gebeurtenissen die we met de eeuw associëren. De eeuw had plaats? Het zal wel,
maar wat ging er allemaal om? De filosoof meent dat de virulente conflicten
Europa draaien rond de vraag hoe we na een laatste inspanning in zalig
nietsdoen kunnen verwijlen: de toename van de welvaart genereert gelukzalige
werkloosheid.
Sloterdijk
is niet de enige die zich met de paradoxen van de (recente) geschiedenis inlaat
en ons verrast met de vaststelling dat het bouwen aan welvaart tegelijk
discussies over rechten impliceert, zelfs het recht op leven voor deze of gene.
Past de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die de Dertigjarige
Oorlog afsloot – en de Koude Oorlog inleidde – wel in het schema dat Sloterdijk
ons voorhoudt, namelijk dat het verwezenlijken van de alchemistische droom ook
wel donkere kanten mee brengt, die men niet kan ontkennen. Toch is het kapitalisme
en de industrie, de vrijheid van handelen voorwaarde voor die schatvinding, er
de kern van. En toch, de winning van steenkool en aardolie hebben in ons
systeem de idee van gratis energie enige tijd levendig kunnen houden. De
natuurarbeider, de natuur als transformator van energie kan onze interesse wel
wekken, maar valt buiten de schema’s die we dezer dagen nog hanteren, als
restant van de 20st eeuw. Wat zal er volgen in deze eeuw? Om in-de-wereld te
blijven, zullen we toch moeten blijven zoeken naar de schat, want het betekent
niet veel als we niet in de wereld blijven.
Om de
revoluties van de twintigste eeuw te vatten, om de droomduiding verder te
zetten, voert Sloterdijk ons vervolgens mee naar een landhuis bij Florence,
rond 1348, waar de pest woedt en 7 dames, vergezeld van 3 heren een uitweg
zoeken om aan de ziekte te ontkomen, maar ook middels het vertellen de
levenswil gevoed zal worden. Novellare, het klinkt als vernieuwen, toch? Dat
Sloterdijk ons meeneemt in de gedachte dat de renaissance als moderniteit een
permanente vernieuwing moet heten, die meer behelst dan stijlveranderingen, dan
vormelijke evoluties, wel integendeel, de permanente renaissance behelst een
andere wijze om de in de wereld te staan, niet meer afhankelijk van het rad van
fortuin. Hoe diep die vernieuwingen wel waren vindt men bij filosofen in die
periode, zoals Marsilio Ficino, die met het corpus hermeticum aan de slag gaat
en daarmee de grondslagen legt voor een nieuwe benadering van de “oudtestamentische”
tijden, maar ook aan het persoonlijke leven werkt hij, zoals iets vroeger John
Duns Scotus. Wat opvalt is dat Sloterdijk betoogt dat men van aanvang af in de Renaissance
een beweging kan zien die meer is dan spelen met vormen, het mensbeeld zelf
veranderde grondig, filosofische avonturen kwamen op gang, ook met de wereld
bleek een andere, eerder actieve verhouding mogelijk. Afhankelijk blijven van
de willekeur van het noodlot, of dat nu samenviel met god, met de natuur of de
koning of een andere machthebber, de Zwarte Dood bleek voor het vermoeden dat
men zelf het lot in handen kan nemen een aanmoediging.
“Zij stichtten de republiek van het betere weten, waarvan wij
de erfgenamen zijn. Ook deze kennisdragers koesterden nooit de illusie dat zij
autonome subjecten waren. Al hun kennis begon met het inzicht dat menselijk
leven een bestaan in stromen en onder alle mogelijke invloeden betekent.”
We
moeten dit opvatten als het begin van een era van spelers – zou Hesse hier iets
ingeblazen hebben? – waaronder de uitgevers, die investeren in nieuwsberichten
en verhalen, in het aanwakkeren van het verlangen deel te nemen aan de wondere
wereld. Spreekt dit dan het vermoeden tegen dat in de Renaissance het fortuin
en het noodlot afgewezen worden? Net door in te spelen op talloze mogelijkheden
kan de moderne mens de tragische onafwendbaarheid van een noodlot ontwijken,
kan hij ook door met anderen te leven, lees: te spelen, een netwerker worden,
probleemoplossend, als Sloterdijk dat woord al zou bevallen, want met het
probleem is er meer aan de hand dan we in de wandeling denken.
Het
brengt ons wellicht zonder veel bochtenwerk bij wat Sloterdijk ons over de
figuur van Odysseus als Sofist te vertellen heeft, wat ons dan weer bij de
Platoonse concepten van filosofie en (contemplatief) denken brengt, bij de
bedenkingen die Sloterdijk zich maakt als het over de positie van de filosoof
en de filosofie gaat. Men kan natuurlijk niet beweren dat er een direct verband
bestaat tussen Homeros en Plato, maar Plato kende wel het grote werk en putte
er ook wel eens uit, om zijn positie helder te maken, ook omdat vele
(gestudeerde) Grieken nu eenmaal de verhalen kenden die in de Odyssea en de Ilias
zijn opgenomen. Maar Homeros laat zien dat Odysseus net in staat is problemen
te zien of beter, omstandigheden onder ogen te zien en er na enig nadenken een
oplossing voor te vinden, in plaats blind op impulsen in te gaan. Wellicht is
hij hulpeloos, maar zijn wetenschap dat hij hulpeloos is, laat hem toe de
nodige middelen bij elkaar te brengen zodat hij telkens adequate oplossingen
vindt, waarbij het lijfsbehoud nooit ver weg is, zoals in de situatie in de
grot van de cycloop.
Maar
Odysseus ziet de omstandigheden waar hij voor komt te staan, niet als problemen,
zoals wij dat begrip vatten, namelijk als iets waar men theatrale spelletjes
mee kan spelen, terwijl het voor Odysseus op dat moment, op het strand voor Nausikaa
die als enige is blijven staan en luistert naar zijn oratio pro domo en hem een
uitweg biedt, om overleven gaat. Sloterdijk legt vervolgens uit dat in de Gorgyas
en andere dialogen Plato laat zien dat de sofistiek in feite niet meer is dan spelletjes
spelen, terwijl het net de opzet is, ook van Sloterdijk aan te tonen dat men
het belang van de sofistiek niet mag ontkennen. Hij stelt de bezitter van de
waarheid tegenover de advocaat die elk dossier durft aan te pakken, ook al denkt
het publiek dat de advocaat die zaak niet kan pleiten, omwille van de
gruwelijkheid of de empathie met slachtoffers. Toch beperkt de filosoof
Sloterdijk de kwestie niet tot het optreden van advocaten – die gemakkelijk
kunnen aantonen dat elke cliënt recht heeft op verdediging, waarbij men wel de
persoon verdedigt, maar niet altijd de (verwerpelijke) handeling – terwijl we
in onze samenleving naast advocaten ook professionals in de PR, pleitbezorgers
van ngo’s en wie al niet meer zich wendbaar weet te bedienen van het woord.
Odysseus
is veel volgens Sloterdijk, onder meer een grote dulder, iemand die weet dat
hij een en ander moet verdragen om thuis te kunnen komen, maar zelfs dan duurt
het even voor hij herkend wordt, eerst door zijn oude voedster, die het litteken
herkent aan zijn voet en zijn vrouw Persephone herkent hem pas als hij te
kennen geeft te weten dat het echtelijke bed niet verplaatst kan worden, want hij
had het bed zelf om en in de olijfboom gehakt en gebouwd. Dulden, velen,
verdragen, het gaat echter niet om een passieve houding, wel om het juiste te
doen als de tijd rijp is. Met zijn verstand, met zijn listigheid en
spreekvaardigheid kan Odysseus de omstandigheden niet vanzelf overwinnen, maar
volhoudend komt hij wel waar hij wezen wil. Hij is ijverig en bedreven, listig
en taalvaardig, wat wij ons zelden voorstellen als we de versimpelde verhalen
lezen.
Het
sofisme, dat weet eeniegelijk is door Plato in de ban gedaan, terwijl het voor Sloterdijk
net als voor Martha Nussbaum en andere onderzoekers van de oudheid duidelijk is
dat Plato een verbeten strijd voert om de filosofie te laten zegevieren, een
filosofie die contemplatief van aard is, die de waarheid zoekt en zich niet
verliezen wil in schijndiscussies over banaliteiten. Toch zegt de filosoof
Sloterdijk dat Plato met zijn neersabelen van concurrenten, in eerste instantie
de sofisten, de bal mis heeft geslagen, door vooral naar theorievorming te
neigen.
Het portret
van de goddelijke Odysseus eindigt waar de vele namen die Homeros hem toedicht,
de befaamde epitheta die hem telkens toevallen zich samenvoegen en waar kundigheid,
bewustzijn van hulpeloosheid en in staat oplossingen te bedenken om te
overleven – waardoor die hulpeloosheid onbestaande blijkt -, de dulder en de
listige een voorbeeld voor ons, om onze beste mogelijkheden opnieuw aan te
boren. Europa kan bij deze opmonterende held wel enige geestkracht vinden.
Daarom
is het ook van belang de andere logos, ratio te onderzoeken, zoals Sloterdijk
besluit, de ideeëngeschiedenis van het indirecte belichten, waarbij opnieuw de
Grieken, de Atheners ten tijde van de nasleep van de dertigjarige oorlog in
beeld komen en dus ook Plato met zijn academie. De andere logos, die van de
list, van het indirecte, kwam onder meer bij Plato, bij Hegel en bij Adorno in
een kwalijk daglicht te staan. Maar de kracht van de indirecte weg, zoals over
Odysseus gezegd werd, zit er net in dat de logos, het rationele handelen wel
juiste resultaten kan opleveren maar bij nader toezien vooral ook op
patsituaties kan uitlopen. Plato vond die weg zonder veel heil, maar Sloterdijk
wijst uitgebreid op het feit dat de logos, de wil ook ons kunnen misleiden,
omdat ze ons iets kan voorspiegelen dat niet op directe wijze gerealiseerd kan
worden. Sloterdijk werkt in deze paragrafen een these uit, die uiteraard wel
moet botsen met aannames over de werkzaamheid van de ratio, waarbij men er blind
voor blijft dat we de theoretische waarheid wel kunnen zien, maar er niets mee
kunnen aanvangen.
Het
pleidooi voor sofisme dat Sloterdijk houdt, zou ons moeten interesseren omdat
we toch zo graag zouden willen slagen in wat we ons voornemen, maar als we
direct op ons doel afgaan, zoals Achilleus zich in zijn ontmoeting met Odysseus
in de onderwereld herinnerde, blijken we veeleer dom. Het nastreven van hogere
doelen, zoals gelijkheid, cohesie in de samenleving op een directe wijze, kan
meer kwaad dan goed doen, want de gelijkheid bewerken heeft ook neveneffecten.
Kiezen we voor de indirecte weg, dan kunnen we onze logos evengoed inzetten,
maar hebben we meer oog voor de omstandigheden en de mogelijkheden die zich aandienen.
Het betekent dat we mensen milder kunnen bejegenen als ze blijk geven van enig
opportunisme. De idee dat de deugden die Odysseus doorheen zijn avonturen aan
de dag legt, volgens rechtgeaarde filosofen eerder ondeugden moeten heten,
zoals Adorno nog aangaf omtrent diezelfde Odysseus, moet ons toch aan het
denken zetten.
Zelfs als
men meent, na veel contemplatie de waarheid te hebben gevonden, moet men nog de
vita activa in en kan men zich niet altijd beroepen op wat formeel het juiste
is. Nu merkt men wel dat mensen inderdaad die wijsheid onder de knie hebben,
dat wil zeggen dat ze best wel weten waar ze heen moeten en wel indirecte weg
hen naar hun doel kan brengen. Alleen heet dat in de filosofie en in ogen van
filosofen te weinig doordacht en niet weloverwogen. Men noemt vaak mensen dom,
terwijl ze zogenaamd onwetend wel in hun opzet slagen. Autonomie bereikt men,
zo blijkt, ook niet altijd via het directe kanaal, maar juist kan men invloeden
en omstandigheden, mogelijkheden te baat nemen.
Het
valt niet mee op een verantwoorde wijze deze opstellen van Sloterdijk zomaar
samen te brengen en toch zit er een logica in de bundel. De analyse van
Odysseus als Sofist past in de discussie over fundamentalisme en de plaats van
de indirecte weg, logos in onze waardering verdient evenzeer aandacht. De
twintigste eeuw had wel degelijk plaats, natuurlijk, maar het ontslaat ons niet
van nieuwe dromen en van ernstige droomduiding voor wat deze eeuw aangaat. De
problemen waar we mee zullen te maken krijgen, van de klimaatverandering tot de
ontwikkeling van bionische mensen, of beter van mensen met allerlei prothesen
en andere middelen beter dan gemiddeld kunnen presteren. We kunnen het uitgebreid
hebben over de kritiek van Sloterdijk ten aanzien van de term “antropoceen”, de
bevinding dat we maar een planeet Aarde hebben, lijkt hem niet geheel
plausibel, net omdat de moderniteit de mogelijkheden heeft uitgebreid om met
dezelfde uitgangspositie, een aarde, toch de mogelijkheden geamplificeerd
hebben.
Het is
zo dat elk opstel meer afzonderlijke aandacht verdient. De Morgen besteedde een
uitgebreide recensie aan deze bundeling, De Standaard zweeg erover. Het klopt
dat de twintigste eeuw zich in ons geheugen heeft genesteld als de kort eeuw,
die zowat samenviel met twee autoritaire systemen, die beide wel uit de moderniteit
voort zijn gekomen. Tegelijk kan men de eeuw die achter ons ligt niet een en
ander ontzeggen als de spectaculair toegenomen welvaart voor inwoners van het
gebied rond de Noord-Atlantische oceaan. Tegelijk krijgen die dan een morele of
moraliserende uppercut omdat we het met minder zullen moeten doen. Sloterdijk
vraagt zich of al die pleidooien voor ascetisme wel terecht zijn, want er is
sprake, sinds twee eeuwen van toenemende overvloed, al moet wel gezegd dat we
inderdaad de biosfeer belasten. Maar ook daar wordt een en ander aan gedaan.
Sloterdijk gelooft zo te zien in doemscenario’s, wat men hem kwalijk neemt.
Zijn verkenningen laten de lezer toe zelf verder te gaan zoeken waar het op
staat, of beter, wat er mogelijk is.
Wat
doet de filosoof die zich distantieert van de academie? Terwijl de filosoof ons
bezig houdt met machteloos theoretiseren, blijkt onder meer Sloterdijk niet
echt onder de indruk te zijn van het academische filosoferen. Zijn kritiek aan
het adres van Adorno, Hegel en actuele idealistische filosofen en opiniemakers
is niet mis, omdat zij te gemakzuchtig de directe logos hanteren, terwijl we
weten dat we niet altijd kunnen overtuigen op die manier. Te vaak krijgen we
boodschappen, waar we wel de juistheid van zien, maar het is ook verder niet
relevant voor ons. Moet men daarom aan “praktische filosofie” gaan doen? Daar
lijkt Sloterdijk niet voor gewonnen, omdat men de mogelijkheden van onderzoek
te zeer beperkt en in wezen toch weer de directe ratio verkiest boven de weg
van het indirecte. Overigens, het komt mij voor dat de indirecte rede wel degelijk
meer uitdagingen inhouden moet, want men moet toch proberen de verschillende
wegen goed te overzien, te dulden en zonder in hulpeloosheid te vervallen, toch
zelf aan de weg timmeren, met de mogelijkheden waarover we beschikken. Men kan
menen dat retorica er niet meer toe zou doen, maar steeds meer filosofen
proberen ons ervan te overtuigen dat we de ratio wel het nodige credit moeten
geven, de andere logos heeft ook mogelijkheden in petto, die zoals Odysseus
aantoonde, niet vanuit contemplatie voortkomen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten