Fernand Léger vele perspectieven (in een doek)




Kleinbeeld




De wereld van
François Leger



Fernand Léger maakte deze muurschildering in Caracas,
Venezuela 1952. Ironie van de geschiedenis? Caraas
en het land zuchten onder het wanbeleid dat gevoerd
wordt, onder het vaandel van het communisme, waar
Léger zich ook toe bekend heeft. 
In Bozar was een mooie tentoonstelling te zien van het werk van Fernand Léger, helaas heb die ik slechts te elfder ure bezocht in een gezelschap van mensen die al graag eens kunst gaan kijken. We kregen een keurige en uitgebreide rondleiding door een ervaren gids, maar uiteraard kan ik u daarvan geen proces verbaal geven. Waar het om gaat, bij het bezoeken van zo een tentoonstelling? Kennis opdoen? Zeer zeker ook, maar toch er is vooral de ontmoeting met werken, met een oeuvre, dat we niet goed genoeg kennen. De recensies die ik hoorde en las bleven ver achter bij wat ik mocht beleven.

Het blijft altijd lastig om te vertellen waarom u een kunstwerk wel kan waarderen, want woorden kunnen inderdaad tekort schieten. Het is niet zonder belang te begrijpen dat je een kunstwerk niet altijd van bij de eerste aanblik kan waarderen, maar bij Fernand Leger viel het wel mee, terwijl tegelijk een zekere vervreemding ons in de ban hield. De voorstelling van mens en machine weet u wel, gevormd overigens door een opleiding bij een architect en in een scholing voor decoratieve kunst.  Speelde hij bij aanvang nog een paar impressionistische deuntjes, dan bleek algauw dat hij best vatbaar was voor nieuwe invloeden.

Is kunst kunst omdat het kunst genoemd wordt? De vraag was in de afgelopen decennia geen issue meer, maar precies het modernisme aan het begin van de twintigste eeuw laat zien dat kunst niet per se aan heel specifieke standaarden hoeft te beantwoorden, namelijk gemaakt naar levende natuur of uitgewerkt als composities zoals stillevens. Sommige van de kubistische werken van Léger bleken namelijk bijzonder goed op stillevens, al herken je niet altijd meer het voorwerp dat hij in beeld wil brengen. Echter, het kleurengebruik laat toe er het spel van te zien en maakt de kennismaking tot een bijzondere ervaring. Of het een sublieme ervaring was, kan ik niet echt beantwoorden, omdat ik dan iets moet uitleggen dat vooral voor mezelf van betekenis kan zijn. Toch kan men de ervaring van een bezoek aan een tentoonstelling proberen te verwoorden, al was het maar omdat het leven ook zulke ervaringen velen kan, omdat het best aangenaam zijn kan in een tentoonstellingsruimte te verwijlen.

De wandeling liet het oeuvre zien van een schilder die niet academisch opgeleid was, maar via een opleiding decoratieve kunsten zijn weg naar de kunst vond. Hij was afkomstig uit een landbouwmilieu, maar wat betekent dat concreet? Toch niet dat hij vanzelfsprekend een ‘boer’ was? Hij verloor zijn vader vroeg maar op zestien jaar ging hij in de leer bij een architect en later in Montmartre volgde hij dus een kunstopleiding, onder meer in de Académie Julian, een particuliere instelling. Vanuit het impressionisme evolueerde hij dus naar het Kubisme, maar hoe ging dat in het werk? Hij leerde de scène kennen in Montmartre waar een nieuwe generatie kunstenaars zich bezig hielden met nieuwe uitdrukkingsvormen. Onder meer Alexandre Archipenko, Chaim Soutine, Amadeo Modigliani en Marc Chagall behoorden tot die kring. Welke vonk zou daar overgesprongen zijn, rond 1907? In elk geval komt Léger naar buiten met nieuwe vormen die we voor het gemak maar “Kubisme” zullen noemen, want bij het bekijken van de werken zien we hij op een eigen manier met de inzichten van de kubisten gaat spelen. Doorheen de tentoonstelling ziet men hoe hij doorheen zijn lange leven, want geboren in 1881 overleed hij in het jaar 1955, had gediend tijdens WO I en was hij tijdens WO II naar Amerika getrokken, als communist, kan men wel een grote samenhang vinden, onder meer in het kleurenpalet en de vormgeving, waarbij de verticale en horizontale elementen zorgen voor verrassende perspectieven, terwijl de werken nu eens abstract lijken en toch een figuratieve invulling krijgen.

De boerenzoon, zo zou men kunnen zeggen, bevindt zich in een omgeving waar de moderniteit grote sier maakt en mensen uitnodigt om hun stoutste verbeelding aan het woord te laten. Ik denk dat er wel meer boerenzonen waren in het verleden die mee aan de moderniteit vorm gaven en nieuwe paden zochten en vonden. Wel is het zo dat in het werk van Fernand Léger de beschouwer uitgenodigd wordt om zelf te vertalen, te begrijpen wat er te zien is. Sommige werken ogen lichtvoetig, andere laten toe te geloven dat er meer is dan de vormen die we kennen. Was de man in 1907 nog een buitenstaander – logisch, als jonkie -, in 1935 werd hij al bedacht met een tentoonstelling in New York, waar hij heen was het gereisd in het gezelschap van Le Corbusier. Na WO I had hij de beelden van zijn tijd, machines, treinen, kranen en gerobotiseerde mensen op doek uitgewerkt, waarbij we het verhaal van de nieuwe wereld die Léger en anderen, ook zijn publiek leren kennen. Hij was ook niet de enige kunstenaar die zich met die industriële wereld inliet, wel moet hij ophef hebben gemaakt, omdat hij eerder iets toevoegde aan het bestaande, dan dat hij er afbreuk aan zou doen. Hoe of zijn oorlogservaringen, zijn verwonding hem getekend moeten hebben, lijkt me vervaarlijk speculeren, wel zal men merken dat voor de overlevenden de oorlogsjaren zwaarder wogen dan tropenjaren. Ook Frankrijk kende tijdens het Interbellum toenemende spanningen tussen rechts, met de Action Française en aan de andere kant de communisten. Daarin had Léger te kiezen en heeft hij gekozen. Men had kunnen verwachten dat hij richting Action Française maar het werd de communistische beweging.

Het is die ervaring van een bezoek aan een tentoonstelling, zeker van moderne kunst die aanspreekt en uitnodigt er verder over na te denken, want er doet zich een paradox voor: aan de ene kant zien we dat wijzelf maar zeker ook in die tijd, het Interbellum, wijsgeren, romanciers en anderen vonden dat de wereld naar de verdoemenis ging. Wereldverbeteraars en onverbeterlijke conservatieven vonden dat de wereld en de mensen door de technologie wel eens als robots zouden kunnen eindigen, of als (loon-)slaven zonder eigen wil. Hoe stond Léger tegenover die moderniteit, die onweerlegbaar nieuwe mogelijkheden opende en het leven van mensen verbeterde. Ook vreesden intellectuelen en andere verlichte geesten voor degeneratie en ontaarding, maar de vraag is en blijft waar men die zou moeten situeren. Terwijl ernstige sociologen vaststelden dat de lotsverbetering van mensen weliswaar nog verder kon doorgedreven worden, begon men te zien dat bijvoorbeeld geboortecontrole in steeds bredere kring bekend raakte en men er ook naar leefde, terwijl men merkte dat de voedingsgewoonten erop vooruit bleken te gaan en ziekten werden weg geveegd, nam de bevolking – behalve in Frankrijk voor WO I – nog altijd toe. De bekendheid met het werk van de architect en de omgang met Le Corbusier moeten hem niet alleen een beeldentaal hebben opgeleverd, want er spreekt uit het werk van Le Corbusier ook een geloof in de mogelijkheden van niet enkel de architectuur maar ook van de uitdijende mechanisering. Ook in de VS zal Fernand Léger die ervaring opgedaan hebben, al was er natuurlijk ook daar als gevolg van de grote depressie armoede en lotsvergetelheid in 1935 althans, want tegen 1945 kende de VS een ongekende, langdurige groei, ondanks de oorlog – deels dankzij.

Kijken we naar de issues  die vandaag opgeld maken, dan ontbreekt het wellicht vandaag niet aan issues waarover gesproken kan worden, maar hoewel men er zonder ophouden over doende is, armoede bijvoorbeeld, lijkt het erop dat de problemen die Léger zag ontiegelijk veel omvattender waren. Philipp Blom schreef in “Alleen de wolken” hoe na WO I er aan de ene kant een grote ontsteltenis heerst over de afgelopen oorlog, maar tegelijk begint men weer aan de weg te timmeren en de boel te verbouwen. Er is crisis in de betekenis dat de dingen die ooit stabiel en zeker leken, door de oorlog, de industrialisatie en nieuwe levensvormen op de helling zijn komen te staan. Het is niet zo dat de crisis alleen leidt tot defaitisme en fatalisme over de toekomst. Links krijgt een voet in verschillende regeringen van Europese landen, ook in België, al is het niet direct een succes. De spanningen in de samenleving betreffen precies de vraag waar men heen wil en het communisme laat een nieuw geluid horen, waardoor ook Léger zich laat leiden. De antwoorden die Stalin biedt zijn voor buitenlandse bezoekers, ook Amerikaanse  met enthousiasme onthaald. Anders dan we  nu denken waren er ook, zoals André Gide, die zijn bezoek in een onthutsend boek neerschreef. Ook Johan Daisne nam na zijn bezoek aan Rusland afstand van het communisme. Bekijken we de wereld van toen met enige aandacht dan botsen we op een veelheid aan gebeurtenissen en fenomenen, die de tijdgenoot ook moet ervaren hebben als chaotisch en ontregelend, wat zich ook in de kunst liet aflezen, waarbij we vanzelf bij Bezette Stad van Paul van Ostaijen uitkomen.

Huizinga schrijft in die periode “Schaduwen van Morgen”, waarin hij zich afvroeg, gegeven de evolutie in Duitsland, Rusland maar ook Frankrijk en Spanje wat er te gebeuren stond. We schilderen Huizinga graag af als conservatief, dan hoeven we zijn boekje niet meer ernstig te nemen, maar hij was eerder een Jesaja dan een Jeremia, schreef Menno ten Braak in 1933, zich met Huizinga richtend tegen de schreeuwers, volksmenners van die tijd, tegelijk verschillend in visie omtrent de oorlogsinspanningen van Nederland, vooral Frankrijk en andere…;  Zijn Jesaja-gehalte blijkt een interessante benadering te zijn: men is bezorgd, maar weet dat men de gang van zaken nog kan bijsturen. De schilder Léger was in 1937 aangetrokken voor een aantal werken ter gelegenheid van de Exposition Universelle in Parijs waar hij een overweldigend werk uitwerkt, met meerdere thema’s, verschillende benaderingen tegelijk.  Als beschouwer werkt het verhaal geleidelijk in, uitgekeken geraak je nooit, al kan je daar dan weer niet de vinger op leggen.

Naderhand had ik nog een boeiend gesprek over deze tijd, want al tijden ben ik er me van bewust dat er iets scheelt aan onze omgang met de eigen tijd. Mijn goede vriendin, die vindt dat individualisme – merk op hoe dit woord zowel verwijst naar het individu als naar dualisme, wat verder geen betekenis lijkt te hebben – niet haaks hoeft te staan op een grote betrokkenheid bij anderen – niet per se alles bevattende empathie -, aan deelnemen aan het maatschappelijke leven. Het is een beetje zoals met de discussie over feminisme. Zelf noem ik me geen feminist, maar tegelijk kan niemand, ook een man niet om de vraag hoe men het mogelijk zal maken dat mensen gegeven hun omstandigheden een zo goed mogelijk leven kunnen leiden. Voor sommigen mag die nuance best weggelaten worden, zoals ik haar zegde, maar we zijn nu eenmaal elk voor zich “ik + mijn omstandigheden”, inzake begaafdheden, vaardigheden, al dan niet verborgen beperkingen. Vrouwen, zegde ik verder, dragen een bijzondere gegevenheid, die hen niet minderwaardig maakt, al werd en wordt vaak zo nog beschouwd. Vreemd keek ze er niet van op, maar als je vindt dat mensen zoveel als mogelijk hun leven moeten kunnen leiden, dan kan je op dat vlak niet discrimineren, ook niet naar vreemdelingen toe. Het lijkt me, vulde ik aan, dat wie strijdt tegen discriminatie – hoe terecht die strijd ook mag zijn en gevoerd moet worden – licht vergeet dat men vooral omstandigheden betrachtte te creëren, waarin mensen het beste van zichzelf kunnen geven. Dat kan veel zijn, maar het kan ook beperkt zijn. Ze besloot dat ik in die benadering wel degelijk voor een feminist kan doorgaan, maar eerder nog voor een humanist. Laten we die term weer eens wat vaker gebruiken, bedachten we.

Toch zal men moeten overwegen waar ongelijkheid voortvloeit uit de omstandigheden en hoe mensen kan helpen daarmee te leven. Een blinde lezer in de bibliotheek met wie ik eens aan de praat geraakte, zegde dat mensen vaak denken dat hij dom is, maar hij heeft op school wiskunde geleerd en ja, daar moest hij soms zoeken naar manieren om complexe formuleringen in braille geschreven te krijgen. Nu, dankzij de computers kan dat veel beter om te communiceren met zienden, maar soms gebeurt er nog wel eens een ongeval, dat een teken verkeerd vertaald is. Hij, de blinde houdt van muziek, maar vindt het niet erg dat hij niet kan genieten van landschappen of schilderijen. Dat alles heeft hem tijd gekost, zegde hij, want in zijn jonge jaren was hij vaker wel dan niet boos op zijn lot, maar toen vrienden hem lieten vallen begreep hij dat hij zijn leven aan het verknoeien was. Hij overwon, zegde hij met enige trots, zijn woede en bozigheid, leerde dat er veel te genieten valt, ook via smaken en geuren, om toch van dit leven te genieten. Dom is die man niet, wel heeft hij de neiging te vergeten dat mensen die kunnen zien soms spookbeelden zien.

We leven in een tijd die inzake evoluties en revoluties niet voor de jaren vijftig en zestig moet onderdoen maar waarvan we nu graag de voordelen als vanzelfsprekend beschouwen en tegelijk voortdurend kafferen op wat er naar ons (beperkte) inzicht fout gaat. Het is dus zoeken, hoor je dan naar manieren om in het onderwijs kinderen de kans te geven uit te blinken, maar de anderen mogen dan weer geen trauma’s oplopen. Een verhaal dat stilaan op onbegrip stuit, want ouders doen er alles aan waar het reguliere onderwijs tekort zou schieten, via bijlessen bij te spijkeren. Uit het gesprek bleek ook dat nieuwe pedagogische middelen, zoals invulbladzijden duurder uitvallen dan onze atomaschriften of beter nog, de ringmappen en de notitieblokken met lijntjes, ruitjes en rechthoekige ruitjes. We vinden dat een gemiste kans, want leren noteren, aandachtig luisteren is ook een deel van het leerproces net als de manie van de invulblaadjes, waarbij kindjes niet meer leren te noteren of werkelijk na te denken waarover een vraagstuk of een schrijfopdracht (voor een verhandeling) gaat. Wie er aan die invulblaadjes verdient is maar al te duidelijk, maar het zijn leerlingen die er te weinig van opsteken.

Het falen van het onderwijs blijft stof leveren voor discussie, maar het is wel van belang te kunnen omgaan met inzichten die ons absoluut niet zinnen maar anderen volledig in de ban lijken te hebben. De fascinatie voor het communisme is mij vreemd, vooral omdat het er altijd toe leiden moet dat men de samenleving, mensen wil sturen, wil maken, of kraken. Het gaat om een keuze tussen de staat als een Leviathan – die iedereen en alles onder controle heeft – dan wel, zoals Bernard Mandeville opmerkte, een samenleving waar de staat toelaat dat mensen hun ding doen, waarbij er al eens iets fout kan gaan. Angst voor vrijheid lijkt dezer dagen groter dan in de beruchte jaren van het Interbellum.

Het vergt een discussie die het best via de esthetica kan beslecht worden, want elk regime claimt de waarheid in pacht te hebben, maar niemand kan beweren de schoonheid als enige te kunnen presenteren. Natuurlijk kan men vaak golven zien of kan men van bepaalde stukken muziek, gebouwen, schilderijen, beelden zeggen dat ze algemeen gewaardeerd worden, maar toch zal iedereen ook nog een paar geheime voorkeuren hebben. Niemand, ook de overheid niet kan ieders smaak controleren, al zou men dat willen en al kan men al eens blockbusters realiseren, dan nog zal er altijd een afwijkende mening leven. In de politiek kan men zich vermeien in grote discussies over de toegankelijkheid van het patrimonium, terwijl men er zich zelden rekenschap van geeft, zelfs niet mensen die strijden tegen armoede, dat kunst ervaren voor iedereen op een gegeven moment een leven wekkende ervaring kan zijn. De verzinsels van een Léger, die met een verfstreek een haardos suggereren kan, kan ons niet enkel vrede laten hebben met ons leven, het kan ook aanzetten zelf iets te proberen, al was het alleen maar in gedachten.

De betekenis van kunst in het leven gaat over faculteiten van mensen die niets met het overleven lijkt te maken te hebben, maar beter kan gezien worden als het menselijk teveel, ook al omdat het de manier is waarop wij dingen kunnen maken, die hoogstens onze leefwereld wat versieren. Nu we toch weer eens bezig zijn met barok, terwijl stijlmeesters ons vertellen dat strak, rechte lijnen, rechte hoeken en rechte gedachten het beste zijn, hoe kaal het allemaal ook mag ogen, kan dat barokke mij wel aanspreken. Strak is vaak toch vooral vervelend, maar men valt er zich geen buil aan, heet het. Léger bracht een barokke voorstelling van een strakke wereld. In gesprekken over de dingen des daags met mijn goede vriendin, komen dat soort vragen ook vaak aan de orde, want waarom zou bijvoorbeeld het Centraal Station in Brussel, een generatie of meer jonger dan de terecht befaamde Middenstatie in Antwerpen, spuuglelijk wezen? Al ongeveer veertig jaar geleden moet ik voor het eerst naar het station gekeken hebben, maar ik was er wel vroeger aangekomen en vertrokken. Maar soms duurt het even voor je naar iets of iemand gaat kijken. Kijken is niet alleen gewaarworden dat er vormen zijn of bewegingen, kleuren ook, maar kijken is in een geïntensifieerde vorm wordt observeren, soms zijn we zo afwezig dat het staren wordt. Het station in Brussel heeft een eigen (modernistische) charme, net ook omdat het goed in de helling is gebouwd, ook ligt er een patina over. Ook het iets hoger liggende Bosar werd in de heuvel die de Warande en de Koudenberg vorm gegeven, wat het gebouw op het eerste zicht een bescheiden uitstraling geeft, maar eenmaal binnen, blijkt het zelfs een ziggoerat, als men al eens de weg van de ingang naar beneden tot de uitgang aan het Warandagebouw heeft kunnen nemen.   

Onderweg naar huis, op de trein die vertraging oploopt omdat er een persoonsongeval zou geweest zijn,  lees ik over het leven en werken van Jacob van Lennep, maar denk ik nog na over de feestvreugde in Bozar, het vroegere Paleis van Schone Kunsten, want hoe zou het werken als men die instelling volledig aan de markt zouden overlaten. De zaal waar muziek klinkt, de hallen waar kunst tentoongesteld wordt, het atrium, dat nu een aan functie heeft verloren, dat alles is wat het is, maar toch, het laat mensen toe ervan te genieten. Is het iets vooral voor de zogenaamde middenklasse, dan zou men ook kunnen zeggen dat juist die “klasse” er vaak het minst om geeft, of om slechts deelverzamelingen, hedendaagse kunst, tekening, architectuur en de rest maar gekladder vindt. Tegelijk verzamelen nogal wat mensen versierselen voor huis en tuin, de woonkamer of de voorkamer, omdat het anders allemaal wat zielig zou wezen, zo kaal. En dus bestaat er een kunstmarkt of een markt van afbeeldingen.

We zijn omringd door zoveel schoonheid, vaak door schone geesten, door mooie mensen, al lijkt men deze conclusie na de gebeurtenissen in Luik, de oorlog in Syrië en andere erge dingen niet te mogen bedenken. Men mag noch kan blind zijn voor die ellende, die er is, noch blind blijven voor wat het leven te bieden heeft, want dat lijkt me ook een vorm van mutilatie, verminking van de geest met name. Of je nu kan opgaan in het werk van een Perzische dichter in de achtste eeuw, het leven aan het hof van Ramses II of de vermakelijkheden die politici dezer dagen ons aanreiken, dan nog kan dat zinvol zijn, ook in het licht van de misère. Mahlers Lied von der Erde horen, dat geeft een mens moed het leven aan te vatten, telkens weer te beginnen. En noem je een werk, dan weet je er dat zoveel andere zijn die ook kunnen raken, soms midscheeps, soms als een vriendelijke plaagstoot.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts