Fernand Léger vele perspectieven (in een doek)
Kleinbeeld
De wereld van
François Leger
In
Bozar was een mooie tentoonstelling te zien van het werk van Fernand Léger, helaas
heb die ik slechts te elfder ure bezocht in een gezelschap van mensen die al
graag eens kunst gaan kijken. We kregen een keurige en uitgebreide rondleiding
door een ervaren gids, maar uiteraard kan ik u daarvan geen proces verbaal
geven. Waar het om gaat, bij het bezoeken van zo een tentoonstelling? Kennis
opdoen? Zeer zeker ook, maar toch er is vooral de ontmoeting met werken, met
een oeuvre, dat we niet goed genoeg kennen. De recensies die ik hoorde en las
bleven ver achter bij wat ik mocht beleven.
Het blijft
altijd lastig om te vertellen waarom u een kunstwerk wel kan waarderen, want
woorden kunnen inderdaad tekort schieten. Het is niet zonder belang te
begrijpen dat je een kunstwerk niet altijd van bij de eerste aanblik kan
waarderen, maar bij Fernand Leger viel het wel mee, terwijl tegelijk een zekere
vervreemding ons in de ban hield. De voorstelling van mens en machine weet u
wel, gevormd overigens door een opleiding bij een architect en in een scholing
voor decoratieve kunst. Speelde hij bij
aanvang nog een paar impressionistische deuntjes, dan bleek algauw dat hij best
vatbaar was voor nieuwe invloeden.
Is
kunst kunst omdat het kunst genoemd wordt? De vraag was in de afgelopen
decennia geen issue meer, maar precies het modernisme aan het begin van de twintigste
eeuw laat zien dat kunst niet per se aan heel specifieke standaarden hoeft te beantwoorden,
namelijk gemaakt naar levende natuur of uitgewerkt als composities zoals
stillevens. Sommige van de kubistische werken van Léger bleken namelijk
bijzonder goed op stillevens, al herken je niet altijd meer het voorwerp dat
hij in beeld wil brengen. Echter, het kleurengebruik laat toe er het spel van
te zien en maakt de kennismaking tot een bijzondere ervaring. Of het een
sublieme ervaring was, kan ik niet echt beantwoorden, omdat ik dan iets moet
uitleggen dat vooral voor mezelf van betekenis kan zijn. Toch kan men de ervaring
van een bezoek aan een tentoonstelling proberen te verwoorden, al was het maar
omdat het leven ook zulke ervaringen velen kan, omdat het best aangenaam zijn
kan in een tentoonstellingsruimte te verwijlen.
De
wandeling liet het oeuvre zien van een schilder die niet academisch opgeleid
was, maar via een opleiding decoratieve kunsten zijn weg naar de kunst vond.
Hij was afkomstig uit een landbouwmilieu, maar wat betekent dat concreet? Toch
niet dat hij vanzelfsprekend een ‘boer’ was? Hij verloor zijn vader vroeg maar
op zestien jaar ging hij in de leer bij een architect en later in Montmartre
volgde hij dus een kunstopleiding, onder meer in de Académie Julian, een
particuliere instelling. Vanuit het impressionisme evolueerde hij dus naar het Kubisme,
maar hoe ging dat in het werk? Hij leerde de scène kennen in Montmartre waar
een nieuwe generatie kunstenaars zich bezig hielden met nieuwe
uitdrukkingsvormen. Onder meer Alexandre Archipenko, Chaim Soutine, Amadeo
Modigliani en Marc Chagall behoorden tot die kring. Welke vonk zou daar overgesprongen
zijn, rond 1907? In elk geval komt Léger naar buiten met nieuwe vormen die we
voor het gemak maar “Kubisme” zullen noemen, want bij het bekijken van de werken
zien we hij op een eigen manier met de inzichten van de kubisten gaat spelen.
Doorheen de tentoonstelling ziet men hoe hij doorheen zijn lange leven, want
geboren in 1881 overleed hij in het jaar 1955, had gediend tijdens WO I en was
hij tijdens WO II naar Amerika getrokken, als communist, kan men wel een grote
samenhang vinden, onder meer in het kleurenpalet en de vormgeving, waarbij de
verticale en horizontale elementen zorgen voor verrassende perspectieven,
terwijl de werken nu eens abstract lijken en toch een figuratieve invulling krijgen.
De boerenzoon,
zo zou men kunnen zeggen, bevindt zich in een omgeving waar de moderniteit
grote sier maakt en mensen uitnodigt om hun stoutste verbeelding aan het woord
te laten. Ik denk dat er wel meer boerenzonen waren in het verleden die mee aan
de moderniteit vorm gaven en nieuwe paden zochten en vonden. Wel is het zo dat
in het werk van Fernand Léger de beschouwer uitgenodigd wordt om zelf te
vertalen, te begrijpen wat er te zien is. Sommige werken ogen lichtvoetig,
andere laten toe te geloven dat er meer is dan de vormen die we kennen. Was de
man in 1907 nog een buitenstaander – logisch, als jonkie -, in 1935 werd hij al
bedacht met een tentoonstelling in New York, waar hij heen was het gereisd in
het gezelschap van Le Corbusier. Na WO I had hij de beelden van zijn tijd,
machines, treinen, kranen en gerobotiseerde mensen op doek uitgewerkt, waarbij
we het verhaal van de nieuwe wereld die Léger en anderen, ook zijn publiek
leren kennen. Hij was ook niet de enige kunstenaar die zich met die industriële
wereld inliet, wel moet hij ophef hebben gemaakt, omdat hij eerder iets
toevoegde aan het bestaande, dan dat hij er afbreuk aan zou doen. Hoe of zijn oorlogservaringen,
zijn verwonding hem getekend moeten hebben, lijkt me vervaarlijk speculeren, wel
zal men merken dat voor de overlevenden de oorlogsjaren zwaarder wogen dan
tropenjaren. Ook Frankrijk kende tijdens het Interbellum toenemende spanningen
tussen rechts, met de Action Française en aan de andere kant de communisten.
Daarin had Léger te kiezen en heeft hij gekozen. Men had kunnen verwachten dat
hij richting Action Française maar het werd de communistische beweging.
Het is
die ervaring van een bezoek aan een tentoonstelling, zeker van moderne kunst
die aanspreekt en uitnodigt er verder over na te denken, want er doet zich een
paradox voor: aan de ene kant zien we dat wijzelf maar zeker ook in die tijd,
het Interbellum, wijsgeren, romanciers en anderen vonden dat de wereld naar de
verdoemenis ging. Wereldverbeteraars en onverbeterlijke conservatieven vonden
dat de wereld en de mensen door de technologie wel eens als robots zouden
kunnen eindigen, of als (loon-)slaven zonder eigen wil. Hoe stond Léger
tegenover die moderniteit, die onweerlegbaar nieuwe mogelijkheden opende en het
leven van mensen verbeterde. Ook vreesden intellectuelen en andere verlichte
geesten voor degeneratie en ontaarding, maar de vraag is en blijft waar men die
zou moeten situeren. Terwijl ernstige sociologen vaststelden dat de
lotsverbetering van mensen weliswaar nog verder kon doorgedreven worden, begon
men te zien dat bijvoorbeeld geboortecontrole in steeds bredere kring bekend raakte
en men er ook naar leefde, terwijl men merkte dat de voedingsgewoonten erop
vooruit bleken te gaan en ziekten werden weg geveegd, nam de bevolking –
behalve in Frankrijk voor WO I – nog altijd toe. De bekendheid met het werk van
de architect en de omgang met Le Corbusier moeten hem niet alleen een
beeldentaal hebben opgeleverd, want er spreekt uit het werk van Le Corbusier
ook een geloof in de mogelijkheden van niet enkel de architectuur maar ook van
de uitdijende mechanisering. Ook in de VS zal Fernand Léger die ervaring
opgedaan hebben, al was er natuurlijk ook daar als gevolg van de grote
depressie armoede en lotsvergetelheid in 1935 althans, want tegen 1945 kende de
VS een ongekende, langdurige groei, ondanks de oorlog – deels dankzij.
Kijken
we naar de issues die vandaag opgeld
maken, dan ontbreekt het wellicht vandaag niet aan issues waarover gesproken
kan worden, maar hoewel men er zonder ophouden over doende is, armoede
bijvoorbeeld, lijkt het erop dat de problemen die Léger zag ontiegelijk veel
omvattender waren. Philipp Blom schreef in “Alleen de wolken” hoe na WO I er
aan de ene kant een grote ontsteltenis heerst over de afgelopen oorlog, maar
tegelijk begint men weer aan de weg te timmeren en de boel te verbouwen. Er is
crisis in de betekenis dat de dingen die ooit stabiel en zeker leken, door de
oorlog, de industrialisatie en nieuwe levensvormen op de helling zijn komen te
staan. Het is niet zo dat de crisis alleen leidt tot defaitisme en fatalisme
over de toekomst. Links krijgt een voet in verschillende regeringen van
Europese landen, ook in België, al is het niet direct een succes. De spanningen
in de samenleving betreffen precies de vraag waar men heen wil en het
communisme laat een nieuw geluid horen, waardoor ook Léger zich laat leiden. De
antwoorden die Stalin biedt zijn voor buitenlandse bezoekers, ook Amerikaanse met enthousiasme onthaald. Anders dan we nu denken waren er ook, zoals André Gide, die
zijn bezoek in een onthutsend boek neerschreef. Ook Johan Daisne nam na zijn bezoek
aan Rusland afstand van het communisme. Bekijken we de wereld van toen met
enige aandacht dan botsen we op een veelheid aan gebeurtenissen en fenomenen,
die de tijdgenoot ook moet ervaren hebben als chaotisch en ontregelend, wat
zich ook in de kunst liet aflezen, waarbij we vanzelf bij Bezette Stad van Paul
van Ostaijen uitkomen.
Huizinga
schrijft in die periode “Schaduwen van Morgen”, waarin hij zich afvroeg,
gegeven de evolutie in Duitsland, Rusland maar ook Frankrijk en Spanje wat er
te gebeuren stond. We schilderen Huizinga graag af als conservatief, dan hoeven
we zijn boekje niet meer ernstig te nemen, maar hij was eerder een Jesaja dan een
Jeremia, schreef Menno ten Braak in 1933, zich met Huizinga richtend tegen de
schreeuwers, volksmenners van die tijd, tegelijk verschillend in visie omtrent
de oorlogsinspanningen van Nederland, vooral Frankrijk en andere…; Zijn Jesaja-gehalte blijkt een interessante
benadering te zijn: men is bezorgd, maar weet dat men de gang van zaken nog kan
bijsturen. De schilder Léger was in 1937 aangetrokken voor een aantal werken
ter gelegenheid van de Exposition Universelle in Parijs waar hij een overweldigend
werk uitwerkt, met meerdere thema’s, verschillende benaderingen tegelijk. Als beschouwer werkt het verhaal geleidelijk in,
uitgekeken geraak je nooit, al kan je daar dan weer niet de vinger op leggen.
Naderhand
had ik nog een boeiend gesprek over deze tijd, want al tijden ben ik er me van
bewust dat er iets scheelt aan onze omgang met de eigen tijd. Mijn goede vriendin,
die vindt dat individualisme – merk op hoe dit woord zowel verwijst naar het
individu als naar dualisme, wat verder geen betekenis lijkt te hebben – niet haaks
hoeft te staan op een grote betrokkenheid bij anderen – niet per se alles
bevattende empathie -, aan deelnemen aan het maatschappelijke leven. Het is een
beetje zoals met de discussie over feminisme. Zelf noem ik me geen feminist,
maar tegelijk kan niemand, ook een man niet om de vraag hoe men het mogelijk
zal maken dat mensen gegeven hun omstandigheden een zo goed mogelijk leven kunnen
leiden. Voor sommigen mag die nuance best weggelaten worden, zoals ik haar
zegde, maar we zijn nu eenmaal elk voor zich “ik + mijn omstandigheden”, inzake
begaafdheden, vaardigheden, al dan niet verborgen beperkingen. Vrouwen, zegde
ik verder, dragen een bijzondere gegevenheid, die hen niet minderwaardig maakt,
al werd en wordt vaak zo nog beschouwd. Vreemd keek ze er niet van op, maar als
je vindt dat mensen zoveel als mogelijk hun leven moeten kunnen leiden, dan kan
je op dat vlak niet discrimineren, ook niet naar vreemdelingen toe. Het lijkt
me, vulde ik aan, dat wie strijdt tegen discriminatie – hoe terecht die strijd ook
mag zijn en gevoerd moet worden – licht vergeet dat men vooral omstandigheden
betrachtte te creëren, waarin mensen het beste van zichzelf kunnen geven. Dat
kan veel zijn, maar het kan ook beperkt zijn. Ze besloot dat ik in die
benadering wel degelijk voor een feminist kan doorgaan, maar eerder nog voor
een humanist. Laten we die term weer eens wat vaker gebruiken, bedachten we.
Toch
zal men moeten overwegen waar ongelijkheid voortvloeit uit de omstandigheden en
hoe mensen kan helpen daarmee te leven. Een blinde lezer in de bibliotheek met wie
ik eens aan de praat geraakte, zegde dat mensen vaak denken dat hij dom is,
maar hij heeft op school wiskunde geleerd en ja, daar moest hij soms zoeken
naar manieren om complexe formuleringen in braille geschreven te krijgen. Nu, dankzij
de computers kan dat veel beter om te communiceren met zienden, maar soms
gebeurt er nog wel eens een ongeval, dat een teken verkeerd vertaald is. Hij,
de blinde houdt van muziek, maar vindt het niet erg dat hij niet kan genieten
van landschappen of schilderijen. Dat alles heeft hem tijd gekost, zegde hij,
want in zijn jonge jaren was hij vaker wel dan niet boos op zijn lot, maar toen
vrienden hem lieten vallen begreep hij dat hij zijn leven aan het verknoeien
was. Hij overwon, zegde hij met enige trots, zijn woede en bozigheid, leerde
dat er veel te genieten valt, ook via smaken en geuren, om toch van dit leven
te genieten. Dom is die man niet, wel heeft hij de neiging te vergeten dat
mensen die kunnen zien soms spookbeelden zien.
We
leven in een tijd die inzake evoluties en revoluties niet voor de jaren vijftig
en zestig moet onderdoen maar waarvan we nu graag de voordelen als
vanzelfsprekend beschouwen en tegelijk voortdurend kafferen op wat er naar ons
(beperkte) inzicht fout gaat. Het is dus zoeken, hoor je dan naar manieren om
in het onderwijs kinderen de kans te geven uit te blinken, maar de anderen
mogen dan weer geen trauma’s oplopen. Een verhaal dat stilaan op onbegrip stuit,
want ouders doen er alles aan waar het reguliere onderwijs tekort zou schieten,
via bijlessen bij te spijkeren. Uit het gesprek bleek ook dat nieuwe
pedagogische middelen, zoals invulbladzijden duurder uitvallen dan onze atomaschriften
of beter nog, de ringmappen en de notitieblokken met lijntjes, ruitjes en rechthoekige
ruitjes. We vinden dat een gemiste kans, want leren noteren, aandachtig
luisteren is ook een deel van het leerproces net als de manie van de
invulblaadjes, waarbij kindjes niet meer leren te noteren of werkelijk na te
denken waarover een vraagstuk of een schrijfopdracht (voor een verhandeling)
gaat. Wie er aan die invulblaadjes verdient is maar al te duidelijk, maar het
zijn leerlingen die er te weinig van opsteken.
Het
falen van het onderwijs blijft stof leveren voor discussie, maar het is wel van
belang te kunnen omgaan met inzichten die ons absoluut niet zinnen maar anderen
volledig in de ban lijken te hebben. De fascinatie voor het communisme is mij
vreemd, vooral omdat het er altijd toe leiden moet dat men de samenleving,
mensen wil sturen, wil maken, of kraken. Het gaat om een keuze tussen de staat
als een Leviathan – die iedereen en alles onder controle heeft – dan wel, zoals
Bernard Mandeville opmerkte, een samenleving waar de staat toelaat dat mensen hun
ding doen, waarbij er al eens iets fout kan gaan. Angst voor vrijheid lijkt dezer
dagen groter dan in de beruchte jaren van het Interbellum.
Het
vergt een discussie die het best via de esthetica kan beslecht worden, want elk
regime claimt de waarheid in pacht te hebben, maar niemand kan beweren de
schoonheid als enige te kunnen presenteren. Natuurlijk kan men vaak golven zien
of kan men van bepaalde stukken muziek, gebouwen, schilderijen, beelden zeggen
dat ze algemeen gewaardeerd worden, maar toch zal iedereen ook nog een paar
geheime voorkeuren hebben. Niemand, ook de overheid niet kan ieders smaak
controleren, al zou men dat willen en al kan men al eens blockbusters realiseren,
dan nog zal er altijd een afwijkende mening leven. In de politiek kan men zich
vermeien in grote discussies over de toegankelijkheid van het patrimonium, terwijl
men er zich zelden rekenschap van geeft, zelfs niet mensen die strijden tegen
armoede, dat kunst ervaren voor iedereen op een gegeven moment een leven wekkende
ervaring kan zijn. De verzinsels van een Léger, die met een verfstreek een
haardos suggereren kan, kan ons niet enkel vrede laten hebben met ons leven,
het kan ook aanzetten zelf iets te proberen, al was het alleen maar in
gedachten.
De
betekenis van kunst in het leven gaat over faculteiten van mensen die niets met
het overleven lijkt te maken te hebben, maar beter kan gezien worden als het
menselijk teveel, ook al omdat het de manier is waarop wij dingen kunnen maken,
die hoogstens onze leefwereld wat versieren. Nu we toch weer eens bezig zijn
met barok, terwijl stijlmeesters ons vertellen dat strak, rechte lijnen, rechte
hoeken en rechte gedachten het beste zijn, hoe kaal het allemaal ook mag ogen,
kan dat barokke mij wel aanspreken. Strak is vaak toch vooral vervelend, maar
men valt er zich geen buil aan, heet het. Léger bracht een barokke voorstelling
van een strakke wereld. In gesprekken over de dingen des daags met mijn goede
vriendin, komen dat soort vragen ook vaak aan de orde, want waarom zou
bijvoorbeeld het Centraal Station in Brussel, een generatie of meer jonger dan de
terecht befaamde Middenstatie in Antwerpen, spuuglelijk wezen? Al ongeveer
veertig jaar geleden moet ik voor het eerst naar het station gekeken hebben,
maar ik was er wel vroeger aangekomen en vertrokken. Maar soms duurt het even
voor je naar iets of iemand gaat kijken. Kijken is niet alleen gewaarworden dat
er vormen zijn of bewegingen, kleuren ook, maar kijken is in een geïntensifieerde
vorm wordt observeren, soms zijn we zo afwezig dat het staren wordt. Het
station in Brussel heeft een eigen (modernistische) charme, net ook omdat het
goed in de helling is gebouwd, ook ligt er een patina over. Ook het iets hoger
liggende Bosar werd in de heuvel die de Warande en de Koudenberg vorm gegeven,
wat het gebouw op het eerste zicht een bescheiden uitstraling geeft, maar
eenmaal binnen, blijkt het zelfs een ziggoerat, als men al eens de weg van de
ingang naar beneden tot de uitgang aan het Warandagebouw heeft kunnen nemen.
Onderweg
naar huis, op de trein die vertraging oploopt omdat er een persoonsongeval zou
geweest zijn, lees ik over het leven en
werken van Jacob van Lennep, maar denk ik nog na over de feestvreugde in Bozar,
het vroegere Paleis van Schone Kunsten, want hoe zou het werken als men die
instelling volledig aan de markt zouden overlaten. De zaal waar muziek klinkt,
de hallen waar kunst tentoongesteld wordt, het atrium, dat nu een aan functie
heeft verloren, dat alles is wat het is, maar toch, het laat mensen toe ervan
te genieten. Is het iets vooral voor de zogenaamde middenklasse, dan zou men
ook kunnen zeggen dat juist die “klasse” er vaak het minst om geeft, of om
slechts deelverzamelingen, hedendaagse kunst, tekening, architectuur en de rest
maar gekladder vindt. Tegelijk verzamelen nogal wat mensen versierselen voor
huis en tuin, de woonkamer of de voorkamer, omdat het anders allemaal wat
zielig zou wezen, zo kaal. En dus bestaat er een kunstmarkt of een markt van
afbeeldingen.
We
zijn omringd door zoveel schoonheid, vaak door schone geesten, door mooie
mensen, al lijkt men deze conclusie na de gebeurtenissen in Luik, de oorlog in
Syrië en andere erge dingen niet te mogen bedenken. Men mag noch kan blind zijn
voor die ellende, die er is, noch blind blijven voor wat het leven te bieden
heeft, want dat lijkt me ook een vorm van mutilatie, verminking van de geest
met name. Of je nu kan opgaan in het werk van een Perzische dichter in de
achtste eeuw, het leven aan het hof van Ramses II of de vermakelijkheden die
politici dezer dagen ons aanreiken, dan nog kan dat zinvol zijn, ook in het
licht van de misère. Mahlers Lied von der Erde horen, dat geeft een mens moed
het leven aan te vatten, telkens weer te beginnen. En noem je een werk, dan
weet je er dat zoveel andere zijn die ook kunnen raken, soms midscheeps, soms
als een vriendelijke plaagstoot.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten