Wat mensen drijft: over goed en kwaad
Kleinbeeld
Waar willen we heen
Over kwaad en over goed
Dat we doen
Boekvoorstellingen wekken vaak een
welwillende goedgunstigheid, waar gelukkig wel uitzonderingen op bestaan,
namelijk dat er werkelijk belangstelling opgebracht wordt. In een van de
auditoria van de Universiteit Gent viel het woensdag 20 juni op hoe aandachtig wij, de toehoorders bleven
tijdens de inleiding door prof. dr. Paul Verhaeghe en vervolgens het gesprek waarbij
Alicja Gescinska mevrouw Christien Brinkgreve in een open gesprek door een
meanderend boek loodste, ons meenemend in een complex verhaal. Goed en Kwaad,
kunnen we daar nog wel iets mee?
Het
verhaal gaat dat goed en kwaad constructies zijn die mensen in tijden van
onwetendheid hebben ontwikkeld om de zaak onder controle te houden, onder meer de
bekende tien geboden bieden ons richtlijnen aan van wat we aan kwaad kunnen
doen, maar ook aan goed. Ook de wijsheidsliteratuur leerde hoe we goed kunnen
doen of kwaad aanrichten. De zondeval maakte duidelijk dat we ons geen illusies
moeten maken: menswording betekende dat we beladen zijn met de erfzonde en tot
het kwade geneigd. Conservatieven, maar op hun manier ook progressieven geloven
dat de mens inderdaad tot kwalijk gedrag neigt, voor de ene onbeheerst gedrag,
een gebrek aan respect aan de dag leggend voor wet en orde, voor de anderen leggen
we kwalijk gedrag aan de dag als we zondigen tegen nieuwe geboden, zoals
racisme en discriminatie, nationalisme, de natuur vervuilen en onszelf niet verzorgen.
Ik ging dan ook met belangstelling naar de Blandijn om eens te horen wat
mevrouw Brinkgreve zou aandragen. Zij had eerder een interessant boek in elkaar
gestoken, waarbij ze met anderen in een werkgroep, Babel, een aantal vragen
stelde bij de dooddoener: “meten is weten”, waarbij opvalt dat cijfers
onmiddellijk geloofd worden, maar nergens toe leiden, omdat we de verhalen die
ze vertellen niet onderzoeken. Waar spreken we af, als we elkaar kwijt zijn? Of
nog, klein duimpje achterna, leg steentjes uit als je onbekend terrein
betreedt, maar let ook goed op wat zich aandient. Als men iemand kan horen
spreken die in deze richting denkt, dat wil zeggen, wel aandacht opbrengend
voor cijfers en feiten, maar ook kritisch en reticent om zonder meer te
reageren, dan ben je weg, vanzelfsprekend, want je wil meer van weten.
Paul
Verhaeghe laat ons nadenken over de vraag hoe iemand twee personen kan zijn,
maar brengt ons vervolgens bij de les, bij studies als die van Milgram (hoe kun
je mensen ertoe bewegen een andere stroomstoten te geven en steeds hoger, tot
bijna dodelijke stroomsterktes) terwijl ook Zimbardo zou hebben bewezen dat
mensen bereid zijn in een bepaalde context anderen zwaar te folteren. De foto
uit de Abu Ghraib gevangenis in Irak, waar gevangenen naakt op elkaar gestapeld
waren, geeft al een indruk van wat mensen kunnen aanrichten als ze een
autoriteit krijgen, die ze niet aankunnen. Paul Verhaeghe verwees naar de
roemruchte proeven, die volgens Milgram 21 variabelen bevatten en in de feiten
moeilijk na te bootsen bleken – al zou dat er vooral aan gelegen zijn dat het
onderzoek als onethisch zou zijn afgeserveerd, zelfs verboden -, wat de stelling
dat mensen gemakkelijk te manipuleren zijn en tot het kwaad geneigd, tot
destructie van anderen en van zichzelf geneigd niet kan staven. Onderzoek naar
wat mensen ertoe aanzet iets goeds te doen, krijgt minder aandacht, want de
cijfers van Milgram waren toch duidelijk?
De
inleiding gaf ons te denken, want als men voortdurend op wetenschappelijke
grond beweert dat we inderdaad niet tot zuiver altruïstische daden in staat
zouden zijn, daarbij de evolutionaire psychologie in stelling brengend, wat
voor consequenties heeft dat dan? Ik vermoed dat wie nog maar enigszins durft
te veronderstellen dat er wel degelijk “gewone” mensen zijn die ook wel eens
iets gratuit doen, dat goed is voor een derde, wel eens op hoongelach onthaald
zal worden. Toch schreef Susan Neiman een essay waarin ze de aangehaalde
feiten, die staven dat we op grond van onze evolutionaire psychologie alleen
maar op onszelf gericht zouden zijn, onder de loep legde en vaststelde dat de stelling
dat een zuiver altruïstische daad niet te vinden zou zijn, niet enkel niet te
staven valt maar ook de foute vraagstelling met zich brengt. Juist ja, op de
apenrots en bij jagers-verzamelaars zijn solidariteit tussen de leden van de
groep en opofferingsbereidheid van belang voor het leven van de groep. Hoe men
daarover sprak in de Dordogne 30.000 jaar geleden weten we niet, maar hoeveel
menselijks zal hen vreemd geweest zijn?
Het is
niet zonder belang dat we ons vragen stellen over het mensbeeld dat uit experimenten
als dat van Milgram zou komen, wel aantrekkelijk lijken kan voor wie excuses
zoekt voor zijn of haar eigen gedrag. Zo kan men ook het kwade afdoen als iets
metafysisch, zo kan men de notie van de vrije wil afdoen als een excuus om tja,
als een Weinstein door het leven te gaan, coram publico filantroop, op kantoor
een gesel voor de brave en andere dames.
Christien
Brinkgreve en Alicja Gescinska vatten vervolgens een gesprek aan dat onze
aandacht vanzelf gaande hield, al kan ik u er geen proces verbaal van geven.
Laat ons proberen aan de hand van de dingen die me bij zijn gebleven toch mee
te geven waarom het van belang is na te denken over het feit dat we niet
allemaal gespeend zijn van depressies, sommige mensen komen terecht in een cyclus
van ups-and-downs, doorgaans noemt men dat dan bipolariteit. De auteur
Christien Brinkreve legt uit hoe ze al enkele decennia met dat grote vraagstuk
worstelde, wat ons drijft om het kwade te bedrijven – dat is iets anders dan de
liefde bedrijven, dunkt mij en als het goed uitpakt, maakt dat mensen wel
gelukkig met elkaar – waarbij we dus blijkbaar moeten kijken naar de intentie en
naar de uitkomst.
Natuurlijk,
aan een depressie draagt de patiënt doorgaans geen schuld, ook wanen kunnen
plots iemand overvallen, zonder dat de belaagde er zelf toe bijgedragen heeft,
of het zou overmatig gebruik van hallucinerende middelen moeten zijn, maar
vooralsnog beschouwt men dat als gevaarlijk voor de gezondheid van iemand, niet
als een kwade handeling.
In het
gesprek kwam naar voor hoor de auteur door de geschiedenis van de kampen
getroffen was, hoewel ze vier jaar na het einde de oorlog het licht zag, wat
niet belet dat ze door de geschiedenis van de Jodenvervolging en de Endlösung gefascineerd
was en ook het boek dat nu voorligt lijkt te bezwaren. Het is dezer dagen
moeilijk om nog over de Holocaust te spreken, omdat we wel weten wat er
gebeurde, maar zelfs het cijfer van 6.000.000 kan niet in ons bewustzijn
binnendringen, zoals het beeld van een herstellende van Auschwitz, die het net
overleefde en lange tijd nodig had om het moorddadige opzet te overleven[i]. We
zijn ook wel gesterkt in onze overtuiging dat het erg, wreed, ontmenselijkend
was, maar kunnen ons – gelukkig – geen idee vormen, tenzij filmbeelden, zoals
die in Schindler’s List werden gepresenteerd of in de reeks “Shoa” die veertig
jaar geleden op de buis kwam en ons rauw overviel.
Het is
daarom niet gratuit dat het gesprek ging over een man die op een mooie zomerdag
met de zijnen naar Tiel op de Betuwe trok om er kersen te plukken. De tram kwam
niet want er waren razzia’s gaande en dan werden wijken afgesloten van het openbaar
vervoer. De man slaagt erin met de zijnen via Amstelstation toch in Tiel te
raken en plukt er kersen, maar denkt ook nog eens aan de dingen die in Amsterdam
gebeurden, al kent hij er het fijne niet van, wil het wellicht niet weten. De
kersentuin, nietwaar, is zo aantrekkelijk. Onverschilligheid? Misschien, maar
kan men dag na dag met kennis van die dingen leven, ze afkeuren en toch verder
leven? Men kan dan verwijzen naar Trump, naar de kinderen, hele jonge kinderen
ook, die van hun ouders gescheiden worden, omdat men dat tot beleid had
verklaard. Bijkomend probleem blijkt dan te zijn dat men de nodige bureaucratie
achterwege heeft gelaten. Zal u het laten van kersen te genieten, wetende wat
er in naam van de Amerikanen in Zuid-Texas gaande is? Kan men u dat euvel
duiden?
Ik
dacht toen aan een discussie in hetzelfde auditorium in 1985, voorafgaand aan
de betoging tegen de raketten. Een student kwam oproepen om mee te gaan, want
we konden het toch niet eens zijn met het plaatsen van die moordtuigen. Niet iedereen
was overtuigd, wat voor de Linkse burcht een ongehoorde en ongeoorloofde
ketterij was, toch verliep de discussie over de vraag wie en wat die raketten
zouden dienen in eerste instantie hoffelijk en beschaafd. Het antwoord was aan
beide zijden ontoereikend, omdat men veronderstellingen aandroeg als waren het
feiten. Het was moeilijk niet in lachen uit te barsten, want inderdaad, leven in
de SU, dat was geen lacheding, leven in Polen evenmin, waar Solidarnosc de
strijd was aangegaan met Jaruzelski; in Tsjecho-Slowakije hield Vaclav Havel de
geesten scherp, maar hij kwam wel vaak in de cel terecht. Er was Charta ’77 geweest
en toch wilden de betogers niets geen kwaad horen over Rusland en waren de VS
de oorlogsstokers.
Dit
was niet het grote kwaad, begreep ik, wel kon men merken dat de opinies
onverzoenbaarder werden naarmate de avond vorderde. Toen ik de aula verliet,
zaten er nagenoeg alleen nog gelijkgezinden. Voor de pui van de Blandijn hadden
anderen zich verzameld, al even overtuigd van hun gelijk. Oh ramp, dacht ik, nu
moet ik kiezen tussen twee verstokte opinies, die geen reden horen wilden van
de andere. Op mijn kot – studentenkamer – vond ik troost bij Settembrini,
Naphta en Hans Castorp, maar ook dat bracht geen soelaas. De macht over bewapening
van de tegenpartij, c.q. de USSR konden we niet raken, de eigen regering
handelde in functie van een logica, die men wel betreuren kon, maar ze gaf
vrijheid er zich tegen te verzetten.
Toch
waren goed en kwaad toen wel degelijk in het geding, het ging over Vietnam,
over de Palestijnen, over de dissidenten in het Oostblok en nog van dat soort
zaken meer en wij, wij verdedigden de democratie, de vrijheden die we genoten,
al begrepen we het niet altijd naar behoren, want we kenden het kwaad niet aan
den lijve, behalve dat er al eens door de politie werd tegengehouden wegens te
snel rijden, maar dat is het kwaad niet – vanwege de diender. Toen mij dat
daagde, begon ik het probleem van de vrijheid ook onder ogen te zien. En werd
moraal niet iets dat je anderen onder de neus wrijft, maar iets waarnaar je
zelf betracht te handelen. Dat zou evenwel nog wel even tijd vergen.
De
avond met Christien Brinkgreve en Alicja Gescinska was in die zin ook een opsteker
omdat beide dames ons rond bleken te leiden in een tuin die weliswaar niet van Eden
is, maar toch, de mensengaarde niet meteen als een poel van verderf wilde afschilderen.
Goed, het kwade bestaat in die zin dat mensen kwaad kunnen aanrichten, ook al
eens gedreven door de beste bedoelingen. Als ik mevrouw Brinkgreve een vraag
had willen voorleggen, dan was het de kwestie of men inderdaad kan zonder
noties als vrijheid, verantwoordelijkheid en schuld. Jan Verplaetse schuift
deze noties als constructies van (kerkelijke) raddraaiers terzijde, maar de
auteur en socioloog Brinkgreve blijkt daar niet van overtuigd. We kunnen naar
onze wereld kijken en dan gaat het om het omgaan met het leven in een bepaalde
context, de context waarin mensen leven, sommige mensen krijgen meer kansen dan
andere, maar een kwestie blijft altijd wel aan de orde, of mensen zich
verbonden weten en gestut, zelfs enigermate beschut tegen wat de buitenwereld
kan aanrichten, al hoeft men die niet a priori vijandig of defensief tegemoet te
treden.
Het
gesprek liet ons mee meanderen, ook rond de vraag hoe men bijvoorbeeld het
kwaad kan definiëren, om tot de conclusie te komen dat spreken, communiceren, zo belangrijk is, waarbij
men dan wel de bedenking maken kan dat met de tong ook al veel onheil is
aangericht, om Othello en Jago niet te hoeven noemen. Uiteraard is dat fictie,
geschreven door een psycholoog van de bovenste plank, iemand die de kwade
genius zo wonderwel een stem kan geven. Het is niet zonder belang dat Christien
Brinkgreve ons vergast op stukken en stukjes die ons zowel met het wonderlijke
van de depressie in aanraking brengen als met de schoonheid, het belang van de
waarachtigheid ook, zoals ik meende te horen.
Laat
ons niet vergeten dat het voor wetenschappers en sociologen vaak gemakkelijker
is de opake taal van het wetenschappelijke jargon te hanteren, zoals Alicja Gescinska
te berde bracht, maar het is net zo wezenlijk dat men een zekere discipline aan
de dag legt, wil men iets doorgronden. Alleen, iets uitleggen als goed en
kwaad, het blijft heikel, omdat, wanneer men het kwaad te groot maakt, een strijd
gaat ontwaren tussen het goede en het kwade, met vertegenwoordigers, zoals de
manicheïstische levensbeschouwing deed, dan wordt het leven vanzelf ook een
strijd.
Niet
dat we ons moeten wentelen in quiëtisme, want de kersenplukker kon het onheil
dat hij zag gebeuren ook niet van zich afzetten, al ging hij niets ondernemen
daartegen of niets om mensen te helpen die vervolgd werden. Naderhand bij een
lang gesprek op het Sint-Pietersplein, onder de jonge bomen, bedacht ik mij dat
we het goede noch het kwade inderdaad niet als systemen hoeven te zien. De mens
zelf is in wezen wel een systeem, maar vaak weten we niet waartoe we in staat
zijn, want menen we onszelf te kennen, dan kunnen gebeurtenissen ons uit het lood
slaan of net op weg zetten, betrekken bij wat goed is voor anderen.
Ik
vertelde tijdens dat gesprek ook over Fernando Savater, die mij met zijn essay “Goed
Samen Leven. Politiek voor mensen van nu”
een aanzet heeft gegeven over de vragen die de massasamenleving ons stelt.
Men voelt het aan de ellebogen dat hier de referentie aan Ortega y Gasset en de
opstand van de barbaren aan de orde kan komen. De vraag is immers hoe we de
barbaren in onszelf overleven, hoe we inderdaad het goede een kans kunnen
geven, in onszelf en in ons omgaan met anderen. We weten dat we niet altijd
juist handelen, of het passende doen, omdat we soms geen voldoende oog hebben
voor een andere, maar afzien van geweld is al een goed ding, denk ik dan. Toch heeft
Alicja Gescinska met haar rede “Allmensch”, een mooie aanzet gegeven om uit het
harnas van het voor zich handelende individu te kruipen, zoals ook Brinkgreve
suggereerde, tijdens het gesprek.
Eens
op weg naar huis, in de auto – anders had ik het gesprek achteraf niet kunnen
hebben – zette ik de Goldbergvariaties op, omdat het op een toch maar over
voetbal zou gaan, of anders al te afleidende muziek en op Klara kon het wel
goed uitpakken, maar toch. De Goldbergvariaties blijven een bizar werk, omdat
het voor zover ik kan overzien de meest zuivere muziek is ooit gecomponeerd,
lang voor het al even bizarre “Canto Obstinato”, dat ook wel eens de geest tot
rust kan brengen. Net als Anna Enquist blijkt ook Christien Brinkgreve, blijkt
ook Alicja Gescinska iets met die muziek te hebben. Ooit schreef Gie
Vandenberghe dat de nazi’s er een eigen, een andere moraal op na hielden, dan
wij die zouden verkiezen, omdat ze onder meer joodse mensen hun menselijkheid
ontzegden, maar ook gehandicapten en geesteszieken.
Let
wel, iemand als Eichmann speelde wel viool in een strijkkwartet en was gedreven
goed voor zijn kroost te zorgen. De ethiek situeert zich op het politieke en
maatschappelijke vlak. Zij vonden het moreel aanvaardbaar dat wie een parasiet is,
ook geen recht heeft van bestaan. Het is goed voor lieden als Eichmann de
samenleving te zuiveren van mee-eters, maar een samenleving is zelden zo zuiver
als men het zou willen, enfin, sommigen onder ons. Want wat is de verdienste
van een zuivere samenleving? Dat mensen zich zeer conformistisch gedragen, ook
inderdaad menen dat men elke fout moet vergelden, de “men” in deze de staat
zijn in het beste geval, anders doet men maar zelf aan eigenrichting.
Men
raakt niet zou gauw uitgepraat over goed en kwaad, zoveel is zeker, net zo min
als men gauw genoeg weet wat iemand drijft, als een constante, maar soms ook
als gevolg van ervaringen of van gebeurtenissen. Paul Verhaeghe begon ermee te
zeggen dat we graag theorieën verzinnen die aantonen dat we tot het kwade
geneigd zijn, wat op basis van het onderzoek van het onderzoek weerlegd kan
worden, maar ook op grond van eigen ervaringen. De dames leidden ons langs de
oevers van een meanderende rivier, het leven dat u en ik leiden en laten zien
hoe we soms door het kwade geraakt worden, dat we onszelf slechts zelden onttrekken
kunnen aan het kwaad dat anderen overkomt; wat dan met het kwaad dat we (on-)gewild
aanrichten? Ik zal dus maar als wiedeweerga het boek gaan lezen.
Bart
Haers
[i] Er
hangt in het “kleine” kamp Auschwitz, ook wel kamp Auschwitz I genoemd, een foto
van een vrouw, dame, die genomen is zes weken nadat men haar is gaan verzorgen
ter herstel. Het beeld maakte op mij een enorme indruk, omdat het leek op
iemand kort voor de kanker het wint. Maar toch, het ging me om de vraag hoe wij,
mensen, als organisatie een groep andere mensen zo iets kunnen aandoen. Men kan
zeggen dat het niet (langer) over individuen gaat, die elk voor zich dat
bedrijven wat al die individuen die gevangen zijn, te ondergaan hebben, ook al
ontsnapt een kleine groep aan de gaskamer of andere vormen van executies De
verwijzingen tijden het gesprek, over onder meer de gedachten van Primo Levi,
maakten die ervaring opnieuw levendig bij mij. Die foto heeft ook mijn visie op
ethiek beïnvloed.
Reacties
Een reactie posten