Een toekomst voor een hyperdiverse samenleving?
Dezer
Dagen
Samenlevingen op
menselijke maat
Omgaan met hete hangijzers
Het
programma “Filosofisch Kwintet” is alweer afgelopen voor dit seizoen en het
ging over de vraag of we, of onze nazaten in 2050 niet woedend zullen
terugkijken op onze besluiteloosheid. Pessimisme over de toekomst, angst voor
verlies, ontevreden, het werd aangeraakt door de sprekers, dames en heren, maar
dat velen dezer dagen kunnen spreken alsof ze zelf niet betrokken zijn, vonden
de deelnemers aan de gesprekken belangwekkend. Een van de punten van discussie
in de laatste aflevering voor dit seizoen, was precies de menselijke maat
waaraan samenlevingen zou moeten beantwoorden om het minst verlies op te
leveren. Ook de vraag naar een sterke leider houdt daarmee verband.
Natuurlijk,
alles houdt verband met elkaar, wist Hegel al, maar het is zaak de complexiteit
ervan te doorgronden, te begrijpen dat men niet altijd met een eenduidige set
van verbanden, oorzaak en gevolg kan volstaan om zicht te krijgen op de
situatie. Een zeiler die naar een bovenwinds gelegen punt wil varen, een haven of
aanlegsteiger, moet niet enkel met de wind rekening houden, want vaak speelt
ook de stroming een rol, net zoals de mogelijkheid om met een boot door de wind
te gaan, want anders kan men niet opkruisen. Ook het beheersen van de zeilen en
het evenwicht van de boot moet men dan nog in kaart brengen. Klap op de vuurpijl
is dan dat de stromingen niet constant zijn en dat het soms aangewezen is pas
af te varen wanneer de stroming de boot mee vooruit duwt, want anders kan men
vele mijlen over het water maken, over de grond schiet het niet op en het
beoogde doel wordt niet bereikt. Het vermogen met al die elementen om te gaan
en een optimale route te vinden, vergt ook nog een zekere flexibiliteit, als
bijvoorbeeld de wind verder aanwakkert en men moet gaan reven. Het doel wordt
bereikt, maar ten koste van inspanningen, inschatten van de situatie en kennis
van stromingen en van de boot.
Aangezien
men de staat graag als een schip voorstelt, het schip van staat, bestaat de
neiging eraan een zekere logheid toe te schrijven, een gebrek aan wendbaarheid
met soms fatale gevolgen, maar behoudens onvoorzichtigheid van de stuurlui,
merkt men dat er zich weinig scheepsongevallen voordoen dezer dagen, afgemeten
aan het aantal schepen dat voortdurend over de zeven wereldzeeën onderweg is.
Ook staten lijken goed stand te houden, al zagen we de afgelopen decennia wel
staten falen, niet enkel financieel, maar ook institutioneel, zoals het eiland
Haïti, dat getroffen werd door aardbevingen orkanen, maar al sinds tijden
onbestuurbaar, terwijl Santo Domingo, op hetzelfde eiland relatief beter
bestand lijkt tegen dezelfde klimatologische en geografische omstandigheden.
De
zaak is dat bestuur, macht, corruptie altijd wel ergens besloten ligt in het
systeem maar dat de instituties en zij die er in handelen zich zo goed en zo
kwaad als het gaat, tegen excessen gewapend hebben. Aan gene zijde van het
spectrum leeft de verwachting dat men wel eens iets los kan weken, waar men wel
geen recht op heeft, maar het gaat toch maar om de kruimels. Heeft men in een
land als Haïti wel al antropologisch onderzoek op de sporen gezet om aan de
weet te komen hoe mensen tegenover de staat staan? In welke mate begrijpt men
dat als de staat goed werken kan, dat ze er dan op vele manieren voordeel van
zullen hebben? Maar net de massificatie van de samenleving en machtspolitiek
van vader en zoon Duvalier hebben het proces naar een moderne staatsvorming in
de weg gestaan en ook na 1986 bleef het behelpen, of liever, kwam er geen
helpende hand. Het falen van de staat ligt aldaar op straat en helaas blijkt er
geen beterschap op komst.
Het is
van belang te onderzoeken hoe of we doorheen de geschiedenis hebben geleerd in
samenlevingen te leven waar bloedverwantschap niet de basis kon zijn van
onderlinge loyauteit en solidariteit. Gaat men ervan uit dat in de lange periode
van een paar miljoen jaar de hominiden en eerste homines in kleine groepen van
twintig à dertig individuen leefden, die van elkaar afhankelijk waren om te
overleven, dan zal pas in de landbouwtijd de groep grotere aantallen gaan
bevatten. De stam, tribe, berust nog wel op verwantschap, maar hoe de
familierelaties liggen en hoe de gedeelde afspraken tot stand kwamen, is al
veel moeilijker na te gaan, tenzij in een groots opgezette mythologie. Kerngezin,
familie, clan, stam… dat is ongeveer het plaatje, maar hoe we erin konden
slagen, hoe bijvoorbeeld het oude Egypte erin slaagde lange perioden van
stabiliteit te kennen, blijft altijd nog een kwestie die vooralsnog alleen
vanuit het oogpunt van de elite en de farao’s bekeken kon worden. Onderdrukking,
zegt men dan, maakt het best mogelijk dat zovele mensen zo lang in een stabiele
samenleving hun bestaan vinden en op het oog kunnen aarden. Maar ook het gewone
volk heeft inzichten en kennis van zaken, op het domein waar ze actief zijn en
onderdrukking zonder een premie, zoals (voedsel-)zekerheid werkt doorgaans niet
lang. Men zal overigens ook moeten aangeven hoe onderdrukking werkt.
Een
deel van de macht die de groep verleende aan een leider, lag besloten in
verhalen en rituelen, die de trouw en de samenhang dienden te verzekeren, zeker
in een tijd waar niemand alleen kon overleven in de wildernis, want alles
buiten het leefgebied was wildernis en al zullen er wel rites de passage
geweest zijn die jonge jagers/krijgers leerden te overleven buiten de kring van
de nederzetting, buiten de hulp van de groep, in principe kon men, eens het
contact verloren met de groep, soms door uitstoting, er niet op hopen spoedig
andere groepen tegen te komen. Enfin, hier moeten we toch zien over welke
periode men spreekt. Bovendien zal het ook wel niet onbekend geweest zijn dat
men op tijd vers bloed in de groep kreeg. Of dat alleen op gewelddadige manier
kon, zoals vele mythen laten verstaan, blijft nog te bezien, want we hebben er
geen historische bronnen van. Of er voldoende ruimte was, leefbare ruimte was
hangt ook af van de periode, van het moment in de opeenvolging van glacialen en
interglacialen. Het precaire bestaan van die groepen, zeker de periode van het
Weichseliaan of de Würmijstijd – de ene refereert aan de gletsjerafzettingen van
de Scandinavische gletsjers, de andere naar de alpiene afzettingen. In bepaalde
periodes zou er nauwelijks vegetatie geweest zijn, tijdens andere dan weer wel
een toendravegetatie, wat de levensomstandigheden er nog moeilijk op maakte.
Bovendien kennen we ook andere facetten niet zo goed, want hoe zat het met de rivieren,
de Noordzee en zelfs het niveau van de Middellandse Zee, die ook door de
afkoeling moet beinvloed zijn geweest. Hoe veel mensen leefden er toen in wat
nu Europa is?
Als er
slechts kleine groepen die dan nog eens beperkt in aantal zouden zijn geweest,
hoe zat het dan met de bewoning in de Dordogne, waar een groot aantal vondsten
gedaan werden in allerlei grotten en schuilplaatsen? Tot het einde van de IJstijd
en het verschijnen van loofwouden moet het leven voor die mensen wel heel hard
geweest zijn, wat de onderlinge afhankelijkheid nog deed toenemen. Of en hoe
men oplossingen vond, blijft altijd nog een vraag die archeologen zouden kunnen
oplossen, maar rondtrekkende jagersgroepen, die ook al op rendieren joegen,
laten weinig sporen na die bijna 10.000 jaar overleven. Waardoor men zou kunnen
bedenken dat we in Europa, in andere culturen (Egypte, Perzië, Midden-Amerika nog
weinig herinneringen hebben aan die voorgeschiedenis van het leven in de
respectieve gebieden/culturen. Toch denk ik dat het nuttig is onze
levensomstandigheden goed af te zetten tegenover de precaire overlevingskansen
van die groepen, die blijkbaar toch wel enigermate al die uitdagingen overleefd
hebben. De herinnering krijgt pas vorm wanneer de landbouw tot ontwikkeling
komt en de sedentarisatie mensen meer zekerheden biedt. Overigens, de landbouw
was gedurende enige tijd nog semi-migratoir, omdat men geen middelen vond om
grond vruchtbaar te houden. Parallel blijft dan de vraag hoe groot de
leefgroepen waren in de landbouwtijd en waar en wanneer het aantal mensen dat
zelf geen landbouw meer bedreef voldoende was om steden te vormen of althans
grotere agglomeraties.
Dan
begint het zoeken naar gemeenschappelijke verbanden, een gedeelde cultuur,
verhalen en wat al niet meer. De organisatie van kleinschalige samenlevingen
zijn nog iets anders dan het samenbrengen van grote rijken, zoals in China of
het Romeinse Rijk, waar altijd nog de kleinere gemeenschappen bestaan en waar
stèles en andere gedenkstenen blijk geven van hoe lokale gemeenschappen in
elkaar staken. Het blijft zeer moeilijk om aan de weet te komen hoe
bijvoorbeeld in Gallië mensen tegenover dat Rijk stonden, al was de invloed
onmiskenbaar, vormde de cultuur van de Romeinen en het beheersen van het Latijn,
soms zelfs Grieks een prestigemodel. Ook waren er revoltes, zoals van Hermann
en van de Bataven, die lang daarna nationale mythes gingen stofferen. Bij
dieptepunten van het centrale gezag zagen zelfs afzonderlijk rijken het licht, die enige tijd
stand hielden, zoals dat van Posthumus. Na de val van het Romeinse Rijk zou het
duren tot de 12de eeuw voor er in Europa grotere structuren en
agglomeraties ontstonden die een nieuw verhaal nodig hadden, omdat bloed- en
stamverwantschap niet meer bindend genoeg bleek. Onder meer de Republiek der
Verenigde Provinciën tijdens de 17de eeuw, werd een melting pot, waar
men geen vorst meer had, wel nog een dynastie, zocht naar een eigen verhaal,
waarbij de religie die opzet dacht te kunnen invullen, door een strakke
interpretatie van het Calvinisme, maar toch, onder inspiratie van Johan de
Witt, de Raadspensionaris zagen noties als “de ware vrijheid” en “de Hollandse
Tuin” het licht en werden ook gepropageerd, waartegen de Oranjeklanten en
aanhangers van de Dordtsche synode zich verzetten.
Tijdens
de gouden eeuw groeide de bevolking snel aan door immigratie, Franse Protestanten,
Duitse ambachtslui en vooral scheepsvolk uit Scandinavië en het Balticum.
Daarnaast waren er ook nog eens gemeenten van Sefardische en van Ashkenazische
joodse immigranten, die ook nog wel eens onderlinge religieuze en organisatorische
geschillen hadden. Het zoeken naar een gemeenschappelijke grond, zoals de ware
vrijheid en het omschrijven van het gedeelde gebied, de Hollandse tuin, kan men
dan ook als gelukkige trouvailles waarderen. Het zou in latere tijden nog
moeilijker worden om een gedeelde en gemeenschappelijke grond te vinden. De
Franse Republikeinse cultuur deed ook een poging om die eenheid te
bewerkstelligen, onder meer op het vlak van de taal. Het onderwijs voor allen
was de hefboom die Frankrijk meer eenheid zou brengen. Het liberalisme in de
negentiende eeuw wenste niet a priori uniformiteit, maar had wel nood aan
precies de gemeenschappelijke grond, omdat noch God noch een absolute vorst die
konden aanreiken.
Nu was
Louis XV al veel meer een politieke vorst geweest dan zijn voorganger en
overgrootvader, Louis XIV, die de strijd tegen de Jansenisten, de Parlementen
en adelsgroepen was aangegaan, onder meer om de belastbare massa te vergroten
en de kerk wat op afstand te zetten. Louis XVI zou de klok onder druk van de
kerk en adelsgroepen terugdraaien, maar dat zorgde voor een legere dan lege
schatkist en Necker, naast anderen wilden terug naar de hervormingen van Louis
XV. De Revolutie kwam en toen bleek dat men nog geen natie vormde. De grote
afstanden, de verschillen inzake klimaat en geografie zorgden ervoor dat
Frankrijk gefragmenteerd bleef, zoals de opstanden in de Vendée en Bretagne
lieten zien – maar dat vormt geen courante leerstof meer. Na de Napoleontische
oorlogen zou men nog wel een tijdlang reactionaire bewegingen zien opduiken,
maar vooral de Dreyfusaffaire liet de oude, maar ook nieuwe breuklijnen zien,
waarbij men zich nog vastklampte aan het katholieke of christelijke Frankrijk
en tegelijk de kerkelijke macht, onder meer over de scholen en ook inzake bezit
helemaal uitschudde. Men diende op de juiste manier in het leven te staan,
anders werd men in de nek aangekeken, waartegen conservatieven van allerlei
origine zich dan weer verzetten, zoals in de Action Française van Charles Maurras.
Overzien
we het plaatje, dan merken we dat het niet altijd eenvoudig is, zomaar van een
conglomeraat van mensen van verschillende oorsprong een land te maken, een natie
met gedeelde inzichten – zonder dat dit tot uniformiteit hoeft te of mag leiden
- en een visie op een gezamenlijke
toekomst. In die zin is de vreedzame keuze voor een verenigd Europa een
prachtig moment in de geschiedenis, maar men moet dat Europa ook niet ontwikkelen tot een superstaat. Het engagement
van lidstaten richtlijnen van de commissie uitvoering te geven zorgt ervoor dat
de bemanning van het Europese schip van staat relatief beperkt blijft. Europa
komt tot consensus, over landbouwbeleid en de administraties van de lidstaten
geven er uitvoering na – indien niet dan volgen procedures, desnoods tot het
hof in Luxemburg. Het blijft vreemd voor ons daarin de kiemen van een grotere
eenheid te zien, maar ze komt er wel, onder meer via het succesvolle Erasmusprogramma.
Los
daarvan staat de vraag of we met het toejuichen van de hyperdiversiteit wel
zoveel bijdragen aan wat men zegt te willen bereiken, namelijk inclusie en integratie.
Hoeveel mensen houden niet van Frankrijk maar betreuren dat het land bewoond
wordt door… Fransen? Sommige mensen daar, een in het bijzonder had mijn hart
gestolen, maar over het algemeen kan ik wel mensen aldaar waarderen, andere
minder. Het blijft een nogal dwaze overweging, maar tegelijk is het duidelijk
dat we over elkaar, in dit actuele Europa nog steeds tal van waardeoordelen met
ons meedragen, ook tegenover Nederlanders. Sommigen zijn dan weer anglofiel tot
in het belachelijke of beweren hun bakermat aan het Comomeer terug te vinden.
Alles is mogelijk, dat is duidelijk en het is best mooi zo. Maar het lost een
vraag niet op: kunnen we gezamenlijk tot een gedeelde toekomst besluiten en hoe
zal die eruit zien. Of Fatima een hoofddoek draagt of niet, dan wel of Peter
bij re-enactment graag de viking speelt die de vrouwen kwam ambeteren, het
behoort niet helemaal tot de folklore. Charles Lewinsky beschreef in “Terugkeer
ongewenst” hoe een acteur zich maar niet kon verbeelden dat hij de dood
tegemoet ging en dat dit gewenst werd door die dragers van hoge cultuur, de
Duitsers. Misschien voelde hij zichzelf ook wel een Ariër, zeker was hij een
Duitser, uit Praag.
Het
vergt enige moed, zo te zien, te erkennen dat die anderen nu eenmaal
medeburgers zijn, maar het vergt evengoed moed de grondslagen van onze
samenleving, zoals democratie, vrijheden, kansen op ontplooiing als cruciaal op
de agenda te houden en dan zal men niet zomaar overal “onderwerping” in
ontwaren, terwijl men anderzijds inderdaad best nagaat hoe men tegengestelde
waarden toch (voorlopig) een plaats kan geven. Dit is geen zaak van cultuurrelativisme,
want daar komt men niet mee verder, wel is het noodzakelijk voor het in stand
houden van een open samenleving, dat mensen van onderscheiden afkomst en
opgegroeid zijnde in andere culturen die waarden die wij delen, ook naar waarde
gaan schatten. Nog eens, onze samenleving is dankzij en doorheen de
geschiedenis steeds minder gebaseerd op bloedverwantschap, op clans of stammen.
Sinds decennia worden moslims, Turkse en Marokkaanse in de eerste plaats bron
van ergernis, omdat ze niet “van ons” waren en zijn. Op school moesten we over
gastarbeiders leren nadenken, in de catechese althans, maar later werd die
aanwezigheid plots een onoplosbaar probleem en een gevaar voor onze cultuur. Ik
denk dan dat we er zelf bij zijn en bepaalde toegevingen hoeven niet. Maar
goed, als aanhanger van de casuïstische benadering, kan ik bepaalde gebruiken
wel en andere niet goed begrijpen. Aanvaarden is inderdaad nog iets anders. Islamkritiek is inderdaad cultuurkritiek, maar
men kan niemand die vrijheid onthouden, als het niet leidt tot geweld en
ongeregeldheden.
De
discussie in academische kringen huldigt vaak een humanisme dat het adagium “der
Klugere gibt nach (und der Stärkeren gewinnt)”, voor ogen heeft staan. Dat wil zeggen, dat laatste wil men nu niet
gezegd hebben, maar het weerspiegelt wel enige onvrede aan de voet van de ivoren torens met de
gedachte dat men, slimmer of wijzer zijnde, wel eens moet toegeven aan anderen,
die men dan voor primair houdt. Kan men de idee delen dat wie wijzer is,
inderdaad altijd moet toegeven. In de Cultuurstrijd die gaande is, waarbij
onder meer elke vorm van nationalisme uit den boze geacht wordt, kan men zich
afvragen of men de emancipatorische kracht van de geschiedenis in Europa moet
laten schieten, ten behoeve van de vermeende veiligheid van meisjes in
migranten- en vluchtelingengezinnen. Het is wel zo nuttig te bedenken dat de hoofddoek
een bijna onoverkomelijke kwestie is geworden, waar de fronten lijnrecht
tegenover zijn ingegraven. Bovendien delen niet alle moslims en moslima’s die verplichte
hoofddoek en andere facetten van een meer dan eens invented tradition, zoals
het inblazen van angst bij jonge kinderen: doen ze iets dat haram is, zoals
zingen of dansen, dan zou de hel dreigen. Tiens, tiens, tiens, dat komt me niet
onbekend voor, maar in mijn jeugd en vroege jaren hoorden we nog weinig dreigen
met hel en vagevuur.
Het
zal er dus op aan komen aannemelijk te maken dat bepaalde inzichten nergens op
berusten, zelfs niet op de Hadith, maar zoals in andere religies als slingerplanten
om de stam van de religie of levensbeschouwing zijn gewikkeld geraakt. Om te
verhinderen dat die bijzaken, die soms als wezenlijk ervaren worden, de
verstandhouding tussen verschillende gemeenschappen onmogelijk maken, zal men
inderdaad met wijsheid moeten opereren, maar toch, het kan geen kwaad op een
aantal punten de hakken in het zand te zetten, zoals inzake besnijdenis van meisjes,
of de pure verwennerij die jongentjes in Marokkaanse gezinnen te beurt valt en
vaak ongezien blijft buiten de gemeenschap, maar voor henzelf wel eens tot
diepe frustraties kan leiden.
Om dat
te bereiken zullen we onszelf van de misvatting moeten bevrijden dat culturen
en identiteiten onveranderlijk zouden zijn, want onze cultuur vandaag lijkt nog
in weinig, behalve het vieren van Kerstdag of Sint-Nikolaas op die cultuur van
onze ouders en grootouders, zoals die vijftig jaar geleden was, correctie:
zoals een grote meerderheid het toen beleefde. Dan moet men het hebben in het
onderwijs en in de media over de wetgeving rond de emancipatie van de vrouw en
strijd daarvoor… Een andere misvatting is de uniformiteit die men mensen
oplegt, als zij zich tot een (sub-)cultuur bekennen. Meer wijsheid en openheid
zal wenselijk zijn, ook bij mensen die menen dat zij bij uitstek ruimdenkend
opstellen. Der Klügere gibt nach? Maar niet zonder zijn of haar zelfrespect op
te heffen, evenmin helpt het als men mensen ontwikkelingskansen ontzegt, door
het gewicht van de huiscultuur niet in vraag te stellen of net als excuus voor
elk probleem, falen op school in de eerste plaats naar voor te schuiven. Kijkt
men naar het Vlaanderen na WO I en vooral na WO II dan ziet men dat een snel
toenemend aantal jongeren – vooral jongens – middelbaar onderwijs ging volgen,
meestal met steun van de ouders, die zich een boterham uit de mond spaarden.
Dat lijkt men zich niet meer te kunnen vertellen, zodat die jongere generaties,
wier ouders van overal blijken te komen, ook geen stimulerende, motiverende
verhalen horen. De hele emancipatorische cultuur lijkt dezer dagen verdacht en
men doet er het zwijgen over toe, terwijl dat decennia lang mee onze cultuur
vorm gaf. Vrouwen die voor onderwijs waren gegaan hadden te kiezen: trouwen of
lesgeven, wat gelukkig op zeker moment werd opgeheven, maar dat devies gold
niet enkel voor het katholiek onderwijs. Vrouwen met kinderen horen aan het
aanrecht, niet voor de klas.
Met
dat alles zijn we terug bij de verwantschap als drager van gemeenschappelijke
belangen en broederlijkheid aanbeland. In onze samenleving, cultuur speelt die
stamverwantschap ook voor allochtonen geen rol meer, zegt men, maar het tegendeel
is wat zij ervaren en ook bespelen, zoals men de Turkse gemeenschap in Gent kan
zien. Er is dus een spanningsveld tussen
wat we zouden willen zien gebeuren, namelijk dat we allemaal leden zijn van
dezelfde samenleving en de weerbarstige werkelijkheid. Lady Tatcher heeft daar
de bijl aan de wortel gelegd en toch, in het UK krijgen nazaten van immigranten
uit de vroegere koloniale gebieden wel degelijk kansen, of moeten we zeggen,
kregen? De godsdienstvrijheid in het UK is nagenoeg onbeperkt, maar de Brexit
was ook een plebisciet tegen de verdere inwijking van vreemden. Vormt het UK
nog wel een samenleving? Wil men het nog wel, bij de Elite? Bij het volk?
De
vraag hoe men een samenleving tot een gemeenschap kan omvormen, waarbij
individuele vrijheid en samenhorigheid elkaar niet verdringen, blijft gesteld
en vinden we geen goede oplossing, dan zal tegen 2050 de gespannen verhouding
binnen een superdiverse samenleving een nog moeilijk vreedzaam op te lossen
probleem vormen. Men kan hopen dat het wel zal loslopen, maar met toegevingen
van een kant zal men zich de andere tot vijand maken en daar is niemand bij
gebaat. Overwinnen is niet overtuigen, zegde Miguel de Unanumo, wat zeker in
deze van belang is.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten