Is de Vlaamse beweging uitgeblust




Dezer Dagen



Terugkijken in verwondering
Perspectieven voor morgen na 11 juli



Reynebeau vond het een opportunsitje,
een zakenman die profiteerde van zijn
conflicten met de Franse kroon. Tja,
hij herstelde de wolhandel met Engeland
en was zelf lid van de Gentse vroedschap Het
verhaal is wel wat ingewikkelder dan
de hofhistoricus van de Vlaamse media
ons wil doen geloven. Comme d
d'habitude. 
De discussie over religie, over identiteit, vluchtelingen en Europa, het blijft gaande en vaak weten we niet meer waar links en waar rechts mee bezig is. De ene identiteit wil men koesteren, de andere roept vragen op. Mensen als Reynebeau maken duidelijk dat er nog werk aan de winkel is, want het valt op hoe vaak de discussie over Vlaanderen er een is van schriftgeleerden. De toekomst ausculteren?

Dat houdt in, voor links, dat de overheid alle mogelijke eventualiteiten moet overzien en alles wat ongewenst is moet uitsluiten. Anderen menen dat wij, burgers en overheid samen die toekomst maken, dag na dag, en dat er al eens brokken kunnen vallen, maar dat er ook veel moois gepresteerd wordt. Een museum voor Vlaanderen evenwel is alleen al daarom ondoenbaar omdat elke keuze veel verlies met zich zou brengen. Het kan evenwel een toonzaal worden van inventiviteit.  Dan kan men tegelijk ook nog verwijzen wat in de vele musea te zien is, maar ook in het landschap. Huiveren voor wat al eens niet goed geordend lijkt, komt me voor een ode aan het leven en het persoonlijke initiatief te zijn.

Zou de Vlaamse Beweging en zou het nationalisme geen agenda meer hebben, zoals Marc Reynebeau beweert? Hebben andere stromingen nog wel een agenda, bedenkt een mens dan, want het politieke debat scleroseert dat het niet meer om aan te zien is. Mensen krijgen te horen dat iets zo of zo is. Natuurlijk is er het museum in Kortrijk, maar ik heb niet de indruk dat daar veel publiciteit voor gemaakt  is en dat er veel vanuit zou gaan. Het kan dus geen wonder zijn dat niemand er iets over verneemt of het maar in ogenschouw neemt. Wie heeft dat museum opgezet? Hoe functioneert het? Een sinecure?

Onze toekomst ligt niet langer alleen besloten in het Koninkrijk België, bovendien is het mogelijk gebleken, iets waar noch Maurits Coppieters noch Hugo Schiltz van hadden durven dromen, maar het wel al zagen aankomen, dat Vlaamse politici, ambtenaren, magistraten de dienst zouden gaan uitmaken in dat koninkrijk dat vanouds Frans leek en waar men vooral goed tweetalig diende te zijn om iets in de pap te brokken te hebben. Alleen al die fenomenale omkering van de verhoudingen maken duidelijk dat een inzicht van Joris Van Severen, van Frans van Cauwelaert ook en van Manu Ruys vorm kon krijgen: Vlaanderen diende zich te bedienen van de Belgische machtsinstrumenten om te emanciperen. Na WO II heeft men dat proces op gang zien komen, onder meer in de diplomatie, met de Fayat-boys, waardoor hij kon bewerken dat meer Vlamingen hun plaats vonden in de diplomatie, een zeer voyante functie op het internationale toneel.

Hendrik Fayat was overigens een socialistisch politicus die begreep dat biefstukken en taalzaken wel met elkaar verzoenbaar waren, dat het regelen van de taalzaken wel degelijk nodig was om zich van de biefstukken te verzekeren. Ook anderen vonden het ter linker zijde niet abject om zich in te laten met taalzaken, als dat de emancipatie van de Vlaamse burgers ten goede zou komen. Taalzaken werden communautaire en zelfs constitutionele zaken, naarmate van 1970 af het land een nieuwe structuur kreeg. In dat land groeiden intussen generaties op die het niet meer hoeven mee te maken – behalve in Brussel – voor sale flamand te worden uitgekreten. Ik het zelf nooit meegemaakt overigens in Brussel, dat iemand me niet bediende omdat ik Nederlands sprak. Mijn ouders en anderen van die generatie hebben het wel nog eens mogen beleven. De taalstrijd was voor Franstaligen dan ook anders dan voor ons, want bij hen ging het om prestigeverlies, dachten ze, en stond de strijd om de macht, wat uiteraard voor heel wat emotionele oprispingen zorgde en vaak ook voor populistische lippendienst aan de Franstaligheid van het land. Vlaamse politici aan de top hebben lang moeten zoeken naar een houding tegenover de Francité, want ze dienden al eens naar een top van de Franstaligheid te gaan en onderkenden daarmee impliciet dat België een Franstalig land zou zijn, zij het gedeeltelijk. Het valt me altijd weer op dat opiniemakers als Reynebeau nauwelijks de interactie tussen de Vlaamse Beweging en de Brusselse salons, maar ook de Waalse beweging ter sprake brengt, alsof dat niet voor een beter begrip van het België dat we nu kennen zou zorgen.

Reynebeau fulmineert al decennia tegen alles wat Vlaams is, komt te pas en te onpas op televisie om de maat te nemen van de Vlaamse Beweging en van wat er op het politieke vlak is gerealiseerd. Het is hem niet om kritiek te doen, wel om de gedachte dat de Vlaamse Beweging kleinburgerlijk moet heten en dus maatschappelijk van geen betekenis. Bedenkend dat de taalwetgeving in het onderwijs er pas in 1958 toe leidde dat in Vlaanderen middelbaar onderwijs exclusief in het Nederlands zou geadstrueerd worden, geldt voor hem als een blijk van revanchisme. Dat ik op college en met mij talloze anderen in het Frans de Franse taal aangereikt kregen, doet er niets vanaf. Tegelijk kregen we zowel in de lessen Nederlands, Frans, Engels en Duits heel wat van de cultuur mee, van de geschiedenis ook, opdat we honger zouden krijgen er meer over te weten. Wat Vlaanderen aangaat ziet men evenwel dat in de bejegening van het verleden de posities al tijden zijn ingenomen, want ofwel is die geschiedenis, sinds de vroege middeleeuwen weinig spectaculair en deel van de grotere Europese geschiedenis, wat in zoverre klopt dat de regio Vlaanderen die we nu kennen tot in de veertiende eeuw verschillende ontwikkelingen hebben gekend, die in het Bourgondische landencomplex tot grotere eenheid kwamen. Maar het klopt niet dat die evolutie onbeduidend zou geweest zijn.

Men kan historiografie indikken tot enkele zinnen, tot een bepaald beeld en verder doen alsof de rest van weinig betekenis zou zijn. Het gevolg is dat de media weinig gedocumenteerde teksten of programma’s uitwerken over dat lange verleden, waarvan wij de erfgenamen zijn. De geschiedenis van de Tachtigjarige oorlog komt zelden of nooit aan bod en de gelegenheid is er te mooi voor, de Gentse feesten, verwijzen graag naar het conflict tussen Karel V en Gent. Over hoe Gent in die tijd als politieke en maatschappelijke structuur functioneerde op demografisch, economisch, cultureel vlak, horen we niets. Nochtans is er onderzoek verricht, door onder meer Marc Boone voor de late Middeleeuwen en door Johan Dambruyne die doctoreerde op een proefschrift dat die 16de eeuw in Gent grondig onderzocht. Ander onderzoek, rond het werk van Ludovico Guicciardini, naar de ontwikkeling van de muziek, ars nova om maar iets te noemen en de beeldende kunsten, blijkt ook vooral rond topstukken te draaien. Er valt namelijk veel meer over te vertellen. De relatie met Spanje tijdens de vijftiende en zestiende eeuw, de aanspraken van de Franse kroon, vooral vanwege François Ier en de daaruit voortspruitende conflicten met Hendrik VIII en Karel V, komen zelden in beeld, omdat historici als Reynebeau, maar ook Sophie de Schaepdrijver voor zover het Wereldoorlog I aangaat, zelden de neiging vertonen de complexiteit van de omstandigheden onder ogen te zien.

De vraag naar een historisch museum is in Nederland op een sisser uitgelopen, onder meer omdat men niet goed raad weet met de vraag hoe men doorheen de geschiedenis van de landencomplexen die uiteindelijk tot het Koninkrijk der Nederlanden hebben geleid, een rode draad kan weven en waar de nadruk op zou moeten liggen. Reynebeau meent dat zo een museum ertoe zou leiden dat het vertelde verhaal ideologisch gekleurd zou wezen, terwijl zijn eigen afwijzing van alles wat maar zweemt naar een Vlaamse identiteit, Vlaamse Beweging in het bijzonder een loepzuivere conclusie is van zijn quasi-marxistische visie. Mocht men het museum  beperken tot wat zich sinds de vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en in het Koninkrijk België heeft afgespeeld, zal men merken dat die houding (van afwijzing) nergens toe leidt en vooral geen inzicht bieden kan in wat zich hier heeft voorgedaan en hoe mensen, van Georg Bergmann tot Björn Rzoska hier hebben bewerkstelligd. Maar vooral de inbreng van vele anonieme schoolmeesters, juristen, artsen, priesters en wat al niet meer aan geschoolde mensen zich heeft ingezet aan wat Vlaanderen nu is, mag men niet buiten beeld laten. Daar is ook de Vlaamse Beweging vaak onbewust in de val gelopen van de neiging vooral de grote figuren en de grote stappen in de vooruitgang te eren. Een samenleving kan niet zonder een elite, of beter, er zal zich altijd wel een elite vormen, met een eigen agenda, en vaak beroepen die zich op de posities die hun voorzaten bekleed hadden om de eigen claim een grotere legitimiteit te geven. Maar elites veranderen, de ene keer heel geleidelijk, dan weer zeer bruusk. Reynebeau vindt dat de huidige Vlaamse elite tekort zou schieten, maar in een land met een behoorlijke vorm van gelijkheid, kan men de elite ook wel niet onder een noemer vangen. De commotie bij schrijvers dat mevrouw Mia Barones Doornaert voorzitter wordt van het Vlaams Fonds der Letteren, verbaast dan ook niet, omdat zij geen acoliet is van het linkse denken, terwijl een aantal auteurs er vooral geen twijfel over willen laten bestaan dat ze het hart zoals het hoort links dragen. Ze blijken ook nog eens geen twijfels te koesteren over de vraag of mensen wel zo vrij zijn als men oog heeft voor de determinatie en de voorbestemdheid van mensen. Juist, een visie die ook Reynebeau onderschrijft.

Maar wat maakt een inwoner van Vlaanderen nu tot Vlaming en wat zou die Vlaamse identiteit inhouden? Voor een aantal die hards aan beide zijden ligt die identiteit vast, maar of elke Vlaming van de koers moet houden, van cyclocross ofte veldrijden in het winterseizoen, lijkt me toch wel erg beperkend. Bovendien stellen net die mensen ook nog eens dat de Standaardtaal er niet toe doet, laat staan dat ze het als een cultuurtaal beschouwen, waarin de vele uitingen van schoonheid en reflectie aan de orde kunnen komen. Maar niemand stelt toch dat een Vlaming niet van Baudelaire of Keats, van Stendhal of Schiller zou mogen genieten, van hun nagelaten werken. Maar tegelijk stel ik toch maar vast dat men de ‘Vlomse” letteren reduceert tot Boon en Claus en enkele hedendaagse adepten. Het stuitende gebrek aan aandacht voor de veelheid van letteren, met auteurs als Daisne, Herman Teirlinck, Walschap, Streuvels, Felix Timmermans, Clem Schouwenaars en zoveel meer, treft men vaak aan bij lieden die menen dat een Vlaamse identiteit dan wel vastligt maar vooral weinig om het lijf heeft. Maurice Gilliams, wie leest dat werk nog? Er zijn ook vrouwelijke schrijvers, moet aangestipt worden, dezer dagen geven auteurs als Annelies Verbeke, Alicja Gescinska, Anne Provoost en Lieve Joris, om slechts die te noemen aan wat er  aan moois geschreven kan worden, voorheen was er Maria Rosseels, hoewel katholiek, zal men mij voor de voeten werpen, maar ook was er Patricia de Martelaere. En uiteraard kan zo een lijstje nooit exhaustief zijn. Overigens, de blindheid voor de Nederlandse letteren, ook dat stoort me wel eens.

Ik denk dat een historisch Museum wellicht vooral een multimediale aanpak behoeft, waarbij vooral de openbare omroep regelmatig schrijvers, maar niet enkel van verhalend proza, maar ook van essays en van wetenschappelijk werk hun plaats krijgen, zeker ook historici. Het belang van aandacht voor de ontwikkelingen in de letteren sinds de 18de eeuw kan ook wel een en ander bijdragen. Maar vooral dus uitgebreid historisch onderzoek, de demografie, het gebruik van de ruimte, de economische ontwikkelingen en culturele fenomenen, zou best vaker onder de aandacht mogen krijgen. Alles opsluiten in een museum, kan anderen ertoe brengen het hele verhaal maar terzijde te schuiven.

Nadenken over de toekomst? Reynebeau zegt te betreuren dat we daar te weinig mee bezig zijn, maar hoe kan men een maatschappelijke agenda opstellen, als men al van vooraf aan stelt dat de politieke entiteit Vlaanderen er niet toe doet. Inzake onderwijs is afdoende gebleken hoe moeilijk het blijkt te zijn jongeren nog te stimuleren zich voor hun schoolse loopbaan te interesseren, laat staan er zich voor in te zetten. Meer nog, men vindt het niet erg als hervormingen tot ontscholing leidt. Zo kan men natuurlijk gemakkelijk mensen wijsmaken dat Vlaanderen niet bestaat. Overigens, bestaat Beieren dan niet? Of Lombardije? Catalonië? Het hangt af van wat men bedoelt met bestaan. Succesvolle gebieden zoals de boven genoemde, vooral dan Catalonië blijken demografisch vooral eerder door inwijking uit de gebieden rondom te zijn gegroeid de afgelopen anderhalve eeuw. De Bourgondië kent vandaag nog nauwelijks echt grote steden, omdat Parijs, Rijsel en Lyon zo een grote aantrekkingspolen blijken voor mensen met ambitie en pit in die regio.

Tot slot moet men toch ook eens bedenken dat tijdens de negentiende eeuw, met de afschaffing van het koningschap bij de gratie Gods, de samenlevingen op zoek moesten naar nieuwe verbindende symbolen, zoals in onze steden ten overvloede te aanschouwen valt, van Simon Stevin tot de beeldengroep met Jan Breydel en Pieter de Coninck, van Ambiorix in Tongeren tot Jacques d’Artevelde, Jacob van Artevelde dus, het zijn beelden die de verbeelde samenhang en het gedeelde verleden vorm dienden te geven en dat met redelijk succes bereikten bij de Franstalige elites en bij de opkomende Vlaamse burgerij. De Antwerpse schrijver van Franstalige afkomst Hendrik Conscience zou met zijn werken heel wat bijdragen aan het vormen van een gedeeld verleden. Van de moord op Karel de Goede in 1127 tot en met de Boerenkrijg, vele fenomenen kregen zijn aandacht. Nu is het werk uiteraard gedateerd, maar het was wel een serieuze onderneming, geinspireerd wellicht door Sir Walter Scott en Victor Hugo. In Nederland deed Jacob van Lennep iets gelijkaardigs. Zij losten mee het probleem op dat politiek bedrijven in een grondwettelijke, representatieve democratie danig van aard veranderde, geen duidelijk doel en geen echt leiderschap meer de ruimte schiep voor een imaginaire verwantschap, want men diende zichzelf te presenteren en uitdrukking te geven aan de bereidheid zorg te besteden aan de publieke zaak. Jacob van Lennep wilde zich wel inschrijven in die logica, zoals zijn vader, maar kon blijkbaar beter uit de voeten met zijn pen dan met de eindeloze discussies in de Tweede Kamer. Toch gaf de man onder meer door zijn inzet voor een vernieuwing in Amsterdam, de aanleg van een waterleiding naar de stad vanuit het duinengebied. Ook andere publieke ondernemingen steunde hij. Van Lennep behoorde bij uitstek tot de Amsterdamse elite, die in de strijd tussen de regenten en de patriotten even buiten spel leek te hebben gestaan, maar onder Willem I mee aan de kar ging trekken. Thorbecke daarentegen was een nieuwkomer, een inwijkeling uit Duitsland, die nog aan de Rijksuniversiteit Gent heeft gedoceerd. In 1848 zou Thorbecke de grondwet ingang doen vinden, door koning Willem II voor het blok te zetten.

Laten we het dus niet aan anderen overlaten te bepalen wie Vlaming is of hoe dat zich zou moeten uiten in (politiek) handelen of culturele activiteiten. Net omdat het gematigde nationalisme nodig bleek om de oude claim op de macht van aanhangers van de absolutistische vorsten te weerleggen, dienden de liberalen de natie vorm te geven, er een narratief voor te ontwikkelen, waarmee men mensen enthousiasmeren kon voor de naties die in de loop van de negentiende eeuw vorm kregen. Het UK leek het verst gevorderd omdat sinds de Glorious Revolutie en ondanks het verlies van koloniën in Noord-Amerika, in de loop van de negentiende eeuw het UK de wereld kon beheersen en vooral de zeeën en rijke wingewesten, naast onderontwikkelde gebieden. Frankrijk diende zich dan wel aan als een eenheid van oudsher, toch zou het nog tot 1900 duren voor men op taalkundig vlak van eenheid kon spreken. Oude conflicten in de Vendée en Bretagne, raakten daarbij niet vergeten, zoals altijd maar weer blijkt. Nederland, Duitsland, Polen… het zijn allemaal verhalen die onze aandacht verdienen, maar die ook en vooral een afzonderlijke behandeling verdienen. Overigens, wat met Italië?

Ergo, anders dan de heer Reynebeau en dan de Vlaamse Beweging tot vervelens toe herhalen, daaruit blijkt overigens de objectieve bondgenootschap, want ze gebruiken dezelfde fenomenen als argumenten om hun eigen, erg contrasterende visie te onderbouwen, meen ik dat men best ook eens de natievorming in andere Europese natiestaten te bekijken, al zegt men dan in koor dat de natiestaat afgedaan heeft. Maar wonen we in Vlaanderen, in Brugge of Antwerpen, Leuven of Eeklo, we kunnen onze aandacht toch niet enkel op die ene stad, vlek richten. Natuurlijk vormt de identiteit een geheel van meerdere lagen, die overigens maar zelden met elkaar in conflict komen. Spreken van een lasagnemodel gaat aan de complexiteit voorbij, want woon ik nu in Brugge, dan leefde ik zowel in Gent als in Brussel, werkte ook in Antwerpen en vind ik het niet meer dan normaal de ontwikkelingen in die steden te volgen, er bij een bezoek te genieten van wat er in de aanbieding is. 

Het lasagnemodel, de vele identiteiten in een borst, het is het bekende verhaal, maar we zijn toch meestal als persoon nogal consistent, dat wil zeggen, die identiteiten, soms maar nauwelijks aangeraakt of ontwikkeld, dat is dan "Ik ben ik plus mijn omstandigheden". Op een collectief vlak is het probleem dat iemand, naarmate die meer aansluiting zoekt bij een identiteit, in mijn geval de Brugse, dat verhaal ook betekent dat iets persoonlijks wordt opgeheven. Je ben Vlaming, die God Vlaming schiep, dichtte Gezelle en velen vinden dat een doldwaze opmerking. Maar je wordt nu eenmaal ergens geboren, in een gezin, een familie, een dorp of stad, een land en finaal in deze grote - kleine - wereld. Het is hier en niet in Vuurland dat we discussiëren over een Vlaamse identiteit.  Want die discussie impliceert ook een politieke realiteit, namelijk of we ons betrokken weten bij het algemeen belang van de regio waar we wonen en burger zijn, het gaat immers ook om handelen, leven, gewoon doen. Waarom dus komt dan niet aan bod of we niet op bescheiden wijze ook onze bijdrage leveren, aan dat publieke belang? Hoe kan men begrijpelijk maken dat we dat sowieso doen door wat we zelf ondernemen, als burger, werknemer of zelfstandige, als ondernemer eventueel? Ook door onze hobby’s dragen we een en ander bij, in het amateurtheater of in een coverbandje voor eigen plezier.


Bart Haers

Reacties

Populaire posts