Wat kunst brengen kan
Kleinbeeld
Flanerend door het Leieland
Schilderkunst, verbeelding, beleving
Het
lijkt wel alsof Vlamingen en schilderkunst altijd hand in hand zijn gegaan, dat
er ook altijd interesse heeft bestaan voor wat anderen wisten te konterfeiten. Vaak
heeft men met enige neerbuigendheid gekeken naar wat hier tot stand kwam en nog
altijd met liefde een plaats krijgt in interieurs. De neerbuigende welwillendheid
tegenover kunstenaars, schilders, beeldhouwers en anderen heb ik in feite
zelden gezien, wel integendeel, de kunstliefhebber houdt op zijn of haar manier
ook wel van de maker, de kunstenaar.
Afgesproken
aan het Sint-Pietersstation in Gent, dat met horten en stoten herbouwd wordt, om
naar Machelen aan de Leie te rijden, nu bij Zulte gevoegd en toch een zekere
eigenheid heeft behouden, met het oude kerkje boven de oude Leie-arm. Ik
herinner mij nog een wandeling toen we op bezoek waren bij heeroom en zijn
grote bouwwoede mochten bewonderen. Hem indachtig komt ook naar boven dat we
toen, als kinderen in verschillende werelden terecht kwamen, net omdat de
familie zo verscheiden bleek, maar dat merkten we pas later op. De oude onder
pastorij staat er nog, denk ik, maar de parochiezaal is verdwenen. Daar staat
nu het museum Roger Raveel. Men kan spotten met die bouwwoede van pastoors en
onderpastoors, het was wel, denk ik nu, voor hen deel van hun pastoraal, maar
voor de parochie bood het bouwen van zo een huis vaak een eerste stap naar een
ruimere cultuur. Onder meer Marnix Gijsen heeft daarover in onder meer “De man
van Overmorgen” over geschreven. Voor ons was het al wat belegen, maar
tegelijk, als je achter de coulissen mocht komen, had zo een gebouw wel veel te
bieden.
Nu
bezochten we dus het museum dat voor Roger Raveel werd gebouwd, een schrijn
voor zijn zeer omvangrijke oeuvre, waarvan je de reikwijdte opnieuw ontdekt.
Het museum leidt ons binnen in de wereld van de jonge Raveel, die in 1949 zijn
eerste doeken schilderde die mochten overleven. Tijdens de wandeling door het
museum, waar ook hier en daar hedendaagse schilderijen te vinden zijn van
jongere kunstbroeders, die wel vaker dan ik had vooraf had gedacht wel
spiegelen of anderzijds een relatie lijken te hebben met werken van Raveel.
Zijn eigen speels omgaan met de werkelijkheid, kleuren en vormen heeft me voor
hem ingenomen, ook al vond ik en vind ik het wel eens hinderlijk als men zich
geroepen voelt in zijn naam te spreken. Dat hij ook met woorden om kon en af en
toe aforismen te berde bracht, heb ik pas later ontdekt. Vaak blijkt hij inderdaad
een ware non-conformist te zijn geweest, al had ik de laatste jaren van zijn leven vaak
de idee dat anderen dat opschudden, maar dat had hij nu net niet nodig.
De
moeilijkheid en de charme van schilderkunst is vaak dat je zelf al een idee
moet krijgen van hoe een doek tot stand komt, hoe elementen hun plaats zouden
kunnen krijgen, om met het doek een gesprek te kunnen aangaan. Het is moeilijk
omdat we zien wat we zien en wat er niet is, is er domweg niet. Soms, net bij
schilders als Raveel kan je dan weer wel iets vinden van het vrije omgaan met
de werkelijkheid, het spelen ook met bekende beelden, zoals het Lam Gods, “het
lam treurt geduldig naar zijn ultieme geluk op de slachtbank”. Blasfemisch mag
het lijken, het werk dat hij maakte slaat de toeschouwer nog altijd wel even
van zijn paard. Tegelijk is het vooral omdat humor niet vulgair is, of brutaal,
maar wel zo overkomt, dat het tot een moment van overdenken komt. De eenvoudige
lijnvoering wekt dan in een moeite door onze aandacht, net omdat de figuratie
in een abstracte verwerking tot leven komt.
Het
meest komt dat uiting bij een werk dat het doodsbed van zijn moeder in beeld
brengt, de spijlen van het bed markeren ook het kader, met een profiel en alleen
de hand die overblijft. Het gaat om een
vermengen van abstractie en het beeldrijke, dat zijn oeuvre wel eens een spel
lijkt, wat geen afbreuk doet, want kennelijk mogen we het spel in ons bestaan
niet onderschatten, omdat juist zo beelden tot stand komen, die de
werkelijkheid gaan kleuren. Nog eens, de verdienste van de schilder om kleuren
te kiezen die afwijken van een voetbalveldje, een diep purperen uitspansel en
tussendoor ook rode partijen aanbrengt, maken van een dorpsgezicht wel iets dat
je wel meer dan een keer kan bekijken. Als kunst een betekenis is, die het nut
overstijgt, dan ligt het wat mij betreft vooral in de onbevangen omgang met de
werkelijkheid waarin we leven.
Het is
wel moeilijker om die andere werken, die tussen het oeuvre van Raveel een
plaats kregen te gaan overschouwen, want in hun veelvormigheid wekten ze wel
degelijk onze aandacht, maar bleven toch tegelijk ook wat op een afstand. Toch
kan men de makers van de tentoonstelling zeer zeker lof toezwaaien, want er zat
wel degelijk een relatie in het geheel, al hoeft men die niet onder woorden te
brengen. Een doek van Jana Cordenier, bracht wel even wat kriebeling, maar
kijkende werden de details tot leven gewekt, bleef ook de vraag hoe ze dat
alles samen had kunnen denken. Een kaart van de Congo-rivier en de zijrivieren,
bloedrood dooraderd met blauwe lijnen en vlekken, de rivier, maakte de beleving
af, net als een kaart van Afrika, een beetje uit het lood, liet dan al die
namen van stammen zien, met hun locatie, zodat je enigszins met het werk aan de
slag ging. Alle 185 namen staan er ook in een cartouche naast. Ik weet het,
woorden kunnen u wellicht niet overtuigen.
In “De
afspanning” besloten we iets te eten en kwam het gesprek over de dingen des
daags en meer verheven onderwerpen, ook over politiek en wat er gaande is met
de journalistiek. Ik ben doorgaans geen idealist, denk ik wel eens, maar als ik
te berde breng dat politici zich niet te zeer door hun persoonlijke belangen
mogen leiden, in een democratie dan toch, krijgt meteen en terecht weerwerk.
Nu, politici met een mandaat verdienen doorgaans niet zo kwaad, wat ook goed
is, maar de zorg herverkozen te worden roept wel vragen op. Geen risico’s nemen
of niet altijd bepaalde keuzes goed afwegen, zo vernam ik, stoort wel eens. Het
punt omtrent journalistiek bleef wel nawoekeren: kan men het de krantenbazen
euvel duiden dat ze hun journalisten hun beroepsethos hebben afgenomen? De
Washington Post kan ons dan weer enige hoop aanreiken.
Nu ben
ik de mening toegedaan dat ook politici met een veelzijdige samenleving te
maken hebben, waarin min of meer bewuste burgers ook wel weten wat hun belang
zou zijn, maar meer dan dat, wat goed is voor henzelf en voor anderen. Ik vraag
me wel eens af hoe de samenleving en de wereld eruit zou zien, mocht ik haar
mogen veranderen. In wezen is dat niet de belangrijkste opdracht van politici,
noch van idealisten van welke kleur dan ook. Het valt op dat we menen te weten
hoe de samenleving eruit zou moeten zien, maar minder oog hebben we voor wat
anderen en soms wijzelf bijdragen aan dat samenleven. Wat is een individu? Hoe
past die in de samenleving. We delen in grote mate wel een redelijke positieve
kijk op het leven, maar zij, mijn gezelschap, vond dat er redenen voor enig
pessimisme te bespeuren vallen. Deels kan ik in de analyse meegaan, maar vaker
nog denk ik dat het allemaal niet om de gedachte moet gaan dat wat nu is, voor
altijd zijn zal en dan kan men vaststellen dat we het beste hebben gehad, of,
dat we nog half weten hoe goed het kan zijn. Alleen, wat zijn de criteria?
In die
zin is het interessant te bedenken hoe in de achttiende eeuw Edmund Burke een
essay schreef over het sublieme en het schone, waarbij het schone, nu ja,
alleen maar schoon hoeft te wezen, eenduidig, wel geproportioneerd of wel
gestemd. Dat laatste verwijst naar Bach, zoals in “Das Wohltemperierte Klavier”
maar bij Bach kan men anders dan bij de
meeste barokcomponisten wel toegangen vinden tot het sublieme, omdat hij
schurende dissonanten niet vermijdt, als de compositie hem daartoe brengt. Het
lijkt me ook interessant toch opnieuw naar de kunst te kijken vanuit die gedachte
dat het sublieme voorbij het schone niet enkel behagen wil. Toch hebben
kunstenaars tijdens de twintigste eeuw wel eens te zeer op het sublieme gemikt,
voorbij het schone de provocatie gezocht, zonder dat er nog iets van ervaren
aan te pas kwam. Liep ik door de tentoonstelling in Deinze, dan merkte ik dat
hoe veel mensen met het landschap altijd al aan de slag geweest zijn, maar dat
het voor onze generatie moeilijker lijkt, het landschap zelf te zien als
inspiratiebron, dat wil zeggen, dat de pictorale verwerking niet altijd meer
het schone zoekt en dus ook niet in het sublieme te treffen valt. Het blijft
ook moeilijk, met zovele eeuwen kunstgeschiedenis achter ons, waarbij de ene het
Saksische Zwitserland uitdroeg en voor hem Bruegel van zijn reizen de
berglandschappen verwerkte in zijn tekeningen en enkele schilderijen. Ook al
zou men een marine verwachte, die vorm van landschapverwerking bleef –
uiteraard – beperkt, tot iets van Ensor… Kunnen we al die werken noemen en hun
makers, zonder in een cataloog te vervallen?
Nu we
het toch over Berglandschappen hebben, Saar Be Buysere lukt het een
berglandschap tot leven te wekken, dat wil zeggen, je herinnert je die tocht
naar de passen aan de bovenloop van de Rhône, maar vooral hoe een berglandschap
nooit zichzelf weergeeft, want het is de kijker die er ziet wat zich aandient.
Berglandschappen waren in vroeger eeuwen bijna ontoegankelijk wegens te
gevaarlijk en onbestemd. Nu veroverden we het berglandschap, en soms lijkt de
betovering ervan verdwenen. Sta je zelf ginder hoog boven alles, dan kan je
gegrepen worden, maar het blijft altijd nog de vraag waardoor. Kijk je naar het
geduldige werken met die hoogvlakte en vervolgens naar Xavier de Cock, een bark
die koeien over de Leie vervoert, dan merk je dat dit gedomesticeerde landschap
toch ook wel moet verbaasd hebben, al vinden wij het wellicht vooral schoon,
maar kijk je naar de koppen van de koeien, dan weet je ’t ook weer.
Kunst
heeft betekenis, bedacht ik me, terwijl we een nieuwe tapperij zochten
tegenover het museum, een café in het nieuwe stadhuis. De tijden zijn veranderd,
de verhoudingen, maar politiek en tapperij, het blijft altijd samen gaan. Maar
wat al die werken betekenen, samen en elk op zich, blijft nog altijd een vraag
waar ik geen antwoord op heb, hoef te hebben. De kunstenaar zet iets op, bedenk
ik me dan, heeft een idee, wil, zoals Stefan Peters doet, maar tegelijk, als
het beklijft bij de beschouwer, dan kan de maker wel eens verbaasd opkijken.
Het ontmoeten van de kunstenaar v/m en de toeschouwer kan in wezen alleen via
het werk, waarbij we dan opnieuw ergens in dat debat over het sublieme zouden
moeten terecht komen. Alleen, de categorie, die het rationele oordelen achter
zich laat, blijkt niet altijd meer de aandacht te krijgen die het verdient.
Waar het schone, via meten en weten bereikt kan worden – daarom kan men nu de
computer een nieuwe gavotte zoals Bach die componeerde laten schrijven. Het
meetbare zal wel verwerkt zijn, maar net die kleine afwijken… ook dat, Bart
Haers, kan de PC wel klaarspelen, want het is een zelflerend programma. Ook ik
zou een luisterproef wellicht niet doorstaan – ik zou de echte Bach niet van de
remake onderscheiden, vrees ik – omdat ik domweg te weinig van de muziek van Bach
ken en nog altijd door een of ander werk verrast kan worden.
Pratend
over het dagelijkse en de toekomst die we zien, zaten we dus alweer aan de
Leie, zoals die door Deinze stroomt en bedachten we hoe de dorpen en steden
inderdaad beter aangelegd worden dan vroeger, al blijft er altijd nog een en
ander te betreuren aan de architectuur. Witte dozen, glazen kooien, gouden lambrisering
– neen, die is er niet meer, hoogstens in monumenten - wel
soms goed gevonden oplossingen om een complex bouwprogramma in de omgeving een
plaats te geven. Het is wellicht ook hierom dat we wanhopig op zoek zijn naar
de mooie huizen, terwijl we tegelijk willen dat iedereen zoveel mogelijk in de
stad gaat wonen. Nu ja, nemen we eens de moeite om naar Watou te rijden, dan merken
dat open ruimte inderdaad ver te zoeken is gewoon omdat we met zovelen leven op
een kleine oppervlakte. We moeten die ruimte goed beheren, maar hoever kan de
overheid gaan in het dwingen van mensen? Open ruimte is belangrijk, want zonder
lopen we verloren in de stedelijke jungle, iets waar we in Vlaanderen relatief
weinig kunst hebben zien ontstaan.
Je kan
van zo een expositie niet zo heel veel vertellen en toch is het weer een warm bad
geweest, of het nu oude meesters, in de stijl van Barbizon betreft of
hedendaagse oefeningen, de werken van Raveel en dat wat er nog allemaal te zien
is. Bovendien hebben de samenstellers de samenhang tussen werken vaak goed
getroffen, niet chronologisch, wel vaker via tonaliteit en uitstraling van het
werk, het subjectieve? Net wat u zegt. Maar in de gesprekken die we een hele
dag hadden, over kunst en politiek, onze dagelijkse besognes en zorgen kwam die
gedeelde werkelijkheid waar we samen deel aan hebben mooi tot uitdrukking,
zelfs als we ergens geen overeenstemming vinden.
Het
intersubjectieve als categorie is al evenzeer afgeserveerd als het sublieme
omdat beide categorieën niet tot het strikt meetbare behoren. Toch kan aandacht
voor het gedeelde bestaan, in een samenleving wellicht meer dan de discussie
over fake news het begrip zelf opnieuw tot een authentieke ervaring maken. Tja,
dit zal wel moeilijk klinken, maar wat voor u fake news blijkt, omdat u over
kennis beschikt die u toelaat de geldigheid ervan te ontkennen, zal voor een
ander misschien niet ontkend worden, omdat het voor hem of haar net een
bevestiging is van een eigen stil of donker vermoeden. Wanneer we de wereld
(opnieuw) ervaren als iets waar we samen deel aan hebben, kan het mogelijk
worden de dingen ook als gemeenschappelijk te ervaren, zoals men dat in een tentoonstelling
wel kan beleven. Hoe belangrijk het individuele ook is en hoe bedenkelijk
weinig er nog aandacht wordt besteed aan persoonlijke autonomie, de gedachte
van een gedeelde werkelijkheid blijkt ook nog moeilijk te berde te worden
gebracht. Sta ik bij Machelen-Put of aan de Boerenkreek in Sint-Margriete, dan
weet ik dat die plaatsen mij niet toebehoren, maar ik kan er wel heen gaan en
er de geuren van opsnuiven, de kleuren van zien, het overweldigende groen van
boomkruinen en de menselijke ingrepen in het landschap.
Kunst,
nog eens, heeft die betekenis dat we er onze verhouding tot de werkelijkheid
aan overhouden, zoals de kunstenaar v/m die presenteert en zoals de toeschouwer
die savoureert of net afwijst. Bij de landschapen die we konden bewonderen gaat
het inderdaad om plaatsen die we zouden kunnen bezoeken of waar we vertrouwd
mee zijn, soms vreemd aan blijven, terwijl de portretkunst ons iets meedeelt
over mensen en waar het intersubjectieve erkennen van de ander een heel ander
proces op gang brengt. Het verst gaat die spanningen tussen het nabije en het
vervreemdende wanneer we een naakt te zien krijgen, terwijl bij het abstracte –
al moeten we daar ook de nodige distincties aanbrengen – net de vervreemding
voor een meer vanzelfsprekende gedeelde erkenning kan zorgen, of het zou moeten
zijn dat niet iedereen door dat abstracte geraakt kan worden. Toch kan net dan
het gesprek de beleving kleuren en het samen kijken wordt dan een beleven van
iets. Nog eens, het landschap brengt ons in een andere stemming dan het naakt,
maar altijd moet het werk ons meevoeren en ons weg brengen naar plaatsen die we
nog niet kenden, nog niet zo zagen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten