Bourgeois en cultuurleven
Bijdrage
tijdschrift Bühne
Culturele dynamiek
De niet zo discrete rol van de bourgeoisie
Geen
groter kloof dan die tussen de kunstenaar en de bourgeois, de ene wegterend op
zijn zolderkamertje, de bourgeois zwelgend in zwezeriken aan een rijke dis, met
kostbaar vaatwerk. De bourgeois als uitbuiter van de arme maar licht geniale
kunstenaar? Zo kregen we het beeld voorgeschoteld, maar de dynamiek van een
samenleving, de creativiteit komt niet van de ene, de bohemien gestroomd naar
de hongerige en schrokkerige bourgeois, vaak gaat het ook niet om kruimels die
van de rijk gevulde tafels van de bourgeoisie vallen en door arme bohemiens
opgepikt worden.
We
hebben de neiging om mensen arm te vinden als ze niet opulent rijk blijken te
zijn of als ze sober leven, maar er zijn meer kasteelbewoners die er een op het
oog sobere levenswijze op na houden, omdat men nu eenmaal niet altijd kan
zwelgen in kaviaar, oesters en exquise wijnen. Arm waren, aan het einde van de
negentiende eeuw mensen die niet behoorden tot de hoogste kringen en nog steeds
vinden mensen, goed gesetteld, eigenaar van een kapitale villa, dat alles
verdiend met hun hoofd- en handenarbeid zich niet bijzonder welstellend, ook al
hebben ze niet alleen niets tekort, maar hoeven ze in de toekomst geen
ontberingen te vrezen als er iets zou gebeuren, een operatie nodig zou blijken
of een nieuwe auto gekocht moet worden. Over arm en rijk is in het verleden ook
veel gezegd dat de toets der kritiek
niet kan doorstaan. Arme mensen zijn arm door eigen schuld, maar schatrijke
mensen zijn bedriegers en klaplopers, hebben geen hart en zijn hard voor armen.
Zou men wel met goede argumenten deze veralgemening aan de orde kunnen stellen?
De
graad van welstellendheid is niet de enige benadering van wat een bourgeois nu
zou moeten zijn, want het gaat ook om een set van opvattingen en gedeelde
inzichten over het goede leven. Zoals verarmde adel vaak nog steeds graag
uitpakt met de kwartierstaat en de wapenschilden van de familie, eventueel de
grootse daden van lang vergeten voorouders, ziet men ook bij de burgerij dat
mensen al eens wat minder goed in de slappe was zitten, zelfs financiële
problemen hebben en toch proberen op stand te blijven, als ze de publieke
ruimte betreden. Vaak blijft men ernaar streven te voldoen aan eisen als “plus
est en vous”.
In
wezen kan men van de bourgeois niet zomaar een profielfoto maken, wat evenwel
zo vaak gebeurde en gebeurt, vanuit ideologische overwegingen, omdat men zich
een trouw leerling van Marx wil tonen. Al te vaak hoorde ik als student hoe de
bourgeoisie van de negentiende eeuw uitzuigers waren met geen zier verstand van
het ware leven en doorgaans ook nog eens kortzichtig en gierig, bekrompen. Het
komt mij voor dat deze benadering zo vaak herhaald werd, dat niemand eraan
durft te twijfelen of er een verklaring in ziet voor de armoede in de
samenleving. Kijkend om me heen, in Gent zag ik de sporen van een rijk
burgerlijk leven, een veelsoortig bestaan, veelzijdige interesses ook, van het
Museum van Schone Kunsten tot de “Franse Theater”, de opera, waar op zondag
arbeiders gingen genieten van Othello en van “La dona e mobile”.
En dan
moeten we nog eens proberen aan te geven hoe een bourgeois in een
maatschappelijke context te omschrijven valt, dat wil zeggen, hoe die bourgeois
in de samenleving maatschappelijke aangelegenheden van belang acht en er mee
aan de slag gaat. Hier zien we dat in de Europese cultuur de bourgeois
weliswaar niet over een kam te scheren valt, maar dat de rol van de bourgeoisie
bij de modernisering van de samenleving weliswaar ambigu moet heten, maar
tegelijk toch, op economisch, intellectueel en cultureel vlak een onuitwisbare
stempel heeft gedrukt op de eigen tijd en de toekomst. Of er dan geen
bekrompenheid in het spel was? Of de kleinburgerij niet angstig naar omlaag
keek om te zien of er niet iemand om strootje langs kwam varen en hen wat lager
deed belanden op de maatschappelijke ladder? Waarschijnlijk is dat het geval
geweest, maar de gedachte dat bij opkomend tij alle schuiten omhoog gaan, kan
men niet negeren. Het komt erop aan dat gedurende de afgelopen twee, drie
eeuwen, zich een steeds groeiende middenklasse heeft gevormd, die cultureel
noch intellectueel homogeen kan heten, maar waar er altijd weer
vertegenwoordigers uit opdoken, die mee aan het vliegwiel van vernieuwing
gingen draaien, er zichzelf volop toe engageerden.
De
samenleving zoals we die kennen en zouden willen begrijpen, kan men inderdaad
als het product van conflict beschouwen, want de oorlog is nu eenmaal de vader
van alle dingen, zoals Herakleitos bedacht. Toch kan men evengoed, zoals
Francis Fukuyama vaststellen dat de politieke orde niet enkel op basis van
conflict tot stabiliteit en ontwikkeling komt. Wie naar onze steden kijkt, in
Europese landen, maar ook naar dorpen tussen weilanden, zal merken dat er
vooral aandacht is voor stabiliserende instituties, waarin dan, vanzelfsprekend
zou men zeggen, de beter gesitueerde groep in de samenleving, de stad of het
dorp enige verantwoordelijkheid neemt, onder meer om de instituties te
bemannen. Het blijft dan wel onmiskenbaar zo dat in die samenlevingen, wanneer
nieuwe groepen komen aanzetten, via huwelijken kunnen vermengen met de oude
elites, maar vaak ook komen er conflicten van, die soms heel lang het lokale
leven kunnen kleuren.
Een
bourgeois, een lid van een sociale, economische en cultuur redelijk goed te
situeren groep – het zal altijd wel een kwestie van benaderen blijven – werd en
wordt gezegd een egocentrisch en zelfingenomen sujet te zijn, die zich niet om
het welbevinden van anderen zou bekommeren, al zeker niet van wie niet zo door
het lot gezegend is, zonder daar evenwel goede argumenten voor aan te dragen.
Hoe zou dat ook kunnen als men enkel een zeer specifiek specimen van de soort
voor ogen heeft staan: de industrieel die zijn personeel genadeloos zou
uitbuiten. Maar dan nog hoeft men slechts naar Le Grand Hornu (zie : https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Le_Grand_Hornu-ingang.jpg)
te reizen om te begrijpen dat er ook wel uitzonderingen waren. Ook de
machinebouwer Charles Theodoor Stork, die opvallend jong begon met een
spinnerij – geleend kapitaal van zijn vader – om na een crisis opnieuw en
definitief verder te gaan, onder meer met het machinebouwbedrijf dat in Hengelo
tot grote bloei kwam. In Hengelo werd ook een woningbouwmaatschappij opgericht
om de arbeiders passende woningen in een open kader te verstrekken (https://nl.wikipedia.org/wiki/Tuindorp_%27t_Lansink).
De zorg voor de arbeider, maar ook de samenwerking met andere ondernemers, dat
bleek wel vaker een eigenschap van deze klasse van mensen, die vaak in een
garage of een oude smederij hun opgang begonnen.
Moeten
we het beeld van de bourgeois niet idealiseren, dan geldt evenzeer dat we hen
niet in de marxistische traditie moeten verketteren en vervloeken. Overigens
meende Marx dat de individuele bourgeois/ondernemer geen kwaad euvel te duiden
viel, want die bourgeois deed maar wat moest en had dus zijn rol te spelen in
het opbouwen van een kapitalisme dat zichzelf ook weer met bekwame spoed tot
zelfvernietiging zou drijven. Gedurende decennia heeft men verteld en jongere
generaties kond gedaan dat de wereld niet eerlijk is en dat bourgeois
onbetrouwbaar zijn, uitbuiters uiteraard, zonder dat daar nog enige analyse aan
te pas kwam. Het was een dogma geworden, waar volksmenners op 1-meivieringen
graag kond van deden. Intussen veranderde de samenleving aan sneltreinvaart en
waren de bourgeois inderdaad de leidende elite geworden.
In
deze tijden, waar een klein aantal bedrijven een steeds grotere greep hebben op
de wereldmarkten, waarbij Silicon Valley de kroon spant, moeten we toch ook
zien wat deze bedrijven aan mogelijkheden hebben geschapen. Is hun macht een
voorwerp van terechte zorg, dan nog zal men begrijpen dat hun inbreng niet
belet dat er ook andere, zij het kleinere spelers hun intrede hebben gedaan.
Dankzij de microchip is er heel wat veranderd, niet enkel wat computers en ICT
aangaat maar ook in heel wat apparatuur
en keukentoestellen zitten steeds meer sensoren en andere elementen die
het omgaan met die machines beter, eenvoudiger heeft gemaakt. Maar die
ontwikkelingen komen van andere bedrijven, soms zeer kleine, soms grote maar
bijna onbekende bedrijven, voor het grote publiek. De ontwikkelingen inzake
gentechnologie en aanverwante bio-engineering hebben hun invloed op de levenskwaliteit
uitgeoefend en werken nog steeds aan verbeteringen, toch zien we bijvoorbeeld
in Vlaanderen bij historici en cultuurfilosofen weinig of geen interesse voor
die technologische revolutie noch rond de personen, groepen die het allemaal
hebben bewerkstelligd. Anderzijds, men zal niet nalaten het allemaal kritisch
te onderzoeken, doch dat verplicht niemand tot afbraak.
Men
kan het kapitalisme verdoemen, men kan menen dat men de intrinsiek onrechtvaardigheid
ervan moet bestrijden, maar onze cultuur, onze samenleving zouden niet
verwezenlijkt zijn of de opgang gekend hebben van al die individuen en groepen
die we nu als bourgeoisie wegzetten. De middenklasse doet er wel degelijk toe,
als men wil begrijpen hoe die Europese cultuur zich ontwikkeld heeft, maar
uiteraard kan men niet alles aan een groep of maatschappelijke klasse
toeschrijven. Overigens blijft het altijd nog wel moeilijk om exact te
omschrijven hoe die te definiëren, want naast louter economische aspecten,
zoals financieel onafhankelijk zijn – al is dat ook wel weer relatief – als
sociale binding, netwerken, kan men ook niet om de culturele activiteiten heen,
al zal dat ook, net als het om de economische kenmerken gaat, weer een zaak
zijn smaak en interesse, terwijl een poging tot objectivering wel kan leiden
tot inzichten over het functioneren van organisaties binnen de samenleving. Een
bourgeois kan net zo goed de vaandeldrager zijn van nieuwe ontwikkelingen als
hardnekkig vasthouden aan wat het verleden en de traditie voor wezenlijk houden
doet.
De
Pringsheims, de schoonouders van Thomas Mann behoorden tot de financiële
toplaag van München, van Duitsland, hadden een groot cultureel netwerk en Alfred
Springsheim was een hoogleraar en dus toen natuurlijk een eerbiedwaardig persoon. De
rijkdom van hun huis in de Arcisstrasse sprong zo in het oog dat de Nazi’s het
afbraken en er nieuwe functionele architectuur op bouwden, ten behoeve van de
partij. Men kan in de familiegeschiedenis zien dat niet iedereen uit zo een
milieu het even goed doet, maar waar Alfred Pringsheim hoogleraar Wiskunde
wordt en met zijn echtgenote, Gertrude Hedwig Heim een goed leven heeft, onder
meer met dank aan het ondernemerschap van de voorvaderen, zal zijn zoon Erich
het er minder goed vanaf brengen, verloren lopend in alle verleidingen van een
“rijkeluiskind”, zoals gokken, schandaal verwekken en uiteindelijk door de familie
naar Argentinië verbannen. Erica en Klaus Mann zullen ook hun zijwegen
bewandelen, maar wel dichter bij het burgerlijke blijven, dat wil zeggen, ze
gaan niet ten onder aan hun zwakheden. Pleegt Klaus Mann zelfmoord, dan gaat
het om een samenspel van factoren, waarin homoseksualiteit niet doorslaggevend
blijkt. Waarom mensen zelfmoord plegen, blijft altijd nog een moeilijk te
ontwarren knoop. Ook bleek de ondernemersfamilie Klamroth in Halberstadt een
grote invloed te hebben uitgeoefend in stad en ommeland, temeer omdat ze actief
was in handel en productie van landbouwmateriaal en meststoffen. De familie bleek zozeer geneigd het
nationalisme te steunen dat vader en zoon, maar ook een neef verstrikt raken in
de politieke gebeurtenissen van het interbellum in Duitsland en tegelijk mee
ten onder gaat, na de mislukte aanslag op Hitler op 20 juli 1944 op instigatie
van de Wehrmacht en ook door officieren uitgewerkt.
Dan
toch kan men ook maar beter eens kijken naar de familie Scholl, waar twee
kinderen actief in verzet komen tegen het nazisme, of naar de familie Fest,
waar Joachim en zijn broer en zussen door de broodroof tegen hun vader een
bestaan als buitenbeentjes kenden; Johannes Fest was directeur van een
gymnasium die in 1936 weigerde lid te worden van de NSDAP en daarmee zijn eigen
ontslag uitlokte. Keuzes zijn dan wel niet altijd persoonlijk, vaak wel zo
tegengesteld dat men twijfelen moet aan het bestaan van dé bourgeoisie.
Ten
gronde kan men vaststellen dat de ontwikkeling van economie en samenleving,
inclusief uit het uitbouwen van sociale rechten een samenleving voortkwam
waarin een bourgeoiscultuur kon en kan gedijen. Naarmate arbeiders zich in min
of meerdere mate het bestaan van de burgerij hebben eigen gemaakt en nadat het
begrip arbeider in de reële verhoudingen niet meer van toepassing blijkt op de
productiewerknemers van bedrijven, is het begrip zinledig geworden. Ook
werknemers leven een doorgaans burgerlijk bestaan, maar waar men zou denken dat
ze daarmee een braaf bestaan leiden, zal men dat evengoed moeten onderzoeken.
Links heeft het met deze evolutie altijd wel moeilijk gehad, rechts evenwel
weet ook niet hoe ze met die nieuwe maatschappelijke verhoudingen om moet gaan.
Het feit dat men van de burgerij graag de stompzinnigheid in het zonnetje zet,
verandert niets aan het feit dat zij, wij voor zover het u, de lezers aangaat,
inderdaad niet enkel met nut en praktisch voordeel bezig zijn, maar met de
overvloed aan tijd en middelen graag mooie, leuke dingen, soms gevaarlijke ondernemingen opzetten. Tijd
voor creativiteit, eventueel ingekocht door mensen met diepe zakken en heel wat
inzichten.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten