Geschiedenis opgefrist: de Bourgondiërs en de Nederlanden
Recensie
Bourgondische schittering
Samenleving in verandering
Bart van Loo, De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen, De Bezige Bij 2019. 607 pp. 34,99
Bart
van Loo schreef een lezenswaardig boek, waarbij hij wel met taalregisters speelt, tot lering en vermaak. Het
komt ook van pas voor wie zich afvraagt wanneer Jan zonder Vrees nu echt leefde
of hoe Karel de Stoute aan zijn einde kwam. In meerdere opzichten brengt de auteur meer onder de aandacht en
roept het relaas van de Bourgondische dynastie nieuwe vragen op. Hoe zag dat
rijk in opbouw eruit en wat was de inbreng van de inwoners van toch machtige vorstendommen
als Vlaanderen en Brabant? Kan Bart van Loo ons afdoende bijpraten over hoe die
Nederlanden onder de Bourgondische vorsten erbij stonden? Waarom het boek de
lezers leerzaam aangenaam onderhoudt.
Hoe
kan je als jongste zoon van een koning nog iets bereiken? Jan de goede was nog
een echte ridder, schrijft van Loo en dat leidt ertoe dat de koning in
veldslagen bijna acteert als was het een tournooi. Verschillende malen zal het
Franse ridderleger het onderspit delven, zoals inderdaad in de slag bij
Kortrijk in 1302 het geval was geweest. Nu, koningen en andere leden van de
hoge adel sterven niet op het slagveld, toch niet in Crécy, want Jean le Bon
zal enige tijd in Engeland als gijzelaar vastgehouden worden, tot er voldoende losgeld
is betaald. Zijn jongste zoon heeft blijkbaar het meest zin in een
vooraanstaande rol, maar kan niet hopen zijn vader op te volgen. Hij krijgt
Bourgondië en zal er een uiterst vernieuwende regio van maken, wat hij nog
versterkt door de dochter van graaf Lodewijk van Male te huwen en zo kwam de hertog
al aan een niet onaardig gebied met grote welvaart, waarna de dynastie in de
loop van de volgende eeuw ongeveer het gehele gebied dat we als de Nederlanden
kennen wist te verwerven, waarbij op de keeper beschouwd weinig bloed is
gevloeid, al trad men vaak genoeg aan op het slagveld. Het valt wel op dat het
niet altijd gemakkelijk is voor een vorst om alle bordjes in de lucht te
houden, maar Filips de Stoute en vooral zijn kleinzoon, Filips de Goede
slaagden daar wonderwel in. Jan Zonder Vrees, vader van de Goede had blijkbaar
niet altijd voldoende koelbloedigheid om het machiavellistische spel te spelen,
maar had ook niet de omstandigheden mee, die Filips de Stoute mogelijkheden had
geboden, met name als regent van een zwakke Franse koning zetelend in de
Regentenraad en zelfs leiding gevend, kon Filips Franse militaire middelen
inzetten en uit de Franse schatkist putten voor zijn Bourgondische ondernemingen.
Zo liet hij de Franse koning door zijn schoonvader afsmeken de wapens op te
nemen tegen Filips van Artevelde en Lodewijk van Male had verder niet veel in
de pap te brokken. Vooral zou Jan zonder Vrees er de afgunst en antipathie van zijn
generatiegenoot en de broer van de gek wordende Karel VI – aan overhouden waarbij
niet duidelijk is waar diens wanen vandaan kwamen – ontdekken waarin dan weer
een kiem zou liggen voor de oorlog van de Armagnacs tegens de Bourguignons.
Eerst
moest Jan zonder Vrees nog te velde trekken tegen de Turken en in Nicopolis de
beperkingen van de legerleiding leren kennen. Zelf gaf hij blijk van moed en
overleg en overleefde de massaslachting bij Nikopolis. De regering van Jan
Zonder Vrees verliep relatief voorspoedig, maar het Franco-Franse conflict over
de macht in het koningshuis en het koninkrijk liep uit op een dubbele moord, eerst
de moord op Lodewijk, toegeschreven aan Jan zonder Vrees, vervolgens, jaren
later de moord op Jan zonder Vrees in 1419, onder auspiciën van de Franse kroonprins.
Het geweld lag niet besloten in de gewoonten, maar bleek wel onvermijdelijk, in
de mate dat vorsten én hun aanhang een spel speelden waarbij geweld inderdaad
de enige mogelijkheid vormde, al ging het dan wel om regicide, in zowel het
geval van Lodewijk als van Jan zonder Vrees want vorstenzonen zijn nu eenmaal
van het bloed van koningen en hebben een bijzondere kracht. Maar het gevecht
over de macht, dat blijft bitter als het erom gaat te doden om niet gedood te
worden, ook al kan het door het lot of door waanzin. Filips de Stoute kon de
Franse schatkist en legers inzetten voor zijn eigen persoonlijke doeleinden en
die lagen in Vlaanderen, het erfland van zijn vrouw en meteen ook de bron van
nieuwe conflicten met de buren in het complex van Holland-Zeeland en
Henegouwen, Brabant en Luik, waarbij bastaarden al eens een nuttige rol konden
opnemen.
Van
Filips de Stoute over Karel de Stoute tot Karel V, kan men de Nederlanden zien
veranderen en de Hertogen speelden daar een opvallende rol bij, ook als ze
faalden, zoals Karel de Stoute, want al liep hij het noodlot tegemoet op het
slagveld, wat in die tijd al een zeldzame toedracht was, want de leider, die
voorheen zijn troepen vooraf wilde gaan, werd in de ontwikkeling van het
politieke leven in de Nederlanden vooral in de positie van de vorst bekeken,
minder van legeraanvoerder. Wel was er het machtsconflict en speelden ook de
interne ontwikkelingen in de steden. Jawel, de troebelen in Gent ten tijde van
Filips van Artevelde en later, rond de belastingen met onder meer die Hoste
Bruneel die de grieven van de Gentenaars kwam aanbieden, bij wat een Blijde
Intocht had moeten zijn hebben hun belang, want Bruneel eindigde in Gavere op
het slagveld. Het ging over belastingen, directe en indirecte, accijnzen dus,
het ging over de rechtsmacht en over de greep van steden over het ommeland. Het
komt aan de orde, zij het altijd in functie van de schildering van de vorst en
dat kan wel eens tot een vertekenen van de verhoudingen aanleiding geven. Waar
de hertogen streefden naar centralisatie, inderdaad via het oprichten van de Rekenkamer
in Rijssel en later ook, onder Filips de Goede van instellingen als de Grote
Raad en de Staten-Generaal. Hier kan van gedachten gewisseld over de vraag of
hij inging op een bede van de bestaande staten-vergaderingen dan wel of hij hen
net voor is geweest en zo de eenheid van zijn landen kon realiseren die tot dan
toe vooral binnen een persoonlijke unie soeverein waren gebleven. Overigens, de
oprichting van de Bourgondische Kreis, die de politieke en administratieve
samenhang van de Nederlanden stipuleerde, via de Pragmatieke Sanctie door Karel
V in 1549, vormde uiteraard de voortzetting van die politiek van de Bourgondische
hertogen. Ondanks de scheiding, vastgelegd in de Verdragen van Westfalen in
1648 bleven de Noordelijke Nederlanden samen met een eigen Staten-Generaal die
soevereine macht uitoefende, terwijl in het Zuiden de Spaanse en later Oostenrijkse
Habsburgers ook de eenheid wilden bewaren, zij het dat er delen werden verloren
aan Louis XIV, maar dat neemt niet weg dat de vorming van centrale instellingen
op zich tot grote verschuivingen in het bestuur aanleiding kon geven. Overigens
in de archieven berusten nog steeds bescheiden van die instellingen.
Het geval
wil dat de opstandigheid in de Nederlanden niet zo uniek was en Bart van Loo
werkt dat thema uit, omdat de opstand van de Gentenaren vanaf 1449 af tegen
Filips de Goede in het geweer waren gekomen, maar in de Slag bij Gavere verloren
ze nog voor het gevecht goed en wel begonnen was door een explosie hun munitie.
Het was namelijk al lang geen ridderlijk gebeuren meer, die oorlogen, maar er
werd met kanonnen geschoten en Filips wist dat blijkbaar goed in te zetten. Vergeleken
met de oefening van Filips de Stoute die vanuit Sluis op de Britse kust koers
wilde zetten, doch niet kon afvaren zonder zijn broer, de hertog van Berry –
die van de ‘très riches heures” – maar waarbij het meest opvallende was dat
Filips een nieuwe stad wilde bouwen op de kust waar ze zouden landen, een
houten stad, waarvoor de onderdelen werden meegenomen op de schepen. De
betekenis van het werpen van een bruggenhoofd krijgt hier een nieuwe betekenis.
We zouden
het natuurlijk ook moeten hebben over het eigen dynastieke klooster dat Filips
bouwde in Champmol, met de beelden van Klaus Sluter en de Mozesput. Ook de
inbreng van schilders, onder wie Maelwael en andere doorgaans vergeten namen,
waarmee Filips de Stoute en zijn opvolgers van alles ondernamen, bijvoorbeeld
voor de decoratie van feesten, in aanvang nog vooral riddertornooien. Om de
identiteit van de ridders te kunnen vaststellen, kregen ze wapenschilden, maar
die moesten nog worden ingevuld en dat deden schilders. Ook de weefkunst en
vooral de tapijtweefkunst vatten Filips en opvolgers op voor propagandadoeleinden,
zodat men wel goed weten zou wie ze waren. De feesten, huwelijksfeesten in
Kamerrijk, Rijsel… zorgden voor de nodige ophef, omdat het niet enkel ging om het
tafelen, maar ook om het amuseren van de genodigden, waarbij allerlei onbetaalbare
toestanden werden aangericht. Ja, een mens had er bij willen zijn, toen de eed
van de fazant werd gezworen, of zeker het feest in Brugge, waar de Orde van het
Gulden Vlies werd opgericht in 1430. Bart van Loo geniet ervan de feesten te
beschrijven, die lijken te refereren aan de coena Cypriana, een middeleeuwse
kolderieke fantasie, waar alle verhoudingen op een associatieve wijze op de kop
gezet worden.
Het
relaas van deze Bourgondische hertogen gaat over meer dan de Bourgondiërs an
sich, al blijft de focus goed op hen gericht, maar figuren als Jeanne d’Arc, de
gebroeders van Eyck en dan natuurlijk ook de kanselier Nicolas Rolin die mee
groeide met zijn hertog, Filips de Goede, en er zelf ook niet armer op werd –
men verweet hem onrechtmatige verrijking – wat toch niet zou mogen verbazen.
Feit blijft dat Nicolas Rolin erin slaagde delicate opdrachten voor Filips op
te lossen en waar mogelijk de macht van de hertog nog te vergroten, macht en
prestige. Het is niet gemakkelijk zal men met mij aannemen om het handwerk van
het bestuur weer te geven in een boek dat vooral goed moet weglezen. Het is
sowieso moeilijk om een inzicht te verwerven, zeker via primair bronnenonderzoek,
om de werkzaamheden van de centrale instellingen overzichtelijk in beeld te
brengen en vervolgens na te speuren hoe lagere instellingen met die directieven
zijn omgesprongen en dus de wetgeving naleefden.
Een
interessedomein dat dus wat verdwijnt in dit boek betreft de vraag hoe zaken
van bestuur in concreto van belang waren voor de burgers, in het Brugse Vrije
of Gelre. Het bewind van Philips de Goede noopte hem ertoe zich inderdaad met
de organisatie van het zich vormende landencomplex en Rijk in te laten en zijn
langdurige bewind liet hem ook toe op die punten in te zetten, want hij slaagde
er ook in een behoorlijk lange periode van binnenlandse vrede te realiseren,
wat wel een prestatie mocht heten. Hebben de vorst en Nicolas Rolin inderdaad
een bestuurscultuur ontwikkeld, dan zou men toch willen weten of dat
demografisch gevolgen had. Hoe zat het
met de economische perspectieven, want er deden zich verschuivingen voor,
waarbij Antwerpen aan het einde van de Bourgondische tijd – waar we Maximiliaan
ook toe rekenen – razendsnel een grootstad werd terwijl Brugge dan nog wel een
rol bleef vervullen als financieel en artistiek centrum, maar toch de aloude
rol van centrale grootstad verloor. Het is evenwel niet vanzelfsprekend over
die evoluties een helder licht te laten schijnen, want al zijn er bronnen, ook
van belastinginkomsten, haardtellingen onder meer, dan nog zou het een
heksentoer zijn om evoluties in de tijd te vatten, daarom ook is er altijd nog
plaats naast de Bijbel.
Dat we
in dit boek een cultuur- en kunstgeschiedenis krijgen is aardig meegenomen, of
het echt een dialoog aangaat met het bekende essay van Johan Huizinga, de
Herfsttij der Middeleeuwen, valt niet zomaar te bevestigen. Wat wel de moeite
van het doornemen waard is, de keuzes overigens van de auteur, betreft onder
meer de opvoeder van Jan zonder Vrees, Boudewijn van der Nieppe, die hem had
bijgebracht hoe de geschiedenis van Vlaanderen in elkaar zat en ook wel van
Bourgondië. Van der Nieppe was vertrouwd met de Bourgondische elite, want zijn
broer was raadsheer van hertog Filips de Stoute en zelf werd hij 1378
leermeester van de zoon van Filips. Terwijl Filips in Champmol zijn memoriaal
optrok, zou Jan zonder Vrees vooral doende zijn de machtspolitiek van zijn
vader uit te werken. Het is pas met Filips de Goede dat de hertog het mecenaat
tot hoge toppen zou voeren, waarbij zelf een vast benoemde Kroniekschrijver van
het hertogdom Bourgondië behoorde en leek daarbij naar waarheid voor te
schrijven, met oog voor detail en zelfs in zekere mate objectiviteit
nastrevend.
De
blijvende vormen van mecenaat, waarbij namen opduiken van Hubert en Jan van
Eyck, later ook Rogier van de Weyden, musici ook, ook een dame als Christine
Pizan, dichteres kregen in deze tijd hun kansen en zouden hun inspiratie
doorgeven aan komende generaties. Nochtans doen we er goed aan met Bart van Loo
te bedenken dat die schilders niet enkel met het fijnere werk bezig waren, maar
ook mee de feesten van de Hertog aan te kleden, zoals bij huwelijken en andere
waar de hertogen wilden uitpakken om belangrijke lui in te kunnen pakken.
Men
zal begrijpen dat een boek als dit zoveel omvattend uitpakt, dat het moeilijk
is alles de nodige aandacht te besteden. Toch heb ik in het bovenstaande een behoorlijk
aantal elementen aan de orde gebracht en evengoed bleven er vele andere onderbelicht,
want hoe moet men de ondergang van Karel de Stoute beschrijven, zonder de
nodige aandacht aan al die soms onverwachte peripetieën in aanmerking te nemen?
Ging de Hertog ten onder aan zijn grootheidswaan, aan het dubbele spel van
Lodewijk XI die ook al goed was in het machtsspel? Of waren het toch de
Zwitsers die vonden dat niemand hen te na mocht komen? Het opvallende is, moet
men vaststellen dat de troebele tijden na de dood van de hertog voor de Landen
van Herwaarts over weinig of geen institutionele of economische gevolgen leek
te hebben, alvast de loop der dingen niet dwingend heeft gewijzigd. Voerde
Maximliaan van Oostenrijk zonder veel omhaal hetzelfde centraliserende beleid
en botste hij evengoed met de Steden, in deze Brugge iets meer dan Gent, dan
blijven die steden factoren van macht in hun ommeland.
Waar
ik in deze ook aan voorbij ben gegaan is de lange aanloop die Bart van Loo
neemt om te beginnen bij de volksverhuizingen en hoe de Bourgunden het gebied
en nog meer verwierven in wat nu Frankrijk is, mee bijdroegen aan de
bestrijding van de vikingen, maar uiteindelijk uitstierven. Niet dat het niet
belangrijk is, maar de link tussen de plaatsnaam, Bourgondië en de hertogen die
de Nederlanden mee maakten tot wat het onder Karel V geworden was, de Leo
Belgicus, lijkt mij wat overtrokken, maar daarom nog niet van betekenis
verstoken. Want het klopt ook wel dat de Eerste Middeleeuwen, de periode van
grosso modo de verkruimeling van het Romeinse staatsgezag tot de 11de
eeuw, toen nieuwe geografische machten hun opwachting maakten en de gang van
zaken gingen bepalen, zoals het Franse kroondomein, Vlaanderen, de pausen en in
Engeland de dynastieën die zich linkten aan Wilhelm de Veroveraar. De
Honderdjarige oorlog speelt dan een grotere rol en de ambitie van de Engelse
koning ook koning te wezen van Frankrijk, zoals dat een paar eeuwen in hun titulatuur
werd opgenomen.
Daarom
kan men de vraag herhalen, of de bijeenroeping van de Staten-Generaal – op vraag
van Holland en Zeeland? – wel een initiatief van de Hertog, Filips de Goede
heten mag, dan wel precies de uitdrukking van de verzamelde landen en staten,
standen dus, om de hertog te dwingen regelingen te treffen vooraleer hij op kruistocht
trekken zou. Er ontstond wel een gemeenschappelijk belang, waarin de vorst een
plaats zocht en vond, maar die Karel de Stoute niet kon onderhouden. De
tegenmacht die zich organiseerde, had te maken met bezorgdheid om de
stabiliteit van het bestuur, waarbij de hertog wel kon pogen alles te
centraliseren, tot en met de ontwikkelingen tijdens de opstand tegen Filips II
wisten de vroede vaderen van de landen van Herwaarts over dat zij ook over
machtsmiddelen beschikten. Maakt men de balans op van meer dan 100 jaar
hertogen van Bourgondië in Vlaanderen en de Nederlanden, dan kan men er
moeilijk omheen dat de hertogen wel konden denken soevereine vorsten te zijn,
de tegenmacht van de steden viel niet te onderschatten en waar, zoals in
Brabant sinds het charter van Kortenberg, waar Jan II de Brabantse steden,
standen en landen verenigde met een groot gebaar over de macht van die standen
en Landen, konden de hertogen van Bourgondië wel eenvoudiger de spelregels naar
hun hand zetten, de steden dienden nog aan hun groei te beginnen, van Brussel
tot den Bosch. Hier zien we dat de auteur, Bart van Loo wel weet waar de latere
referenties naar verwijzen, maar toch minder oog lijkt te hebben voor Brabant
en de ontwikkelingen aldaar. Hetzelfde kan men zeggen over Holland, Zeeland en
Henegouwen: jawel, we vernemen het nodige over de Hoeken en de Kabeljauwen,
maar de politieke verhoudingen en de economische groei?
Het
ging dan ook om de hertogen zal men zeggen, maar hoe boeiend de bladzijden over
Filips de Goede ook weglezen, het beklijft zelfs als Van Loo de hofhouding en
de verhalenvertellers evoceert, toch vraagt zijn benadering dat de
tegenstanders ook evenwichtig bejegend worden. Heeft Filips de Goede, zoals al
gezegd er blijk van gegeven een behoorlijk bestuurder te zijn geweest, dan had
dat ook gunstige gevolgen voor de bewoners van de Nederlanden. Het valt evenwel
moeilijk om dat ook in het verhaal aan te brengen, hoe steden floreerden en
niet de paleizen van de Bourgondiërs. Evengoed kan men uit het relaas van Bart
van Loo afleiden dat er niet altijd sprake was van opstand, want men had ook
baat bij het feit dat Filips de Goede niet altijd met oorlog voeren doende was,
maar hoe dat zich laat aflezen uit de bronnen is een ander verhaal. Daar immers
primeren de conflicten die de geschiedschrijving en vooral de chroniqueurs
interesseren, vandaar natuurlijk het adagium “les peuples sans histoire sont
des peuples heureux”. Met Karel de Stoute begint een nieuw moment van interne troebelen
en oorlogen in het kader van de geopolitieke doelen van de hertog.
Het
werk van Bart van Loo heeft niet alleen de verdienste ter beschikking te zijn gekomen,
maar hij brengt een goed en overzichtelijk relaas van een tijd die niet altijd
goed te doorgronden valt. Vakhistorici kunnen hier en daar bezwaren aandragen,
de synthese die we voorgeschoteld krijgen helpt wel om bepaalde evoluties beter
te zien. Legt de auteur de nadruk op de culturele ontwikkelingen, van Champmol
tot het Lam Gods, maar ook het inzetten van mechanische poppen en automaten om
het hofleven en vooral anderen te epateren maakt van de figuur van Filips de Goede
een heerschap, dat ten onrechte vergeten raakte, want dat middeleeuwers wel
degelijk fantasie hadden en die ook nog eens realiseerden, mag ons niet
verbazen als men de kans heeft gehad handschriften te bekijken en de marginalia
te bewonderen. Christine de Pizan, over wie ik ooit wel hoorde tijdens de wel
bijzondere cursus Oud-Frans, omdat ik de enige student was en prof. Thomas zijn
assistent die taak liet vervullen. Heb ik veel geleerd? Meer dan ik me nu
onmiddellijk voor de geest kan halen. Maar een les was gegeven de
omstandigheden meer een gesprek en dus kwam ik bij werk van Christine de Pizan
uit, hoewel er verder bij andere cursussen Middeleeuwse cultuurgeschiedenis
niet naar verwezen werd en sprak men wel over Parsifal, het epos dat Chrétien
de Troyes aan het hof van Filips van den Elzas zou hebben geschreven, sprak men
over François Villon, over deze en andere dames bleef het stil. Wie een beeld wil
krijgen van de samenleving en het samenleving van mannen en vrouwen in die
tijd, merkt hoe bepaalde aannames, vaak prechristelijk, de verhoudingen
bepaalden. Toch zou Christine de Pizan de moed hebben te schrijven over de
vermogens van vrouwen om hun rol op te nemen, ook inzake bestuur, zoals, zoals
Bart van Loo ook aangeeft, de gravinnen Johanna en Margaretha van Vlaanderen
dat realiseerden na het verdwijnen van hun gemalen, als gijzelaar en gewoon
gestorven.
Geschiedschrijving
kan best boeiend wezen en toch, zo hoort men vaker dan men zou verwachten dat
geschiedenis zo saai is. Waar gaat het om, hoort men dan? Wel, we zullen het
nooit allemaal kunnen vatten en daarom is het nuttig dat meerdere historici
zich over een kwestie buigen, of het nu de ontwikkeling van de Neogotiek gaat
of de groei van de steden in de Nederlanden vanaf de elfde eeuw. Maar ook
onderwerpen van deze tijd, de groei van Europa of de invloed van de Europese
regelgeving zouden ons moeten interesseren, maar daar gaat het vaak mis, want
we duwen het van ons af wegens vermeend te saai. In die zin verdient dit werk
over bijzondere figuren in de geschiedenis van de Nederlanden, die er mee de
grondslag voor legden, daarin bijgestaan door een administratie, waarvan de
top, zoals Nicolas Rolin en Lodewijk van Gruuthuse wel een vermelding krijgen, aanbeveling.
Andere vragen komen uit het werk naar zoals: hoe droegen zij bij aan de rijkdom
van de hertogen en vergaten ze niet hun eigen patrimonium op peil te houden?
Het zijn vragen die slechts een antwoord krijgen na lang en gedegen onderzoek.
Als Rolin in ongenade dreigt te vallen, gaat het om de zelfverrijking, maar de
opkomst van de familie de Croy, wat dus voor nogal wat gedoe zorgde in de
gangen van het paleis op de Coudenberg, was natuurlijk ook gericht op prestige,
macht en rijkdom. In elk geval botsten vader Filips en zoon Karel heftig met
elkaar en toen Karel eenmaal hertog werd, begon hij aan zijn eigen project, dat
hij na 10 jaar door te sneuvelen, afgebroken wist. Zijn erfenis gaf hij door,
enigszins verminkt, ondanks zijn gedrevenheid en net vooral zijn planmatige aanpak,
zodat Karel de Stoute wel de meest enigmatische figuur blijkt. Was de man niet
tuk op het verwekken van bastaarden, laat staan van directe, wettelijke
afstammelingen, behalve die ene dochter, die de Nederlanden met Habsburg
verbond, dan blijft de vraag of het om meer dan geruchten ging, dat hij homoseksueel
zou zijn geweest. De geschiedenis zou hem hebben veroordeeld als het echt een
zaak was geworden, maar zou de kerk hem hebben durven aan te pakken, gezien
zijn macht en prestige?
Sommigen
menen dat Bart van Loo soms te los uit de pols zijn appreciaties kond doet, een
soms bijna vulgair taalgebruik niet schuwt, zeker als het er om spant de
strapatsen van de hertogen en hun tegenstanders toe te lichten en waar de
bronnen ook wel aanleiding toe geven, want er waren er genoeg die verslag
uitbrachten van de gebeurtenissen rond Jeanne d’Arc, maar ook Orléans, een van
die Louis, met wie Jean sans Peur het niet kon vinden. Voor een academisch
taalgebruik pleit dan wel dat het niet enkel blijk geeft van ernst en
evenwichtigheid in de benadering, het kan er ook toe leiden dat geschriften
onleesbaar worden, wegens te zeer gelardeerd met voorbehoud en nuances, die
niet leiden tot een beter begrip. Het zou goed zijn als studenten geschiedenis
wat meer schrijfoefeningen krijgen, zonder daarom in te teren op het
onderzoekswerk, want het moet toch de bedoeling zijn dat men onderzoeksresultaten
op een leesbare en bevattelijke manier weet over te brengen en dan liefst ook
nog eens aangenaam om lezen. In die zin blijf ik in dubio over de aanpak van
Bart van Loo, als het om de gekozen taalregisters gaat. Op de radio kon het
minder kwaad, maar gedrukt? Wel, het kan de lectuur aangenamer maken en de
auteur doet weinig af aan de historische realiteit die hij wil beschrijven en ons
voor de ogen toveren.
Een
boekbespreking blijft altijd behelpen en de keuzes die men maakt, komen voort
uit de eigen vertrouwdheid met het onderwerp. Het is een goede zaak dat dit
boek er is en velen die naar Brugge of Gent, naar Brussel of den Bosch gaan de
kans geven de geschiedenis levendig te zien worden. Er komen kleurrijke figuren
aan bod, de hertogen in de eerste plaats, maar ook een Filips van Artevelde,
waarover nog zelden wordt gesproken, terwijl het conflict toch niet zo
onbelangrijk was dat Gent tegen de Franse troon, in feite tegen Lodewijk en
vooral dus Filips de Stoute – die de touwtjes en de schatkist in handen had, de
Franse schatkist in handen had – waarvan men het historisch belang niet in
absolute termen kan vaststellen, maar dat is nu eenmaal geschiedschrijving. Hoe
of de Nederlanden een politieke eenheid konden worden, blijft inderdaad opmerkelijk,
waarbij men ziet hoe de Franse koningen, vanzelfsprekend, hun inbreng hadden en
daarom ook de Engelse koningen, maar ook, evengoed vanzelfsprekend de vorsten
van de Duitse landen, want Brabant en Holland-Zeeland-Henegouwen waren deel van
het Duitse Keizerrijk. Habsburg maakte al zijn opwachting, maar hoe het verder
zou gaan, na de verwerving van Brabant en andere vorstendommen in het
keizerrijk, viel telkens weer af van diplomatieke en matrimoniale
handigheidjes. Te lezen dus, dit boek en er valt een en ander te genieten en te
leren of te herontdekken. Was Filips de Goede een vorst van aanzien in Europa,
dan blijft het de vraag of men hem de titel van groothertog kan toeschrijven,
was hij rijk, dan kan de vraag gesteld blijven worden hoe groot het beslag op
de inkomsten van zijn vorstendommen kon zijn? Rijkdom, evenwel, is dan ook wel
relatief, in die zin dat door de inkomsten van al die vorstendommen op eigen
rekening te zetten, konden de hertogen wel de slagkracht van de steden, zeker
Gent en Brugge gemakkelijker fnuiken en temmen. Maar de strijd hield niet op.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten