Een ander oostfront: De Overloper
Recensie
Zinloos patrouille lopen
Siegfried
Lenz. De Overloper. Vertaald uit het Duits door Gerrit Bussink. VanGennep
Amsterdam 2017. 238 pp. €19,90 (ik betaalde 15,00)
Ik was
geen dienstplichtige, door de omstandigheden en heb dus niet gediend, wat al
een idee had kunnen geven van het krijgsbedrijf. Van oorlog weet onze generatie
weinig en we kozen er bijna collectief voor dat oorlog geen oplossing brengen zal.
Ooit was het anders, bedachten mensen dat een oorlog voeren gezond was en gericht
tegen de degeneratie, die men vermoedde in de samenleving. Ook soldaten dachten
er wel eens zo over, terwijl anderen vonden dat ze hun leven vergooiden.
Siegfried
Lenz? Duits schrijver, een van de grote na WO II. Waarom dat zo is als er zo
weinig nagalm aan gegeven wordt, blijft mij onduidelijk. Van De Duitse Les heb
ik wel genoten, dat wil zeggen, de lectuur slorpte me op, je zat plots in dat
donkere Sleeswijk Holstein en hoe mensen met plicht omgaan, omgingen in het Duitse
Rijk. Ik weet wel dat we vandaag het woord plicht opnieuw vaak gebruiken, maar
het heeft niets te maken met het dagelijks vervullen van opdrachten die men
gekregen heeft. Opdrachten van hogerhand en in zekere zin heeft alleen de
allerhoogste, de keizer, de Führer de indruk dat hijzelf bepaalt wat zijn
plichten zijn. Ook dat klopt maar zeer ten dele omdat ook hij vanuit zijn
commandopost nu net de opdrachten moet bedenken om alle operaties naar best
vermogen te laten verlopen. Het is een element dat in de roman “De Overloper”
opnieuw aan bod komt. De auteur schreef het enkele jaren na de oorlog maar de
uitgever weigerde het manuscript en Lenz gaf er zo te zien niet om. Wellicht
vond hij het niet enkel een affront, hij bedacht misschien ook wel dat ze niet wisten wat zij de lezers
onthielden.
Tja,
gingen er nog veel soldaten op verlof in 1944, 1945 in Duitsland? Werd het toegestaan
en zo ja, hoe konden de soldaten bij terugkeer hun eenheid terugvinden. Walter
Proska reist met een trein terug naar het Front in het grensgebied tussen Polen
en Oekraïne, waar niets meer zeker is. Partizanen voeren strijd tegen de Wehrmacht
en af en toe verdwijnen kleine patrouilles in het niets. Ze worden voor de
partizanen een soort valwild. Echter, Proska wordt genoemd, als “de assistent”,
maar wie hij assisteert krijgt men niet zo
gauw te lezen. Het is ook geen militaire rang en dat intrigeert.
Een treinreis
in het donker door de grote moerassen was voor de begeleiders van de trein de
weg waar veel hoop was weggenomen, want
er kon altijd iets gebeuren. De openingsscène, een ontmoeting tussen de
assistent en een meisje dat met een urne onderweg lijkt, waarin de asse van
haar broer zou zitten, intrigeert hem en toch, boezemt ook angst in. Wanneer de
trein vertraagd springt ze uit de trein, laat de urne achter en haar jas. In de
urne blijkt niet veel as te zitten, wel vier dynamietpatronen.
Proska
overleeft de aanslag waarin de sporen vernield worden en de trein ontspoort,
terwijl de andere inzittenden het niet meer kunnen navertellen. Het blijft
merkwaardig hoe Proska haast alleen lijkt te staan en ook als hij naar de
vesting wordt gebracht, waar een patrouille de spoorweg tracht te beschermen
tegen de partizanen, blijft hij de buitenstaander die daar ingelijfd wordt en meedrijft
in het ritme van wacht lopen en rusten
en proberen iets te eten te scoren, onder leiding van een onredelijke korporaal
die voortdurend iedereen beduvelt. In korte tijd worden de soldaten door de
partizanen opgejaagd, probeert een priester een aanslag te plegen op de
blokhut, alias de vesting en worden medepatrouilleleden domweg gedood, ergens
in het moeras, in een dorp. Daders en slachtoffers? Daar kan men niet echt van
spreken, want als de bezetter er niet was, dan was er ook geen sprake van
partizanen. Walter ziet hoe de verschillende figuren zoals langbeen
functioneren, als individuen en als lid van dat Duitse leger. Een soldaat
verwacht een brief van zijn vrouw, over een kindje dat geboren moet worden.
Elke peripetie in het boek geeft de lezer de indruk dat het allemaal evident
is, zo moet zijn, ook de ontmoeting van Proska met Wanda, het meisje uit de
trein. Ook dat geeft hem wel het gevoel dat het allemaal niet dondert, de
oorlog, het patrouillelopen. Wel voelt hij een grote afkeer van de kliek,
waarover hij met bleekneus spreekt.
De
gesprekken met bleekneus, een ander lid van de patrouille laat zien dat Lenz
begreep hoe zinloos in de oorlog met mensen is omgesprongen, al had hij de
gedachte nog niet zelf verder overdacht; ook blijkt dat de soldaten het wel geloven
wilden, eerst. De kwestie blijft: wat is moed en wat wijsheid, om nog te
zwijgen van de omstandigheden. Want wanneer de vesting wordt aangevallen door
de partizanen, blijft Walter Proska alleen achter met de partizanen,
uiteindelijk met Wanda. Op stel en sprong wordt hem een uitweg aangeboden,
namelijk overlopen met de vijanden meevechten tegen zijn vroegere kameraden. De
lezer krijgt niet de indruk dat dit voor Proska een moeilijke keuze moet zijn
geweest. Hij wordt betrokken bij allerlei acties en slaagt er bij de Russische
troepen te komen, die hun opmars in snel tempo verder zetten. Zo komt de
wensdroom van Walter in het gedrang, hij bereikt het dorp waar zijn zwager en
zus wonen, Kurt Rugalski en Maria en hij schiet uit lijfsbehoud Rugalski dood. Hij
helpt zijn zuster weg uit de hoeve en trekt vervolgens weer verder met een
nieuwe kliek.
Doorheen
het boek vernemen we dat Proska de machthebbers in Berlijn hardgrondig haat en
hen “de kliek” noemt, die weg zou moeten. We horen niets over de aanslag van 20
juli, die zich ook in Polen voordeed, waar Hitler zijn hoofdkwartier had
gemaakt tijdens de oorlog met Rusland. Die vesting lag niet zo ver van de
huidige Russische enclave rond Kalinagrad, Königsbergen. Want wat zegt een term
als Oost-Pruisen vandaag nog? Dat feit
wordt niet gemeld, zoals de grote geschiedenis nergens aan bod komt: we zien
alleen de overlevingsstrijd van Walter, de assistent, die na de oorlog een
volkomen eenzaat is geworden, die een tijdlang voor de Russen lijkt te werken,
tot hij de constante zuiveringen moe is en naar het westen vertrekt. De nieuwe
en de oude kliek blijken een pot nat.
Deze
geschiedenis van assistent Proska lijkt bijzonder overtuigend, al kan men niet met
een bronnen aantonen dat ze waar gebeurd is. Nu, vooral het slot zou ook een
verklaring kunnen bieden voor het feit dat Siegfried Lenz het boek niet meer
aangeboden heeft, het feit namelijk dat Lenz een jaar voor de opstand in de DDR
al een boek had waarin de dictatuur haarfijn werd beschreven en verantwoord uit
hoofde van de machthebbers. De kwestie
van het overlopen is in de literatuur vaak voorwerp geweest van beklijvende
tragedies, omdat overlopen, het loslaten van de normale loyauteit voor de eigen
kring, vader en vaderland, terwijl degene naar wie overlopers zich richten nu
net blijk geven van wantrouwen, want wie een keer deloyaal blijkt, zal dat wel
altijd kunnen worden.
Proska
loopt over uit lijfsbehoud, ook uit afkeer voor de oorlog waarin hij terecht is
gekomen en uit weerzin voor de kliek. Vragen we ons ooit af of en hoe Duitsers
allemaal, tot de laatste man en vrouw tot het einde loyaal gebleven zijn? Aan wie
diende men loyaal te zijn? Aan Duitsland, dat in de Keizertijd als eenheidsstaat
nog altijd op federale, confederale leest was geschoeid, wat dus blinde
loyauteit in de weg kon staan; vergeten we ook niet de Duitse samenleving, als
gevolg van de snelle industrialisatie in die periode ook snel fragmenteerde,
waarbij conservatieven en modernisten het met elkaar aan de stok kregen. Na WO
I is er wel een nieuw idee omtrent Duitsland ontstaan, waarbij de verdeeldheid
en versnippering als hinderlijk werden beschouwd. Het nationalisme in de Wilhelmitische
tijd ontstond eerder bij de hogere middenklasse dan bij de Junckers, die vooral
bezig waren hun stand gebonden voorrechten te vrijwaren. Ook de idee van het
leger in de staat stond voor oudgedienden als Erich Ludendorff niet op de
agenda: men koesterde nog graag de idee dat Pruisen en het Pruisische leger
zich anders verhielden: Pruisen is het land dat het leger voedt, zoals Frederik
II de Grote het van zijn voorzaten had geleerd.
Siegfried
Lenz laat zien dat men in oorlogstijd afstand kon bewaren en niet per se mee
met de huilende en brullende massa’s mee diende te lopen. Lenz zelf kwam uit
Oost-Pruisen en kende de regio die in deze roman op de voorgrond komt wel
degelijk. Het blijft de vraag wat hem dreef, zo gauw na 1945 een roman te
schrijven over een overloper en die na afwijzing zomaar te doen vergeten. Het
gaat niet enkel om de idee dat men zich achter een vlag kan scharen, de rode
vaan of een andere en vervolgens blind zou kunnen blijven voor wat de kliek
uithaalt, want ook in de DDR was een kliek aan de slag, net wat Proska en dus Lenz had opgemerkt. Of Proska nu een antiheld
is, een tragisch vermalen sujet in de molens van de macht, het blijft stof tot
nadenken bieden.
Toch
nog even over de Partizanen in Polen, waarover nu weer een en ander te doen is.
We kennen domweg niets van de Poolse geschiedenis en dat blijkt ook uit de
recensies. De relaties tussen groepen in de Poolse samenleving, Duitsers,
katholieke Polen, Joden, Oekraïners, was voor WO I, toen Polen deel was van het
Russische Rijk en streed om de eigen identiteit, blijven voor ons moeilijk inleefbaar.
Ook
Proska en enkele anderen hebben duidelijk kennis van de regio waarin de Vesting
is opgericht, van de moerassen en van de mensen. Ook Pruisen had in de late
achttiende eeuw meegewerkt aan het inpikken van Poolse regio’s en onder
Bismarck waren er de wetten in het kader van de Kulturkampf, om te vermijden
dat de katholieken, die een demografisch gewicht kregen dat gevaarlijk leek
voor het Protestantse Pruisen de touwtjes in handen zouden krijgen. We kunnen
vandaag wel met goede argumenten betreuren dat de Poolse regering de
geschiedschrijving wil censureren, maar we kunnen niet begrijpen dat voor veel
Polen, die ook maar enkele capita selecta koesteren zich in hun eer gekrenkt
voelen, als men hen de Jodenvervolging in de schoenen schuift. Polen en het
Balticum waren gebieden waar in de loop van eeuwen uitgebreide joodse
gemeenschappen waren gegroeid en tot bloei gekomen. De opstand van het Getto
van Warschau en vervolgens de opstand tegen de Nazi’s van de Poolse burgers van
Warschau, terwijl de Russische troepen lagen te wachten tot de opstand was doodgebloed,
hebben voor de Polen een andere betekenis dan wij eraan geneigd zijn te
verbinden. Ook de affaire van Katyn in 1940, toen de Russen het door het
Molotov-Ribbentrob-verdrag invulden en hun deel van Polen veroverden, kan men
niet uit het oog verliezen, want hoewel de Russen dit decennialang op rekening
van de Nazi’s hadden toegeschreven, was dit gebeuren waarbij 22.000 militairen,
intellectuelen en hogere bestuurders werden vermoord, voor de Polen een wonde
die lang niet genezen kon. Men moet de huidige Poolse regering niet sparen,
maar tegelijk bestaat er weinig begrip voor historische gevoeligheden en dat
bevordert het debat ook niet.
Siegfried
Lenz zou volgens recensenten in deze roman het verhaal niet vloeiend laten
lopen, maar het getuigt net van een authentieke vertelkunst dat een roman niet
voortdurend aan dezelfde snelheid peripetieën presenteert. Er zitten mooie
spanningsbogen en soms moet men drie, vier bladzijden door een gesprek of een
situatie heen voor je als lezer aan de weet komt waar de held van het verhaal
mee bezig is. Nu goed, blijkbaar vinden recensenten dezer dagen dat
verhaaltechnische experimenten niet meer hoeven. Omdat het boek geschreven werd
kort na de oorlog in een tijd waarin men vragen stelde over hoe men überhaupt
nog verhalen kon schrijven, waar experimenteren bij literatoren eerder gewenst
was, lijkt het mij voor een recensent dezer dagen net interessant te zien dat
die benadering van het verhalen, zoals Lenz die laat zien, wel degelijk het verhaal
zelf mee doen leven. Het verhaal van Proska, dat begint in de Mazurische
moerassen eindigt in een stad in de BRD, toen die pas opgericht al helemaal op
dreef kwam, economisch dan toch. De roman biedt een toegang tot een wereld waar
wij niet veel van weten, zoals bijvoorbeeld de massale verdrijving van
Duitsers, Duitstaligen uit de gebieden ten oosten van de Oder-Neisse-grens. Ook
de felle kritische noot over de zuiveringspraktijken in de DDR, al zo vroeg,
het laat zien dat Lenz zich geen illusies maakte over het paradijs voor
arbeiders en boeren: dezelfde kliek verpestte alles. Toch steunde Lenz wel de
nieuw opgerichte SPD, zoals wel meer schrijvers deden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten